ECLI:NL:RBSHE:2009:BH6952

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/993201-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van een ambtenaar door een verdachte met een belofte van betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van omkoping van een ambtenaar, in dit geval een advocaat-generaal. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De tenlastelegging betrof het doen van een gift aan de advocaat-generaal, met het oogmerk om deze te bewegen in zijn functie iets te doen of na te laten, in strijd met zijn plicht. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2005 en 1 april 2006, waarbij de verdachte een belofte deed van 25% van een door de advocaat-generaal te traceren geldbedrag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie heeft de omkoping wettig en overtuigend bewezen geacht, gebaseerd op verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdediging heeft de juistheid van de verklaringen betwist en gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen als betrouwbaar beoordeeld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wetenschap had van de functie van de advocaat-generaal en dat hij deze ambtenaar heeft benaderd voor privédoeleinden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit en heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de omkoping en de impact daarvan op het vertrouwen in de overheid. De rechtbank heeft rekening gehouden met de leeftijd van de verdachte en de tijd die verstreken is sinds het strafbare feit.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/993201-08
Datum uitspraak: 24 maart 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juni 2008, 10 november 2008, 4 februari 2009 en 11 maart 2009 en is een vervolg op het tussenvonnis d.d. 18 februari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 mei 2008.
Aan verdachte is tennlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 april 2006 te [plaats 1] en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, aan [medeverdachte], advocaat-generaal en/of plaatsvervangend officier van justitie, in elk geval een ambtenaar, een gift en/of een belofte heeft gedaan, bestaande die gift en/of belofte uit een toezegging van betaling van 25 (vijfentwintig) procent van het/een (door die [medeverdachte]) getraceerde/ gelokaliseerde geldbedrag, met het oogmerk om die [medeverdachte] te bewegen in zijn (toenmalige) bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, te weten het (met gebruikmaking van zijn (opsporings)bevoegheden) opvragen van (persoons)gegevens en/of verwerven van informatie;
(artikel 177 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 april 2006 te [plaats 1] en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, aan [medeverdachte], advocaat-generaal en/of plaatsvervangend officier van justitie, in elk geval een ambtenaar, een gift en/of een belofte heeft gedaan, bestaande die gift en/of belofte uit een toezegging van betaling van 25 (vijfentwintig) procent van het/een door die [medeverdachte] getraceerde/gelokaliseerde geldbedrag, met het oogmerk om die [medeverdachte] te bewegen in zijn (toenmalige) bediening, zonder daarmee in in strijd met zijn plicht te handelen, iets te doen of na te laten, te weten het (met gebruikmaking van zijn (opsporings)bevoegheden) opvragen van (persoons)gegevens en/of verwerven van informatie;
(artikel 177a Wetboek van Strafrecht)
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de 7e regel van het primair tenlastegelegde ‘getraceerde/gelokaliseerde’ vermeld in plaats van ‘te traceren/ lokaliseren’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voorzover in de tenlastelegging overige taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
[medeverdachte] is van 1 september 2002 tot 2007 werkzaam in de functie van Advocaat-generaal te [plaats 1].1 Voorts is hij op 19 december 2002 aangewezen als plaatsvervangend officier van justitie.2
Verdachte ontmoet [medeverdachte] voor het eerst begin 2005. Circa een maand na deze ontmoeting ontvangt verdachte een curriculum vitae van [medeverdachte].3 Hierin staat vermeld dat [medeverdachte] vanaf 1 september 2002 t/m heden de functie van Advocaat-generaal te [plaats 1] bekleedt.4 Korte tijd hierna ontmoeten verdachte, [medeverdachte] en diens echtgenote [naam] elkaar in Rotterdam.5
