vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825527-08
Datum uitspraak: 24 februari 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 november 2008 en 10 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 oktober 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 te Eindhoven opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - op genoemde [slachtoffer 1] toegelopen en/of toegerend en/of
- heeft hij, verdachte, (daarbij) een mes, althans een steekwapen, gepakt en/of (vervolgens) geopend of opengeklapt en/of
- is hij, verdachte, met dat/een mes, althans steekwapen, achter genoemde [slachtoffer 1] aangerend en/of gelopen en/of heeft hij (daarbij) met dat/een mes, althans steekwapen, één of meerdere stekende beweging(en) naar, althans in de richting van die [slachtoffer 1] gemaakt en/of
- heeft hij, verdachte, (vervolgens) (daarbij) genoemde [slachtoffer 1] één of meermalen met dat/een mes, althans steekwapen, in de rug (de lendestreek) en/of in het bovenlichaam (de borst- of hartstreek) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Artikel 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet
- op genoemde [slachtoffer 1] toegelopen en/of toegerend en/of
- heeft hij, verdachte, (daarbij) een mes, althans een steekwapen, gepakt en/of (vervolgens) geopend of opengeklapt en/of
- is hij, verdachte, met dat/een mes, althans steekwapen, achter genoemde [slachtoffer 1] aangerend en/of gelopen en/of heeft hij (daarbij) met dat/een mes, althans steekwapen, één of meerdere stekende beweging(en) naar, althans in de richting van die [slachtoffer 1] gemaakt en/of
- heeft hij, verdachte, (vervolgens) (daarbij) genoemde [slachtoffer 1] één of meermalen met dat/een mes, althans steekwapen, in de rug (de lendestreek) en/of in het bovenlichaam (de borst- of hartstreek) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Artikel 287 Wetboek van strafrecht
hij op of omstreeks 18 november 2007 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, met een fietsslot slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 2];
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 1.
Vaststaande feiten.
Op 31 augustus 2008 bevindt [slachtoffer 1] zich op het Stationsplein te Eindhoven. Op diezelfde dag komt verdachte ter plaatse. Verdachte achtervolgt [slachtoffer 1] daar ter plaatse gedurende enige tijd en heeft daarbij een mes met een lemmet van ca. 11 centimeter in zijn handen. Op enig moment wil [slachtoffer 1] het station binnengaan maar openen de toegangsdeuren niet meer. [slachtoffer 1] is daar gewond geraakt. Zijn lichaam vertoonde een messteek in de borst en een messteek in de onderrug. Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] werd het intreden van de dood verklaard door steekletsel waarbij onder meer het hart was geperforeerd, met functiestoornis van het hart, ernstig bloedverlies en orgaanschade als gevolg.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Hij voert hiertoe aan dat verdachte, nadat hij eerder die avond op het Stratumseind door [slachtoffer 1] in zijn gezicht was gestoken, in zijn hotelkamer een mes haalt. Vervolgens treft verdachte [slachtoffer 1] bij het station aan en achtervolgt hij hem met een getrokken mes achtervolgd. Ter hoogte van de toegangsdeuren van het station steekt verdachte [slachtoffer 1] in diens borststreek. Wanneer [slachtoffer 1] vervolgens wegrent steekt verdachte hem in zijn rug. De officier van justitie concludeert dat uit deze omstandigheden blijkt van de voorbedachte rade en het opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De officier van justitie wijst er verder nog op dat verdachte meerdere steekbewegingen maakt richting [slachtoffer 1]. De verklaring van getuige [getuige 1] op dit punt wordt ondersteund door het feit dat er tijdens het vezelonderzoek meerdere beschadigingen zijn aangetroffen op het shirt van [slachtoffer 1].
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer 1] immers louter in diens been gestoken en is [slachtoffer 1] daarna in zijn eigen mes gevallen.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte van het primair tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft immers niet met voorbedachte rade [slachtoffer 1] van het leven beroofd. Verdachte had het mes alleen meegenomen ter verdediging van zichzelf en niet vanwege een plan om hier [slachtoffer 1] mee te belagen. Op het Stationsplein toonde [slachtoffer 1] aan verdachte een mes en uitte hij dreigende woorden richting verdachte. Deze dreigende situatie en het korte tijdsverloop van het incident sluiten voorbedachte rade uit.
