ECLI:NL:RBSHE:2009:BH3548

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/855028-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. S. van Lokven
  • mr. F. van Laanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het vertrouwensbeginsel in ontnemingsprocedure

Op 16 januari 2009 vond de behandeling plaats van een ontnemingsvordering tegen een verdachte die niet aanwezig was. De raadsman trad op namens de verdachte, die last had van hartritmestoornissen. De officier van justitie had eerder medegedeeld dat tot afwijzing van de ontnemingsvordering zou worden gerequireerd, maar tijdens de zitting werd dit standpunt herzien. De verdediging stelde dat het vertrouwensbeginsel was geschonden, omdat de verdachte erop had vertrouwd dat de ontnemingsvordering niet zou worden doorgezet. De rechtbank oordeelde dat het vertrouwensbeginsel inderdaad was geschonden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank benadrukte dat de inhoud van het requisitoir niet de basis vormde voor niet-ontvankelijkheid, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging in het standpunt van het Openbaar Ministerie rechtvaardigden. De rechtbank besloot de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden, zodat partijen hun standpunten schriftelijk konden toelichten. De verdediging kreeg de gelegenheid om voor 27 februari 2009 een schriftelijke reactie in te dienen, waarna de rechtbank een nieuwe zitting zou plannen om de ontnemingsvordering inhoudelijk te behandelen.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/855028-06
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank op 16 januari 2009.
Tegenwoordig zijn:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. F. van Laanen, leden,
mr. M.D.J. Teengs Gerritsen, officier van justitie en
H.A. van Neerven, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [adres],
is niet verschenen.
Als raadsman is ter terechtzitting verschenen mr. P.C. Saris, advocaat te Eindhoven, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. De rechtbank stemt daarmee in.
De raadsman
Cliënt heeft last van hartritmestoornissen en hij heeft mij gevraagd als gemachtigde namens hem op te treden.
De officier van justitie
Op een daartoe strekkende vraag van de rechtbank deel ik mede dat ik maandag 12 januari 2009 met de zaaksofficier een juridisch-technisch overleg over de toepassing van artikel 36e derde lid van het Wetboek van Strafrecht heb gehad. De "[naam verdachte andere strafzaak-problematiek]" speelt daarbij zijdelings een rol. Aanvankelijk is de zaaksofficier geadviseerd te doen wat haar goed leek. Daarop heeft de zaaksofficier toen laten weten dat tot afwijzing van de vordering zou worden gerequireerd.
Daarna is BOOM in de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis gedoken. Daaruit is geconcludeerd dat deze zaak wel onder de werkingssfeer van artikel 36e derde lid van het Wetboek van Strafrecht valt. Vervolgens is de procespartijen bericht dat deze ontnemingsvordering alsnog inhoudelijk zou worden behandeld. Vraag is of er inbreuk is gemaakt op het vertrouwensbeginsel. Mijn visie daarover heb ik op papier gezet. Deze lees ik aan u voor.
Hierna legt de officier van justitie zijn op schrift gesteld standpunt aan de rechtbank over.
De raadsman
Ten eerste wil ik de officier van justitie danken voor de heldere uiteenzetting van zijn standpunt. Dat komt de discussie ten goede. Centraal staat de vraag of de verdediging aan de telefonische mededeling van de zaaksofficier, dat het Openbaar Ministerie tot afwijzing van de ontnemingsvordering zou requireren, verwachtingen mocht ontlenen. Bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is door de zaaksofficier al mededegedeeld dat het instellen van de ontnemingsvordering zou worden opgehangen aan de veroordeling voor de pallets sigaretten. Het vertrouwen dat niet tot een ontneming zou worden gekomen is, na de vrijspraak voor die feiten, ook daarop gebaseerd.
Op 12 januari 2009, is door de zaaksofficier medegedeeld dat tot afwijzing van de ontnemingsvordering zou worden gerequireerd. Dat lag helemaal in de lijn van de eerdere mededelingen die de zaaksofficier bij de behandeling van de feiten over de ontnemingsvordering had gedaan en de standpunten die toen zijn ingenomen. Uit de toelichting van de officier van justitie hier ter zitting heb ik de indruk gekregen dat de zaaksofficier deze ontnemingsvordering niet langer wil behandelen en daarom niet ter zitting is verschenen.
Gelet op de toelichting op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat er ruimte is voor de actoren om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop een ontnemingsvordering wordt afgedaan. De strafrechter is daarin echter niet lijdelijk en heeft een eigen verantwoording in de te nemen beslissing. De wetgever heeft wel meer ruimte geboden voor partijonderhandelingen door het creëren van de schikkingsmogelijkheid buiten de rechter om. Tegen die achtergrond mocht cliënt erop vertrouwen dat de officier van justitie tot afwijzing van de ontnemingsvordering zou concluderen.