Tijdens deze ontmoeting vertelt verdachte over de dubieuze gang van zaken rond zijn gratie-procedure en over een oliekwestie waarin hij zich financieel gedupeerd voelt. Verdachte vertelt dat hij een aanzienlijk bedrag in de oliehandel heeft geïnvesteerd en dat hij van zijn investeringen geen cent terug heeft gezien terwijl hij wel een bankafschrift van een bank te Macau op zijn naam heeft gezien met een positief saldo van 125 miljoen dollar. Verdachte voelt zich door de bij de oliehandel betrokken personen bedrogen. Onder deze personen bevinden zich mede personen die ook betrokken zijn geweest bij de gratieprocedure van verdachte. Afgesproken wordt dat [medeverdachte] het onderzoek naar de verdwenen bankrekening
cq. het verdwenen kapitaal van verdachte op zich neemt. Voorts komt een beloning van 25% van het getraceerde geld ter sprake.6
Verdachte verstrekt ten behoeve van dit onderzoek allerlei namen, telefoonnummers en kentekennummers van auto’s aan [medeverdachte], teneinde de bij de geldkwestie betrokken personen te traceren dan wel informatie over hen te verkrijgen.7 Op basis van deze gegevens en ten behoeve van dit zgn. Macau-onderzoek vraagt [medeverdachte] in de periode augustus 2005 t/m maart 2006 vanuit [plaats 1] bij diverse overheidsinstanties allerhande persoonlijke informatie op uit hoofde van zijn functie van Advocaat-generaal en/of plaatsvervangend officier van justitie. Deze bevragingen worden gehonoreerd omdat [medeverdachte] zich daarbij uit hoofde van genoemde functie(s) presenteert.8,9 Verdachte weet dat [medeverdachte] op basis van de door hem, verdachte, verstrekte gegevens allerhande informatie natrekt. Verdachte ontvangt van [medeverdachte] diverse onderzoeksresultaten waaronder meerdere door hem opgevraagde foto’s van personen. Dit ter mogelijke herkenning van een door verdachte in het kader van het onderzoek opgegeven persoon, genaamd [persoon 1] Verdachte weet voorts dat [medeverdachte] zijn, verdachtes, gratiedossier van het Ministerie van Justitie heeft gekregen.10
In de woning van [medeverdachte] te [plaats 1] worden twee nagenoeg identieke niet ondertekende volmachten d.d. 25 juli 2005 aangetroffen van verdachte aan [medeverdachte] om namens hem op te treden als raadsman en als vertegenwoordiger met volmacht tegenover alle banken en financiële instellingen. In deze volmachten wordt medeverdachte] ondermeer opdracht gegeven informatie in te winnen over alle transacties en activiteiten waarmee of waaraan of waarin hij, verdachte, van doen heeft gehad of gemoeid is geweest en te zoeken naar zijn, verdachtes, vergeten bankrekeningen teneinde zijn, verdachtes, gelden veilig te stellen. De volmachten zijn op basis van no cure no pay met een betaling van 25% van het gevonden kapitaal11 en zijn opgesteld door [medeverdachte].12
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de - kort gezegd - omkoping van Advocaat-generaal/plaats-vervangend officier van justitie [medeverdachte] door verdachte wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie grondt de bewezenverklaring op de inhoud van de verklaringen die verdachte, [medeverdachte], [echtgenote medeverdachte] en [getuige 1] bij de rijksrecherche hebben afgelegd en de twee niet ondertekende volmachten met de no cure no pay-bepaling van 25% van het getraceerde geld.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte bestrijdt de juistheid van de inhoud van zijn verklaring zoals die door de rijksrecherche is opgetekend en trekt deze verklaring in. Verdachte zou onder druk zijn gezet en hem zouden woorden in de mond zijn gelegd. Verdachte staat achter
de inhoud van de verklaring zoals hij die ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd en die hij ter zitting van 4 februari 2009 heeft herhaald.
De verdediging bepleit integrale vrijspraak en stelt hiertoe dat verdachte niet op de hoogte was van de ambtelijke functie van [medeverdachte] en dat verdachte niet beter wist dan dat [medeverdachte] het Macau-onderzoek als privé-persoon vanuit zijn juridisch adviesbureau verrichtte. Evenmin was verdachte op de hoogte van het onderzoek dat [medeverdachte] rond de gratieverlening verrichtte. Tot slot betwist de verdediging dat verdachte een belofte heeft gedaan aan [medeverdachte]. Mocht er al sprake zijn van een belofte, dan is deze niet aan de ambtenaar [medeverdachte] gedaan, maar aan de privé-persoon [medeverdachte].
