ECLI:NL:RBSHE:2009:BH5282

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/840902-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. J.G. Vos
  • mr. S.J.W. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door onvoorzichtigheid met aanhangwagen en lading

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 12 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 maart 2007 als bestuurder van een auto met aanhangwagen over de A59 te 's-Hertogenbosch reed. De verdachte had nagelaten te controleren of de op de aanhangwagen geplaatste stalen bok goed was bevestigd. Hierdoor raakte de bok met daarop aluminium puien van de aanhangwagen en blokkeerde de rechterrijbaan, wat leidde tot een verkeersongeval waarbij een achteropkomende vrachtauto tegen de bok botste en een andere vrachtauto, bestuurd door het slachtoffer, tegen de eerste vrachtauto aanreed. Het slachtoffer liep hierbij een breuk aan de rechter enkel op en was meer dan zes weken arbeidsongeschikt.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door niet te controleren of de bok goed was bevestigd. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelde dat er geen sprake was van schuld en dat het causaal verband ontbrak. De rechtbank concludeerde dat het onvoorzichtige handelen van de verdachte direct had geleid tot het ongeval en het letsel van het slachtoffer.

De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, maar vond een lichtere straf passend gezien de omstandigheden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/840902-08
Datum uitspraak: 12 maart 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 februari 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 maart 2007 in de gemeente 's-Hertogenbosch,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto met
aanhangwagen), daarmee rijdende over de weg, de A59, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met een - gelet op grootte (stalen)
bok, te kleine - aanhangwagen waarop naast een (stalen) bok/constructie een of
meer (aluminium) puien waren geplaatst, terwijl die (stalen) bok/constructie
en/of (aluminium) pui(en) niet (voldoende) was/waren verankerd en/of bevestigd
op/aan die (te kleine) aanhangwagen, waardoor die (stalen) bok/constructie
en/of (aluminium) pui(en) (tijdens het rijden) van de aanhangwagen af is/zijn
geraakt en/of op de (rechter) rijbaan van de A59 terecht is/zijn gekomen en/of
waardoor die (rechter) rijbaan (deels) werd geblokkeerd voor het achterop
komende verkeer en/of waarna een vrachtauto (Scania) tegen die (stalen)
bok/constructie en/of (aluminium) pui(en) is gereden en/of gebotst en/of een
andere vrachtauto (Volvo) vervolgens tegen die vrachtauto (Scania) is gereden
en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk
letsel, te weten een breuk aan de buitenzijde van de rechter enkel, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(Artikel 6 WVW)
(840902-08)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2007 in de gemeente 's-Hertogenbosch,
als bestuurder van een voertuig (auto met aanhangwagen), daarmee rijdende op
de weg, de A59, heeft gereden met een aanhangwagen met een - gelet op grootte
(stalen) bok, te kleine - aanhangwagen waarop naast een (stalen)
bok/constructie een of meer (aluminium) puien waren geplaatst, terwijl die
(stalen) bok/constructie en/of (aluminium) pui(en) niet (voldoende) was/waren
verankerd en/of bevestigd op/aan die (te kleine) aanhangwagen, waardoor die
(stalen) bok/constructie en/of (aluminium) pui(en) (tijdens het rijden) van de
aanhangwagen af is/zijn geraakt en/of op de (rechter) rijbaan van de A59
terecht is/zijn gekomen en/of waardoor die (rechter) rijbaan (deels) werd
geblokkeerd voor het achterop komende verkeer, door welke gedraging(en) van
verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,
en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(840902-08)
(Artikel 5 WVW)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De vaststaande feiten.
