vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/840590-08
Datum uitspraak: 19 februari 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 februari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 09 januari 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Schaijk, gemeente Landerd, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1], meermalen, althans eenmaal, tegen diens borst en/of hoofd en/of schouder(s) en/of
sleutelbeen, althans het lichaam, heeft geschopt en/of (al dan niet met
gebalde vuist) geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
[Artikelen 45, 47 en 287 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Schaijk, gemeente Landerd, tezamen en
in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon
genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een
gebroken sleutelbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen,
althans eenmaal, tegen diens borst en/of hoofd en/of schouder(s) en/of
sleutelbeen, althans het lichaam, te schoppen en/of (al dan niet met gebalde
vuist) te slaan;
[Artikelen 47 en 302 Wetboek van Strafrecht]
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Schaijk, gemeente Landerd, met een
ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor
het publiek toegankelijke ruimte, te weten [naam uitgaansgelegenheid], openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het
meermalen, althans eenmaal, tegen diens borst en/of hoofd en/of schouder(s)
en/of sleutelbeen, althans het lichaam, schoppen en/of (al dan niet met
gebalde vuist) slaan;
[Artikel 141 Wetboek van Strafrecht]
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Schaijk, gemeente Landerd, met een
ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor
het publiek toegankelijke ruimte, te weten [naam uitgaansgelegenheid], openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
meermalen, althans eenmaal, al dan niet met gebalde vuist, slaan van die
[slachtoffer 2] in diens gezicht, althans tegen diens hoofd;
[Artikel 141 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Schaijk, gemeente Landerd, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) meermalen, althans eenmaal,
al dan niet met gebalde vuist, in diens gezicht, althans tegen diens hoofd
heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
[Artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht]
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Ten aanzien van het bewijs.
Vaststaande feiten.
Op 23 december 2007 wordt gevochten in uitgaansgelegenheid [naam uitgaansgelegenheid] in Schaijk, gemeente Landerd. Hierbij zijn in ieder geval betrokken [verdachte]1 (verdachte), [betrokkene 1]2 en [betrokkene 2]3. [slachtoffer 1] heeft na de vechtpartij een bloedneus, een gebroken sleutelbeen en enkele bulten4. [betrokkene 2] heeft na de vechtpartij een bloeduitstorting aan zijn oog, een kras in zijn hals en enkele bulten5. Verdachte heeft [slachtoffer 1] tenminste één maal geslagen6.
Het standpunt van de officier van justitie.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 1 primair en subsidiair. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Feit 1 meer subsidiair kan wettig en overtuigend worden bewezen. Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij werd geslagen door een jongen met een roze/wit shirt. Getuige [getuige 1] verklaart dat verdachte aangever meermalen heeft geslagen. Ook de getuigen [betrokkene 2] en [getuige 2] hebben dit verklaard.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op de grond viel en hierna door meerdere personen werd geslagen en geschopt. Getuige [getuige 1] heeft tevens verklaard dat verdachte op [slachtoffer 1] aan het trappen was.
Feit 2 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de aangifte van [betrokkene 2] en de verklaring van getuige [getuige 1]. [betrokkene 2] is tussen de vechtenden gesprongen om [slachtoffer 1] te ontzetten en kreeg vervolgens zelf klappen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair. Verdachte heeft [slachtoffer 1] één of twee klappen gegeven, omdat deze hem probeerde te slaan. Daarna is verdachte aangevallen door anderen, waardoor hij op de grond terecht is gekomen. Liggend op de grond heeft verdachte om zich heen geslagen. Verdachte kende de jongens niet die aan het vechten waren. Verdachte kan niet worden verweten dat er een massale vechtpartij is uitgebroken. De verklaringen in het dossier zijn niet betrouwbaar. Ze zijn afkomstig van vrienden van de slachtoffers en dus niet objectief. Daarbij zijn de verklaringen soms tegenstrijdig of ondersteunen ze elkaar niet. Soms zijn de verklaringen opvallend gelijkluidend maar in tegenspraak met de verklaring van het slachtoffer. Een verklaring voor die gelijkluidendheid zou gelegen kunnen zijn in het feit dat de getuigen pas 14 dagen na het incident zijn gehoord en met betrekking tot hun verklaringen overleg kunnen hebben gehad.
Subsidiair ten aanzien van feit 1 meer subsidiair: het aandeel van verdachte is klein geweest. Bij het wetsvoorstel ter wijziging van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat de individuele aansprakelijkheid het uitgangspunt is en dat geen overgang naar het systeem van groepsaansprakelijkheid wordt beoogd. Uit de verklaringen kan niet anders worden bewezen dan dat verdachte [slachtoffer 1] één klap of duw heeft gegeven. Hij kan daarom niet verantwoordelijk gesteld worden voor de omstandigheid dat [slachtoffer 1] een gebroken sleutelbeen heeft opgelopen. Immers niemand weet precies wie [slachtoffer 1] op zijn sleutelbeen heeft geslagen of geschopt.
Verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 2 primair en subsidiair. Uit de verklaringen kan niet worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 2] ook maar heeft aangeraakt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij door verdachte is geslagen, op de grond is gevallen en dan door meerdere personen is geraakt7. Getuige [betrokkene 2] verklaart dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 1], liggend op de grond, door ongeveer vijf personen werd geschopt8. Getuige [getuige 1] bevestigt dit en verklaart dat [slachtoffer 1] door meerdere personen werd geslagen en geschopt9.