De verdediging refereert zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de hierboven genoemde en de navolgende bewijsmiddelen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte heeft gehandeld als hierna bewezen zal worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij alleen in het been van [slachtoffer 1] heeft gestoken en dat [slachtoffer 1] later in zijn eigen mes is gevallen, niet geloofwaardig is. Deze verklaring vindt geen steun in enig zich in het dossier bevindend bewijsmiddel. Bovendien is bij sectie gebleken dat het steekkanaal van de borstwond ca. 13 centimeter in lengte was terwijl het mes dat bij [slachtoffer 1] werd aangetroffen een lemmet had van slechts ca. 7 centimeter.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in diens borst en rug heeft gestoken nadat hij hem eerst gedurende enige tijd heeft achtervolgd. Vast staat dat verdachte tijdens deze achtervolging dit mes heeft geopend. De handelwijze van verdachte leidt de rechtbank tot de conclusie dat deze gericht moet zijn geweest op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1]. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte, na [slachtoffer 1] rennend te hebben achtervolgd, vanuit een positie recht tegenover [slachtoffer 1] en vanaf korte afstand, met een daartoe tevoren geopend mes op [slachtoffer 1] heeft ingestoken in de borststreek, alwaar zich vitale organen, waaronder het hart, bevinden. Derhalve is sprake van opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer 1].
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte rade overweegt de rechtbank als volgt.
Van voorbedachte rade is sprake wanneer verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 31 augustus 2008 naar het Stationsplein te Eindhoven is gefietst. Daar ontmoette hij [slachtoffer 1]. Verdachte opende hierop zijn mes en rende gedurende enige tijd achter deze [slachtoffer 1] aan. Tijdens het rennen riep verdachte “ik steek je kapot.” Voorts is gebleken dat verdachte minstens twee keer in de richting van [slachtoffer 1] heeft gestoken en hem daarbij in het lichaam heeft geraakt. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte kennelijk achter [slachtoffer 1] aanrende met de bedoeling hem dood te steken.
De rechtbank concludeert uit al deze feiten en omstandigheden dat verdachte tijdens het incident voldoende tijd heeft gehad om na te denken over zijn genomen besluit alsmede van de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van had kunnen geven. Aldus acht de rechtbank, anders dan de raadsman van verdachte, voorbedachte rade aanwezig. De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat verdachte tevoren zou zijn bedreigd door [slachtoffer 1] doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte, naast de twee toegebrachte steekwonden, op een ander moment nog meer stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt nu alleen getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] zulks verklaren. De rechtbank stelt de verklaring van [getuige 2] als onvoldoende betrouwbaar terzijde nu hij op diverse punten een verklaring aflegt die geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarnaast zijn er weliswaar tijdens het vezelonderzoek meerdere beschadigingen aangetroffen op het shirt van [slachtoffer 1] doch naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte meer dan tweemaal door het shirt van [slachtoffer 1] heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De verklaring van de aangever wordt immers ondersteund door de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse. De verklaringen van verdachte, waarin hij alternatieve scenario’s schetst, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is nu het enige bewijsmiddel dat zich in het dossier bevindt de verklaring van aangever is. Subsidiair - mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel voldoende wettig bewijs aanwezig is - acht de verdediging dit bewijs, gelet op de wisselende verklaringen van aangever, niet overtuigend.
Het oordeel van de rechtbank.
In zijn aangifte verklaart [slachtoffer 2] dat verdachte zijn telefoon wilde kopen, hij deze te duur vond en vervolgens in zijn jaszak deed. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft aangever verklaard dat hij verdachte de telefoon eerst had laten gebruiken om te bellen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de telefoon van twee junks had gekocht.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de telefoon van aangever had gekocht.
[slachtoffer 2] heeft voorts in zijn aangifte verklaard dat hij door verdachte met een mes en een kettingslot is bedreigd.
De rechtbank stelt vast dat zowel aangever als verdachte wisselend hebben verklaard ten aanzien van de wijze waarop de telefoon in het bezit van verdachte is gekomen.
Bij zijn aanhouding had verdachte een kettingslot om zijn nek hangen maar een mes is niet bij hem aangetroffen. Enkel aangever heeft verklaard door verdachte te zijn bedreigd met een mes en dat kettingslot.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor hetgeen onder 2 aan verdachte is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 31 augustus 2008 te Eindhoven opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- op genoemde [slachtoffer 1] toegelopen en/of toegerend en
- heeft hij, verdachte, daarbij een mes gepakt en vervolgens geopend of opengeklapt en
- is hij, verdachte, met dat mes achter genoemde [slachtoffer 1] aangerend en
- heeft hij, verdachte, vervolgens genoemde [slachtoffer 1] met dat mes in de rug (de lendestreek) en in het bovenlichaam (de borst- of hartstreek) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 289.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voor beide feiten gezamenlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte dagen, op zijn plaats is. Daarnaast acht de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: ‘TBS’) aangewezen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij acht de officier van justitie de gehele vordering voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie verzoekt de rechtbank deze vordering toe te wijzen en daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Een afschrift van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In geval van strafoplegging stelt de verdediging zich op het standpunt dat de rechtbank rekening moet houden met de omstandigheid dat er tussen verdachte en [slachtoffer 1] een langer slepend conflict bestond waarin verdachte regelmatig het slachtoffer werd van geweld. Daarnaast stelt de verdediging dat er bij de straftoemeting rekening moet worden gehouden met de persoon van de verdachte.