Het oordeel van de rechtbank.
De betrouwbaarheid van de bij de rijksrecherche afgelegde verklaringen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de door verdachte bij de rijksrecherche afgelegde verklaringen.
De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat verdachte ten overstaan van de rijksrecherche een uitgebreide en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en dat hij daarin op verschillende momenten details over diverse onderdelen in verschillende bewoordingen herhaalt. De rechtbank constateert voorts dat deze verklaring op twee essentiële onderdelen overeenkomt met de verklaringen die [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd ten overstaan van respectievelijk de rijksrecherche en de rechter-commissaris. Zo kan uit zowel de verklaring van [getuige 1] als die van verdachte afgeleid worden dat verdachte de blanco volmachten met de no cure no pay-bepaling heeft gezien.13 Daarnaast kan uit die verklaring van verdachte en die van [getuige 2] afgeleid worden dat verdachte reeds in een vroegtijdig stadium op de hoogte was van de functie die [medeverdachte] bekleedde.14 De rechtbank acht het in dit verband van belang op te merken dat uit verdachtes verklaringen afgelegd bij de rijksrecherche, rechter-commissaris en ter zitting van 4 februari 2009 blijkt dat verdachte vóór de bespreking met [medeverdachte] over de ‘Macau’-zaak in het bezit was van het curriculum vitae van [medeverdachte] dat zich in het dossier bevindt.15 De rechtbank stelt vast dat hierop staat vermeld dat [medeverdachte] de functie van Advocaat-generaal bekleedt.16
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te twijfelen en gaat dan ook uit van de juistheid van de inhoud van de door hen afgelegde verklaringen. Gelet op genoemde essentiële overeenkomsten tussen hun verklaringen met de verklaring die verdachte bij de rijksrecherche heeft afgelegd, gaat de rechtbank tevens uit van de juistheid van de inhoud van die verklaring van verdachte. Dat verdachte op eerdergenoemde onderdelen thans andersluidend verklaart en met name op die punten zijn bij de rijksrecherche afgelegde verklaring intrekt, maakt dit niet anders. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verhorende verbalisanten van de rijksrecherche verdachte onder druk woorden in de mond zouden hebben gelegd. Verdachte stelt dit wel in het algemeen, maar maakt niet concreet welke woorden hem in de mond zouden zijn gelegd. De rechtbank stelt in dit verband voorts nog vast dat verdachte voorafgaande aan het verhoor de cautie is verleend en dat verdachte de door hem betwiste verklaring heeft ondertekend nadat hij deze heeft gelezen en daarin heeft volhard.
[medeverdachte] benaderd als privé-persoon of als ambtenaar.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte voorafgaande aan en tijdens het zgn. Macau-onderzoek wetenschap had van de functie die [medeverdachte] bekleedde.
De rechtbank constateert voorts dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de rijksrecherche op verschillende momenten en in diverse bewoordingen verklaart dat het geen strafrechtelijk onderzoek betrof17, hetgeen wordt bevestigd door [getuige 1]18, en dat [medeverdachte] hem kon helpen omdat [medeverdachte] als Advocaat-generaal mogelijkheden had om bepaalde zaken uit te zoeken die hij zelf niet had en dat hij gebruik wilde maken van de opsporingsbevoegdheden van [medeverdachte].19 Verdachtes wetenschap dat [medeverdachte] onderzoekshandelingen uit hoofde van zijn functie verrichtte blijkt voorts uitdrukkelijk uit zijn navolgende verklaring: ‘[medeverdachte] heeft daarvoor zijn bevoegdheden als Advocaat-generaal bij het parket in [plaats 1] gebruikt om achter de personalia van deze personen te komen.20
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte de ambtenaar [medeverdachte] heeft benaderd en gebruikt om onderzoekshandelingen voor privédoeleinden en dus in strijd met zijn plicht te verrichten.