Op 6 maart 2007 reed verdachte als bestuurder van een auto met aanhangwagen over de A59 te ’s-Hertogenbosch. Op de aanhangwagen was een stalen bok geplaatst waarop zich aluminium puien bevonden.1 De aanhangwagen was niet voorzien van een afsluitklep2 en de puien staken een stuk uit de aanhangwagen.3 Verdachte heeft nagelaten om – alvorens met de aanhangwagen achter zijn auto de weg op te gaan – te controleren of de op de aanhangwagen geplaatste bok aan de aanhangwagen was bevestigd. Dit bleek in het geheel niet het geval en op enig moment is de bok met daarop de aluminium puien van de aanhangwagen af geraakt en op de rechterrijbaan van de A59 terecht gekomen. De rechterrijbaan werd hierdoor deels geblokkeerd. Een achter verdachte rijdende vrachtauto van het merk Scania is tegen de bok met de puien gebotst. Een daar weer achter rijdende vrachtauto van het merk Volvo, welke werd bestuurd door [slachtoffer], is vervolgens op de achterzijde van de Scania gebotst.4 5 [slachtoffer] liep hierbij een breuk aan de buitenzijde van de rechter enkel op6 en hij was hierdoor meer dan zes weken niet in staat om te werken.7
De bewijsoverwegingen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, in die zin dat verdachte zich zo aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit bepleit. Hiertoe is het volgende aangevoerd:
* Er is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit jurisprudentie blijkt dat één enkele verkeersfout niet per definitie voldoende is om schuld in de zin van voornoemd artikel aan te nemen. Verdachte heeft wel degelijk controles uitgevoerd. Zo heeft hij de verlichting en de bevestiging van de puien aan de bok gecontroleerd. Verdachte heeft weliswaar niet gekeken of de bok aan de aanhangwagen was bevestigd, maar hij is ervan uitgegaan dat degene die de wagen voor hem geladen had, dit zorgvuldig had gedaan. Niet kan worden gesteld dat het enkele niet controleren van de wijze waarop de bok aan de aanhanger vast zat, aanmerkelijk onvoorzichtig was en
* Het causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij het slachtoffer [slachtoffer] ontstane letsel ontbreekt. [slachtoffer] reed met een beladen vrachtwagen met ongeveer 84 kilometer per uur over de A59. Uit de verklaring van [getuige], de bestuurder van de Scania, blijkt dat [getuige] vaart aan het minderen was en met ongeveer 20 kilometer per uur het obstakel naderde. Voor [slachtoffer] moeten dus al enige tijd de remlichten van de voor hem rijdende vrachtwagen zichtbaar zijn geweest. Toch is hij met 80 kilometer per uur op de Scania gebotst. [slachtoffer] heeft niet voldoende opgelet en is om die reden op de vrachtauto voor hem gebotst.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij beantwoording van de vraag of verdachte ten minste zó aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dient gekeken te worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte is met een aanhanger gaan rijden waarop een stalen bok met aluminium puien stond. De achterklep van de aanhangwagen ontbrak, de puien staken een stukje uit en de bodem van de aanhangwagen was, net als de bok, van staal.8 Zonder te controleren of de bok deugdelijk aan de aanhangwagen was bevestigd, is hij in de auto gestapt en weggereden. Als bestuurder is verdachte verantwoordelijk voor de lading die hij vervoert. Door een niet goed gezekerde lading kan een groot gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte had moeten controleren op welke wijze de bok bevestigd was aan de aanhanger. Door dit na te laten heeft de verdachte, gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden van het geval, naar het oordeel van de rechtbank zo onvoorzichtig gehandeld, dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank verwerpt het eerste verweer van de verdediging.
