ECLI:NL:RBSHE:2009:BH4526

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/840496-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. K. Visser
  • mr. E.C.M. de Klerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het nalaten van gegevensverstrekking aan het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 9 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens aan het UWV, in strijd met de artikelen 49 van de Ziektewet en 25 van de Werkloosheidswet. De verdachte, geboren in 1972, had in de periode van 17 februari 2003 tot en met 27 mei 2006 uitkeringen ontvangen, terwijl zij wist dat zij niet recht had op deze uitkeringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bij het aanvragen van deze uitkeringen gebruik heeft gemaakt van vervalste werkgeversverklaringen en dat zij op de aanvraagformulieren onjuiste informatie heeft verstrekt over haar werkverleden.

De officier van justitie heeft betoogd dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot onterecht verstrekte uitkeringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde en heeft haar een werkstraf van 140 uur opgelegd, subsidiair 70 dagen hechtenis.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het UWV, afgewezen, omdat het UWV al een aparte rechtsgang had doorlopen om de geleden schade te verhalen. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft vastgesteld dat het misbruik van sociale verzekeringswetgeving zwaar weegt in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/840496-08
Datum uitspraak: 09 maart 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats, geboorteland] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2009. Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2003 tot en met 27 mei 2006 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 49 van de Ziekte-wet en/of artikel 25 van de Werkloosheidswet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering op grond van de Ziektewet en/of de werkloosheidswet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte niet (tijdig) doorgegeven dat zij niet (in dienstverband) heeft gewerkt (bij [naam uitzendburau]);
(artikel 227b Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 februari 2003 tot en met 27 februari 2003 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een aanvraag werkloosheidswet en/of een verkorte aanvraag werkloosheidswet en/of
b) op 28 november 2005 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een Aanvraag Toeslagenwet
- zijnde (voornoemde aanvra(a)g(en)) (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of haar mededader(s) valselijk in die aanvra(a)g(en) verklaard dat
verdachte een arbeidsovereenkomst had met [naam uitzendbureau] en/of in periodes gewerkt heeft voor [naam uitzendbureau], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(artikel 225 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Uit het formulier "aanvrage WW (volledige aanvraag)"1 blijkt dat verdachte een uitkering krachtens de Werkloosheidswet heeft aangevraagd. In dat formulier staat vermeld dat verdachte, in de periode van 9 september 2000 tot en met 14 februari 2003 heeft gewerkt, voor [naam uitzendbureau]. In de periode van 17 februari 2003 tot en met 27 maart 2006 heeft verdachte uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet2 en de Ziektewet3 ontvangen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bij het aanvragen van de uitkeringen gebruik gemaakt van vervalste werkgeversverklaringen. Zij heeft de betreffende aanvraagformulieren niet naar waarheid ingevuld. Het gevolg is geweest dat verdachte op onjuiste gronden uitkeringen krachtens de Ziektewet en de Werkloosheidswet zijn toegekend. Daarvan had verdachte melding aan het UWV moeten doen, dat heeft zij nagelaten.
Het standpunt van de verdachte.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in het verleden voor het uitzendbureau van [betrokkene] heeft gewerkt. Tijdens haar dienstverband heeft zij Ziektewetuitkeringen gehad. Nadat zij was ontslagen heeft zij een Werkloosheidsuitkering ontvangen. Verdachte is van mening dat zij recht op die uitkeringen had omdat zij daadwerkelijk voor [betrokkene] had gewerkt. Alle loonstroken en papieren die betrekking hadden op haar werkzaamheden voor het uitzendbureau heeft verdachte bij het aanvragen van de uitkering afgegeven.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het dossier blijkt dat verdachte bij het aanvragen van uitkeringen krachtens de Ziektewet en/of de Werkloosheidswet op de aanvraagformulieren heeft opgegeven dat zij werkzaamheden had verricht voor [naam uitzendbureau] en [bedrijf 1]. Verdachte heeft verklaart dat dit juist is en dat zij in dienst van [naam uitzendbureau] bij [bedrijf 2] heeft gewerkt.4
Deze verklaring acht de rechtbank in strijd met de waarheid. [betrokkene], de eigenaar van het uitzendbureau,5 heeft verklaard dat op de zogenaamde A- en C-facturen de namen staan vermeld van de personen die daadwerkelijk bij de diverse inleners hebben gewerkt. Op deze facturen komt de naam van verdachte niet voor.