Anders dan de officier van justitie stelt de verdediging zich op het standpunt dat de enkele intellectuele beperking van verdachte, gelet op de aanwezige stukken in het dossier, niet de conclusie rechtvaardigt dat TBS is aangewezen. Het Pieter Baan Centrum (hierna ‘PBC’) concludeert immers dat de gebrekkige ontwikkeling enkel bestaat uit een intellectuele beperking (zwakbegaafdheid). De verdediging is van mening dat deze beperking niet gekarakteriseerd kan worden als de vereiste diepere vorm van zwakzinnigheid die de wetgever voorstaat. Voorts is niet vast te stellen dat er een causaal verband is tussen een stoornis en het feit. Daarnaast is de verdediging van mening dat van een ernstig risico op recidive onvoldoende is gebleken. Oplegging van de TBS-maatregel zou in het geval van verdachte dan ook disproportioneel zijn ten opzichte van het gevaar voor de samenleving dat van verdachte uitgaat.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank geen termen aanwezig om de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen en overweegt daartoe als volgt.
Het PBC concludeert in haar rapport d.d. 19 december 2008 dat verdachte ten tijde van het telastegelegde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling zijner geestesvermogens. De rechtbank neemt deze conclusie over en is derhalve, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte wél lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens. Het was voor het PBC echter niet onderzoekbaar of en in welke mate de vastgestelde intellectuele beperkingen invloed hebben gehad op het handelen van verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het incident. Onduidelijk is gebleven in hoeverre verdachte ten tijde van het delict beperkt was in zijn vermogen om tot andere gedragingen te komen. Het PBC stelt dat verdachte tijdens zijn verblijf aldaar bij een conflict kiest voor ofwel het verbreken van het contact dan wel voor fysiek en verbaal geagiteerd en intimiderend gedrag. Het is echter niet duidelijk geworden of verdachte op zulke momenten ook andere gedragsmogelijkheden heeft.
Weliswaar werd verdachte in een deskundigenrapport uit 2005 sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar deze rapportage had betrekking op een andersoortig feit dat zich afspeelde in de relationele sfeer. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de gebrekkige ontwikkeling bij verdachte en het begaan van het onderhavige feit. De rechtbank overweegt voorts dat er daarnaast onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat sprake is van een zodanig recidiverisico op het gebied van agressie dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel eist.
De rechtbank vervolgt ten aanzien van de straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten bezware van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat het door verdachte gepleegde feit één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht betreft. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gedurende enige tijd achtervolgd en hem vervolgens doodgestoken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij er niet voor is teruggeschrokken om dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemens te gebruiken. Verdachte heeft zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet bekommerd.
Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed berokkend. De dood van [slachtoffer 1] is immers onomkeerbaar. Bovendien heeft verdachte het delict in het openbaar en in aanwezigheid van een niet gering publiek gepleegd. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft dan ook beroering en gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht bij deze personen. Daarnaast worden door een dergelijk feit algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving aangewakkerd. De rechtsorde is geschokt door dit zeer gewelddadige feit. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 12 januari 2009, eerder tot gevangenisstraf is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat er al langere tijd een conflict bestond tussen verdachte en [slachtoffer 1] en dat er eerder die avond een fysieke confrontatie tussen hen heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte in zijn kin was gestoken.
De rechtbank zal een andere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank geen termen aanwezig acht om over te gaan tot oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De rechtbank acht de vordering, bestaande uit de begrafeniskosten van [slachtoffer 1], in haar geheel toewijsbaar. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan [benadeelde partij] bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
T.a.v. feit 2:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 primair:
Moord
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5.686,64 subsidiair 58 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] van een bedrag van EUR 5.686,64 (zegge: vijfduizendzeshonderdzesentachtig euro en vierenzestig cent ), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], van een bedrag van EUR 5.686,64 (zegge: vijfduizendzeshonderdzesentachtig euro en vierenzestig cent).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. E.C.M. de Klerk en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.J. Raaimakers, griffier,
en is uitgesproken op 24 februari 2009.