Ten aanzien van het causaal verband tussen het letsel van het slachtoffer en het handelen van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Een direct achter verdachte rijdende vrachtauto heeft door een plotselinge, onverwachte gebeurtenis – een onverlicht obstakel op de weg, te weten de bok met aluminium platen die van de aanhangwagen van verdachte gegleden was – een noodstop moeten maken. De daarachter rijdende vrachtauto, bestuurd door het slachtoffer, kon deze vrachtauto niet meer ontwijken, is tegen de achterzijde aangereden en de chauffeur heeft hierbij letsel opgelopen. Dit alles is te wijten aan het onvoorzichtige handelen van verdachte. Zou verdachte wél gecontroleerd hebben of de bok aan de aanhangwagen was bevestigd, dan zou deze niet onderweg van zijn aanhangwagen zijn gegleden en had de botsing tussen de bok en de eerste vrachtauto niet plaatsgevonden. Het slachtoffer zou dan niet door zijn plotseling tot stilstand komende voorganger zijn verrast en de botsing en het daardoor veroorzaakte letsel van het slachtoffer, zou zijn voorkomen. Het letsel kan in redelijkheid worden toegerekend aan het handelen van verdachte. Het causaal verband is hiermee gegeven. Dat het slachtoffer wellicht niet de maximale oplettendheid heeft betracht, doet niet af aan de verwijtbaarheid van de fout die verdachte heeft gemaakt en evenmin aan het causale verband tussen het handelen van verdachte en het letsel van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt ook het tweede verweer van de verdediging.
De bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen (onder de kopjes vaststaande feiten en bewijsoverwegingen), in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 6 maart 2007 in de gemeente 's-Hertogenbosch, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto met aanhangwagen), daarmee rijdende over de weg, de A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden met een aanhangwagen waarop naast een stalen bok/constructie aluminium puien waren geplaatst, terwijl die stalen bok/constructie niet was verankerd en/of bevestigd op die aanhangwagen, waardoor die stalen bok/constructie en aluminium puien tijdens het rijden van de aanhangwagen af zijn
geraakt en op de rechter rijbaan van de A59 terecht zijn gekomen en waardoor die rechter rijbaan deels werd geblokkeerd voor het achterop komende verkeer en waarna een vrachtauto (Scania) tegen die stalen bok/constructie en aluminium puien is gebotst en een
andere vrachtauto (Volvo) vervolgens tegen die vrachtauto (Scania) is gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], letsel, te weten een breuk aan de buitenzijde van de rechter enkel, werd toegebracht,waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De oplegging van een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid acht de officier van justitie gelet op het tijdsverloop niet opportuun.
Een afschrift van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de oplegging van een geldboete bepleit en heeft zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat een ontzegging van de rijbevoegdheid in casu niet passend zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat de volgende omstandigheden laten meewegen de grote materiële schade die het gevolg is van het door verdachte gepleegde strafbare feit en het aan het slachtoffer toegebrachte letsel.
De rechtbank zal bij de strafoplegging echter ten voordele van verdachte rekening houden met de omstandigheden dat:
- verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet;
- sedert het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad inmiddels geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte voor zover thans bekend in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht een geldboete, zoals door de verdediging is bepleit, gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, meer passend dan de gevorderde werkstraf.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit de oplegging van een voorwaardelijke rijontzegging rechtvaardigt. De rechtbank wil hiermee met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank merkt hierbij nog op, dat zij bij de duur van de voorwaardelijke rijontzegging rekening heeft gehouden met het feit dat de zaak van verdachte geruime tijd op de plank is blijven liggen en pas twee jaren ná de pleegdatum voor de rechter is gekomen. De verdachte heeft hierdoor geruime tijd in onzekerheid moeten leven.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
Geldboete van EUR 1.000,-- subsidiair 20 dagen hechtenis.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L. Soeteman, griffier,
en is uitgesproken op 12 maart 2009.
1 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 februari 2009.
2 Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van de Divisie Centrale recherche, met het BPS nummer
07-32391, afgesloten op 18 maart 2007, verder te noemen: Pv VOA, pag. 14: het relaas van verbalisanten.
3 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 februari 2009.
4 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 februari 2009.
5 Een proces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, district Den Bosch, met kenmerk PL2113/07-012517, afgesloten op 27 mei 2007, verder te noemen: Eindpv., pag. 11-12: Pro justitia proces-verbaal.
6 Eindpv. pag. 21: anvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer].
7 Eindpv. pag. 16: verklaring van [slachtoffer].
8 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 februari 2009.