Ter terechtzitting van 23 februari 2009 heeft verdachte verklaard dat zij zich thans niet meer kan herinneren bij welke bedrijven zij heeft gewerkt. Bij haar verhoren door de politie heeft verdachte [bedrijf 2] genoemd als bedrijf waar zij had gewerkt. Volgens de verklaring van [betrokkene] en de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] namens [bedrijf 2]6 heeft verdachte daar niet gewerkt.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting van 23 februari 2009 verklaard dat zij thans vijf kinderen heeft, dat zij voor het uitzendbureau van [betrokkene] heeft gewerkt in de periode dat zij drie kinderen had, dat haar jongste kind in 2004 is geboren en dat haar op één na jongste kind in 2001 is geboren. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte na 2001 niet meer heeft gewerkt, dat de toekenning van uitkeringen aan verdachte na 2001 derhalve ten onrechte heeft plaatsgevonden en dat verdachte dit heeft geweten. Zij had dit gegeven moeten vermelden aan de uitkerende instantie.
Nu verdachte niet aan het UWV heeft gemeld dat zij de hiervoor genoemde uitkeringen heeft ontvangen terwijl zij wist dat zij daarop geen recht en verdachte zichzelf heeft bevoordeeld door die uitkeringen te behouden, acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
zij op tijdstippen in de periode van 17 februari 2003 tot en met 27 mei 2006 te 's-Her-togenbosch, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 49 van de Ziektewet en/of artikel 25 van de Werkloosheidswet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering op grond van de Ziektewet en de werkloosheidswet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte niet (tijdig) doorgegeven dat zij niet in dienstverband heeft gewerkt bij [naam uitzendburau];
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
ten aanzien van het primair tenlastegelegde
* een werkstraf van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis
* niet ontvankelijkverklaring in de vordering van de benadeelde partij Uitvoeringsinstantie Werknemers Verzekering
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van verdachte.
Verdachte is van oordeel dat zij moet worden vrijgesproken en dat daarom geen enkele straf op de plaats is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank ten bezware van verdachte in het bijzonder rekening houden met het navolgende. Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten gedurende een langere periode gepleegd. Zij heeft daarbij enkel en alleen gehandeld om persoonlijk voordeel te realiseren. Daarbij heeft verdachte zich niets aangetrokken van de benadeling van de maatschappij doordat aan haar ten onrechte uitkeringen werden verstrekt. Dit misbruik van de
sociale verzekeringswetgeving rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ten gunste van verdachte zal de rechtbank laten meewegen dat verdachte niet eerder voor enig feit is veroordeeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan haar vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De vordering van de benadeelde partij Uitvoeringsinstantie Werknemers Verzekeringen [hierna te noemen: UWV].
Door het handelen van verdachte heeft het UWV nadeel geleden omdat zij aan verdachte ten onrechte uitkeringen heeft uitbetaald. Een benadeelde kan zich in een strafzaak voegen voor het verhaal van de schade die zij naar burgerlijk recht door het handelen van verdachte heeft geleden. Een dergelijke situatie doet zich thans niet voor. Om de geleden schade op verdachte te kunnen verhalen staat het UWV een aparte rechtsgang via de bestuursrechter ten dienste. Deze rechtsgang heeft het UWV doorlopen en die heeft geresulteerd in de verplichting voor verdachte aan het UWV een bedrag van € 25.436,11 terug te betalen via een termijnbetaling van € 70,-- per maand. Het UWV heeft derhalve al een titel voor de door haar geleden schade. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van het primair bewezen verklaarde
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
* Werkstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Uitvoeringsinstantie Werknemers Verzekeringen
* Afwijzing van de vordering van de benadeelde partij Uitvoeringsinstantie Werknemers Verzekeringen.
* Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. K. Visser en mr. E.C.M. de Klerk, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 9 maart 2009.
1 een formulier "aanvraag WW" van 25 februari 2009 [bijl. 5, onderdeel 3]
2 brief van het UWV aan verdachte van 11 april 2006 over de toekenning van een WW-uitkering aan verdachte over de periode
28 november 2005 tot en met 27 mei 2006 [bijl. 5, onderdeel 11]
3 relaas verbalisanten [verbalisanten], pag. 9 en pag. 26
4 verklaring verdachte [bijl. 20, G20-01, pag. 2 en 3]
5 verklaring [betrokkene] [bijlage 19, V02-04, pag. 3]
6 verklaring mevr. [getuige 1] [pag. 12] en de heer [getuige 2] [pag. 13]