Ik ben het dus niet eens met hetgeen de officier van justitie vandaag ter terechtzitting heeft aangevoerd. Mede van belang is dat de ontnemingsvordering al een tijd geleden is aangebracht en dat de zaaksofficier nog steeds van mening is dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Nu het Openbaar Ministerie een en ondeelbaar moet zijn dient de toezegging dat tot afwijzing van de vordering zou worden gerequireerd gestand te worden gedaan en moet dit het eindstandpunt van het Openbaar Ministerie zijn. Mijn conclusie is dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering nu er terug wordt gekomen op een eerder ingenomen standpunt.
De officier van justitie
De ontnemingswetgeving is een vreemde eend in de bijt. Vaak is er veel onduidelijkheid in deze materie. De schikkingsmogelijkheid is aanwezig zolang de strafrechter geen uitspraak heeft gedaan. Door het telefoontje van afgelopen maandag kan niet worden gesteld dat er een soort schikking tot stand is gekomen. Bij de zaaksofficier leefde de vraag wat zij met deze ontnemingsvordering moest doen. Daarover heeft zij overleg met mij gevoerd. In het verleden is bij de behandeling van de strafzaak op geen enkele wijze een toezegging gedaan over de afdoening van de ontnemingsvordering. Indien in het voortraject al informele mededelingen zouden zijn gedaan, had deze vordering zeer snel kunnen worden afgedaan.
De raadsman
Ik persisteer bij mijn eerder ingenomen standpunt. De reactie van de officier van justitie geeft mij geen aanleiding tot het maken van nadere op- en/of aanmerkingen.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek teneinde zich in raadkamer te beraden. Na de hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede:
Het vertrouwensbeginsel is geschonden voor zover dat betrekking heeft op de mededeling over de inhoud van het requisitoir. Niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een diametraal juridisch gewijzigd inzicht leiden. Naar het oordeel van de rechtbank levert een wijziging over de [juridische] [on]mogelijkheden van de inhoud c.q. eindconclusie van het requisitoir niet een dergelijke omstandigheid op.
Het Openbaar Ministerie dient intern eerst een weloverwogen, goed doordacht standpunt vast te stellen alvorens daarmee naar buiten te treden. Ook hier geldt: "eerst denken dan doen". De rechtbank zal hierna bezien of deze handelwijze moet leiden tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het gewijzigde standpunt van de officier van justitie heeft geen betrekking op de genomen beslissing tegen betrokkene een ontnemingsvordering aanhangig te maken, maar op de inhoud van het requisitoir. De rechtbank heeft bij het nemen van een beslissing op de reeds aanhangige ontnemingsvordering een eigen verantwoordelijkheid om de zaak inhoudelijk te beoordelen en te beslissen. De rechtbank is daarbij niet gehouden aan enige toezegging die door het Openbaar Ministerie is gedaan over de inhoud van het requisitoir. Enkel indien het vertrouwensbeginsel zou zijn geschonden ten aanzien van de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen ontnemingsvordering aanhangig te maken, zou dat tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kunnen leiden. Deze situatie doet zich thans niet voor.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde verweer dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de tegen betrokkene aanhangig gemaakte ontnemingsvordering, moet worden verklaard.
De rechtbank zal de behandeling van deze ontnemingsvordering aanhouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten nader schriftelijk toe te lichten, een en ander zoals hierna zal worden weergegeven.
De verdediging zendt voor 27 februari 2009 aan de griffie van de rechtbank een schriftelijke reactie op de vordering en de toelichting van de officier van justitie. Een afschrift van deze reactie dient tevens aan de officier van justitie te worden gezonden.
De officier van justitie beoordeelt of het Openbaar Ministerie schriftelijk van repliek wil dienen. De officier van justitie dient vervolgens voor 10 maart 2009:
a. de repliek aan de griffie te zenden, met afschrift daarvan aan de verdediging, dan wel
b. de zaak ter appointering aan te bieden.
In geval de officier van justitie een repliek heeft verzonden, kan de verdediging voor 22 mei 2009 dupliceren. Daarna zal de rechtbank een tijdstip bepalen waarop deze ontnemingsvordering inhoudelijk zal worden behandeld. Als een der partijen nog vragen heeft dan dienen deze reeds op voorhand bekend te worden gemaakt en zal aan partijen moeten worden medegedeeld dat hun aanwezigheid op de laatste zitting dringend wordt gewenst. Toelichting op zitting van de reeds schriftelijk ingenomen standpunten blijft altijd mogelijk maar alleen betreffende de reeds bekende feiten en omstandigheden.
De rechtbank:
Schorst het onderzoek in het belang daarvan voor onbepaalde tijd, teneinde de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hun standpunten nader schriftelijk kenbaar te maken, een en ander met inachtneming van hetgeen daarover hiervoor is weergegeven.
Beveelt de oproeping van veroordeelde tegen het tijdstip van de hiervoor genoemde terechtzitting, met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsman van veroordeelde.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.