Belofte gedaan?
Gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘De betrouwbaarheid van de bij de rijksrecherche afgelegde verklaringen’ is overwogen staat voor de rechtbank vast dat verdachte de blanco-volmachten met de no cure no pay-bepaling heeft gezien.
De rechtbank acht bewezen dat door verdachte aan [medeverdachte] een belofte is gedaan. De verdediging stelt weliswaar dat er alleen sprake was van een vage afspraak, maar dit is in strijd met de verklaring van verdachte bij de rijksrecherche inhoudende: ‘Naar mijn idee had [medeverdachte] dus nu de kans om gebruik te maken van de mogelijkheden die zijn functie hem boden om op die manier uit zijn privé-problemen te komen. Ik bedoel daarmee dat [medeverdachte] nu de kans had om zijn financiële problemen op te lossen. Middels zijn mogelijkheden en bevoegdheden die hij als advocaat-generaal bij de rechtbank in [plaats 1] had te gebruiken kon hij mij helpen om het geld te traceren. Als hij het geld getraceerd had kreeg hij daar 25% van zoals afgesproken. Dat was dus voor [medeverdachte] een kans om uit de financiële problemen te komen.’ 21 Dit wordt ook bevestigd door [getuige 1]22 en door [medeverdachte] en diens echtgenote.23
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(primair)
in de periode van 1 januari 2005 tot 1 april 2006 te [plaats 1] en/of Rotterdam aan [medeverdachte], advocaat-generaal en plaatsvervangend officier van justitie, een belofte heeft gedaan, bestaande die belofte uit een toezegging van betaling van 25 (vijfentwintig) procent van een door die [medeverdachte] te traceren/lokaliseren geldbedrag, met het oogmerk om die [medeverdachte] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen, te weten het met gebruikmaking van zijn (opsporings)bevoegheden opvragen van (persoons)gegevens en/of verwerven van informatie.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 177.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie. (bijlage)
De officier van justitie vordert t.a.v. het primair tenlastegelegde:
*een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis;
*een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich niet uitgelaten over een eventuele strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft door een financiële toezegging een hooggeplaatst rechterlijke ambtenaar verleid om uit hoofde van zijn functie bevoegdheden in te zetten voor privédoeleinden. In zijn algemeenheid wordt door ambtelijke corruptie het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van overheidsdienaren mag hebben in ernstige mate geschaad. De betrokkenheid van een rechterlijk ambtenaar bij een corrumperend feit levert een bijdrage aan een negatieve beeldvorming van het rechterlijke apparaat en draagt bij aan het toenemend wantrouwen van de burger ten opzichte van de overheid als geheel.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de leeftijd van verdachte (66 jaar). Voorts houdt de rechtbank ermee rekening dat sedert het tijdstip waarop het door verdachte strafbare feit heeft plaatsgehad inmiddels geruime tijd is verstreken.
Gelet op dit alles acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur op zijn plaats.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Naar het oordeel van de rechtbank komt in de strafeis onvoldoende het verschil tussen de onderhavige zaak met de (zwaardere) zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] tot uitdrukking. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. primair:
Aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
t.a.v. primair:
*werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis;
*gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A. Bik, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. I. Rijnbout, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 24 maart 2009.
1relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 29 januari 2008 blz.33 eindpv; curriculum vitae [medeverdachte] blz. 41 eindpv
2besluit college van procureurs-generaal d.d. 19 december 2002 blz. 1832/1833 eindpv
3verklaring verdachte ter zitting van 4 februari 2009 pv zitting blz. 2
4curriculum vitae [medeverdachte] blz. 429/430 eindpv
5verklaring verdachte ter zitting van 4 februari 2009 pv zitting blz. 3; verklaring [medeverdachte] blz. 52 onderaan eindpv;
6verklaring verdachte ter zitting van 4 februari 2009 blz. 3 vanaf 2e alinea pv zitting; verklaring verdachte bij
rechter-commissaris d.d. 11 september 2008 pv blz. 2 midden; verklaring [medeverdachte] blz. 52-53 eerste 2 alinea’s
eindpv; verklaring [echtgenote medeverdachte] blz. 582 3e alinea eindpv
7verklaring verdachte ter zitting 4 februari 2009 pv zitting blz. 3 midden en blz. 4 midden; verklaring verdachte
blz. 344 3e alinea eindpv
8verklaringen [medeverdachte] (met documenten) blz. 53 4e en 5e alinea, blz. 98 t/m 111, blz. 121 t/m 131, blz. 138 t/m
150, blz. 151 t/m 161, blz. 162 t/m 168, blz. 169 t/m 183, blz. 184 t/m 193, blz. 196 t/m 200, blz. 202 t/m 207, blz. 208 t/m 213, blz. 214 t/m 217, blz. 218 t/m 221, blz. 222 t/m 230, blz. 277 t/m 282 eindpv
9verklaringen van: [getuige 3] blz. 2009 t/m 2012 eindpv; [getuige 4] blz. 3013 t/m 3014 eindpv; [getuige 5] blz. 3021 t/m 3023 eindpv; [getuige 6] blz. 1979 t/m 1981 eindpv; [getuige 7] blz. 1974 t/m 1977 eindpv; [getuige 8] blz. 1960 t/m 1964 eindpv; [getuige 9] blz. 2032 t/m 2033 eindpv; [getuige 10]; blz. 1999 t/m 2000 eindpv; [getuige 11] bz. 2039 t/m 2041 eindpv; [getuige 12] blz. 2190 t/m 2193 eindpv; [getuige 13]; blz. 1588 t/m 1591 eindpv; [getuige 14] blz. 2055 t/m 2056 eindpv; [getuige 15]l blz. 1990 t/m 1991 eindpv
10verklaring verdachte ter zitting van 4 februari 2009 pv zitting blz. 3 2e en 3e alinea; verklaring verdachte blz. 347 t/m 350 bovenaan eindpv
11relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blz. 655 onder 2.9 eindpv; volmachten blz.
2427 (blz. 83) t/m 2428 (blz. 84) eindpv
12verklaring verdachte blz. 340 midden en blz. 342 regel 20-21 eindpv; verklaring [medeverdachte] blz. 54 regel 23 t/m 24
eerste twee volzinnen eindpv
13verklaring [getuige 1] blz. 469 2e en 3e alinea eindpv; verklaring verdachte blz. 340 midden eindpv
14verklaring verdachte blz. 339 vanaf midden eindpv; verklaring [getuige 2] bij rijksrecherche d.d. 11 september 2008 pv
15verklaring verdachte blz. 428 eindpv; verklaring verdachte bij rechter-commissaris d.d. 11 september 2008 blz. 1 laatste alinea en blz. 2 1e alinea pv; verklaring verdachte ter zitting van 4 februari 2009 blz. 2 laatste alinea
16curriculum vitae [medeverdachte] blz. 429 eindpv
17verklaring verdachte blz. 342 17e en 18 regel en blz. 351 kopje ‘inleiding en vraag’ en 1e, 3e en 5e volzin van het daaropvolgende kopje ‘antwoord’ eindpv
18verklaring van [getuige 1] blz. 470 3e antwoord 4e en 5e volzin eindpv
19verklaring verdachte blz. 342 onderaan, blz. 343 direct na het midden en blz. 344 bovenaan eindpv
20verklaring verdachte blz. 347 midden eindpv
21verklaring verdachte blz. 343 onderaan en 344 bovenaan eindpv
22verklaring [getuige 1] blz. 473 bovenaan eindpv
23verklaring [medeverdachte] blz. 198 onderaan en blz. 199 1e alinea, blz. 204 onderaan en blz. 302 bovenaan eindpv;
verklaring [echtgenote medeverdachte] blz. 582 eindpv