Getuige [getuige 1] verklaart voorts dat hij zag dat verdachte met kracht aan het intrappen was op [slachtoffer 1], die op de grond lag10.
De rechtbank overweegt dat haar niet is gebleken van aanwijzingen dat de verklaringen van [slachtoffer 1], [betrokkene 2] en [getuige 1] onbetrouwbaar zijn. Daarbij verwijst de rechtbank naar de duidelijke verschillen in de verklaringen, hetgeen niet duidt op overleg, maar die evenwel niet tegenstrijdig zijn. Verdachte heeft tegenover de politie erkend dat hij [slachtoffer 1] meerdere malen met zijn vuisten heeft geslagen11, hetgeen de verklaringen van de getuigen ondersteunt. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij na het geven van de eerste klap zelf is aangevallen en [slachtoffer 1] niet meer heeft aangeraakt vindt geen steun in het dossier. In zijn verklaring bij de politie heeft hij hier in het geheel niets over verklaard. Daarbij verklaart hij dat hij helemaal niet heeft gezien dat er is geschopt12. De rechtbank acht deze beide verklaringen van verdachte ongeloofwaardig. Zij acht op grond van het vorenstaande feit 1 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair overweegt de rechtbank dat op basis van het zeer summiere dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte enig geweld heeft gebruikt tegen aangever [betrokkene 2]. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 23 december 2007 te Schaijk, gemeente Landerd, met een ander of anderen in een voor
het publiek toegankelijke ruimte, te weten [naam uitgaansgelegenheid], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het meermalen tegen diens borst en/of hoofd en/of schouders en/of sleutelbeen schoppen en (al dan niet met gebalde vuist) slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 141.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist:
- voor feit 1 primair en subsidiair: vrijspraak;
- voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 primair: een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren;
- ten aanzien van feit 1: toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van 1000 euro bij wijze van voorschot, hoofdelijk, met schadevergoedingsmaatregel;
- ten aanzien van feit 2: toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] tot een bedrag van 250 euro, hoofdelijk, met schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit, de ernst van het letsel van aangever [slachtoffer 1], de rol van verdachte bij het ontstaan van de vechtpartij, het tijdsverloop tussen het feit en de behandeling ter zitting en de geringe strafdocumentatie. Een geldboete acht zij niet passend bij de ernst van het feit.
Een afschrift van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Primair dient er geen straf te volgen omdat verdachte dient te worden vrijgesproken voor alle feiten.
Subsidiair is de geëiste straf disproportioneel. Het enige dat kan worden bewezen is dat verdachte een enkele klap heeft uitgedeeld, terwijl ook de slachtoffers een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de vechtpartij. Een geldboete, een lichtere werkstraf of een geheel voorwaardelijke straf zou passend kunnen zijn.
Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte eindelijk zijn draai in de maatschappij heeft gevonden. Hij zit op school en werkt. Hij heeft verder nauwelijks documentatie, de werkstraf betreft een heel ander feit.
De benadeelde partijen dienen bij vrijspraak niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering. Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, dan dient [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering omdat deze niet is onderbouwd en dient [slachtoffer 2] eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering omdat ook zijn vordering niet of onvoldoende is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zonder enige aanleiding een andere bezoeker in een uitgaansgelegenheid heeft aangevallen en hiermee is doorgegaan ook nadat het slachtoffer op de grond was beland en ook nadat anderen zich eveneens gewelddadig tegen het slachtoffer richtten. Het schoppen tegen een op de grond liggend slachtoffer acht de rechtbank uiterst laf. Naast het risico op ernstig lichamelijk letsel bij het slachtoffer draagt een dergelijk gedrag ook bij aan het algemeen gevoel van onveiligheid in het uitgaansleven.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en zij gelet op het tijdsverloop en de strafdocumentatie niet is overtuigd van de noodzaak om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen bij wijze van stok achter de deur.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien deze niet voldoende is onderbouwd en niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering, aangezien deze vordering onvoldoende is onderbouwd en niet eenvoudig van aard is.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van feit 2 primair, feit 2 subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering, aangezien verdachte voor dit feit wordt vrijgesproken.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. W. Koops, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier,
en is uitgesproken op 19 februari 2009.
mr. Koops is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Een dossier van regiopolitie Brabant-Noord, district De Leijgraaf, met dossiernummer PL2131/08-010527, aantal doorgenummerde bladzijden: 39, verder te noemen: Eindpv.: pag. 35-37 verklaring van verdachte.
2 Eindpv. pag. 20-21 aangifte [slachtoffer 1].
3 Eindpv. pag. 25-26 aangifte [slachtoffer 2].
4 Eindpv. pag. 21 aangifte [slachtoffer 1] en pag. 23 formulier medische informatie.
5 Eindpv. pag. 27 aangifte [slachtoffer 2].
6 Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 05 februari 2009: verklaring van verdachte.
7 Eindpv. pag. 20 aangifte [slachtoffer 1].
8 Eindpv. pag. 26 aangifte [slachtoffer 2].
9 Eindpv. pag. 29-30 verklaring [getuige 1].
10 Eindpv. pag. 30 verklaring [getuige 1].
11 Eindpv. pag. 36-37 verklaring verdachte.
12 Eindpv. pag. 36-37 verklaring verdachte.