ECLI:NL:RBSHE:2009:BH2609

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825103-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging tot zware mishandeling van zorgbehoevende echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 12 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die haar echtgenoot, die lijdt aan Multiple Sclerose, heeft mishandeld en onvoldoende zorg heeft geboden. De verdachte, geboren in 1941, en haar zoon hebben de zorgbehoevende man tegen het advies van artsen mee naar huis genomen, waar hij niet de noodzakelijke zorg en hulp heeft gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk haar echtgenoot heeft mishandeld door hem meermalen te slaan, wat heeft geleid tot pijn en letsel. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte en haar zoon opzettelijk de kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door hem onvoldoende vocht en zorg te bieden, wat resulteerde in een ernstige longontsteking en uitdroging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De zaak is aanhangig gemaakt op 21 april 2008 en de tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie gewijzigd tijdens de terechtzittingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825103-08
Datum uitspraak: 12 februari 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
[adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12 november 2008 en 29 januari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 april 2008. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie op de terechtzittingen van 12 november 2008 en 29 januari 2009 gewijzigd.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – tenlastegelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999
tot en met 11 november 2007 te Someren, in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten (haar echtgenote) [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum]), (meermalen) tegen het gezicht en/of lichaam heeft
geslagen en/of gestompt (en/of (meermalen) (met kracht) (omver) geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 304 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september
2007 tot en met 11 november 2007 te Someren en/of Geldrop, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet (telkens) die [slachtoffer] (die lijdt aan
Multiple Sclerose en/of (geheel/gedeeltelijk) verzorgingsafhankelijk is en/of
die bij verdachten (zijn echtgenote) en/of (zijn zoon)
[medeverdachte] in huis woont) onvoldoende vocht heeft/hebben aangeboden,
althans die [slachtoffer] onvoldoende in de gelegenheid heeft/hebben
gesteld voldoende te drinken (in een periode voorafgaand aan een luchtweginfectie/longontsteking en/of tijdens de beginfase van zijn koortsende
ziekteproces) en/of tegen medisch advies in die [slachtoffer] vanuit het ziekenhuis mee naar huis heeft/hebben genomen en/of (vervolgens) onvoldoende zorg/hulpverlening heeft/hebben gegeven en/of toegelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45/47 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september
2007 tot en met 11 november 2007 te Someren en/of Geldrop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] (die lijdt aan Multiple Sclerose en/of (geheel/gedeeltelijk)
verzorgingsafhankelijk is en/of die bij voornoemde verdachten (zijn
echtgenote) [verdachte] en/of (zijn zoon) [medeverdachte] in huis
woont) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een pneumonie
(longontsteking) en/of een ernstige ontregeling van de mineralenhuishouding),
heeft toegebracht, door deze (telkens) opzettelijk onvoldoende vocht aan te
bieden, althans onvoldoende in de gelegenheid heeft/hebben gesteld voldoende
te drinken (in een periode voorafgaand aan een luchtweginfectie/longontsteking en/of tijdens de beginfase van zijn koortsende ziekteproces) en/of tegen medisch advies in die [slachtoffer] vanuit het ziekenhuis mee naar huis heeft/hebben genomen en/of (vervolgens) onvoldoende zorg/hulpverlening heeft/hebben gegeven en/of toegelaten;
(artikel 302 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vaststaande feiten ten aanzien van feit 1 en 2
Het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], is in 1998 toegetreden tot de Pinkstergemeente waarbij zijn vrouw – de verdachte [verdachte] – en zijn zoon [medeverdachte] reeds waren aangesloten. Vanaf begin 2001 is [medeverdachte] ook weer bij zijn ouders thuis komen wonen aan de [adres] te [woonplaats].1 De heer [slachtoffer] leed aan Multiple Sclerose en zijn gezondheidstoestand liet te wensen over. Hij maakte gebruik van een rolstoel.2 3
Reeds vóór 2001 waren er in het politiesysteem te Brabant Zuid-Oost meldingen aanwezig van voornamelijk de buren van de heer [slachtoffer] waarin zij aangaven dat hij regelmatig door zijn vrouw en zoon [medeverdachte] zou worden mishandeld.4
Op 13 september 2007 is de heer [slachtoffer] opgenomen in het [...] ziekenhuis te [plaats 1].5 Op 8 oktober 2007 is hij tegen medisch advies in met zijn familie naar huis gegaan.6 Op dat moment was er bij hem sprake van een slechte mobiliteit. Om zich te verplaatsen had hij de hulp nodig van minimaal twee personen. Ook waren er blaasproblemen die tot een blijvende blaasfunctiestoornis konden leiden en ernstige cognitieve stoornissen, welke stoornissen vermoedelijk werden veroorzaakt door een vochtcollectie tussen de schedel en de hersenen. De heer [slachtoffer] was het grootste gedeelte van de tijd aan zijn bed gekluisterd en hij zat soms in een rolstoel.7
Op 11 november 2007 is de heer [slachtoffer] wederom opgenomen, deze keer in het [...] ziekenhuis te [plaats 2]. Er werd een longontsteking en een ernstige ontregeling van de mineralenhuishouding geconstateerd. Deze ontregeling was veroorzaakt door zeer ernstige uitdroging.8 Op 11 februari 2008 is de heer [slachtoffer] overgeplaatst naar het verzorgingstehuis [...] te [plaats 3].9 Vanuit het verzorgingstehuis is hij nog tweemaal opgenomen in het ziekenhuis.10 Op 27 augustus 2008 is [slachtoffer] overleden.11
De bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar onder 1 (medeplegen van mishandeling) tenlastegelegde feit heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft voortdurend gezwegen en heeft afgezien van bijstand door een advocaat. Er zijn derhalve geen verweren gevoerd ten aanzien van de haar tenlastegelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 2 oktober 2001 heeft de heer [slachtoffer] , aangifte gedaan van onder meer mishandeling door zijn echtgenote en zijn zoon. Hij heeft verklaard dat zijn zoon [medeverdachte] sinds het begin van het jaar (2001) weer thuis woont en dat hij dit in eerste instantie goed vond, maar dat hij het later als zeer onprettig is gaan ervaren.12 Langzaam maar zeker is er een situatie in huis ontstaan, waarbij hij door zijn vrouw en zijn zoon [medeverdachte] werd mishandeld. Hij werd door zijn echtgenote vaak geslagen. Ze sloeg hem met haar beide handen in het gezicht. Hij ondervond van dit slaan zóveel pijn, dat hij is gaan gillen.13 Uit de mutatie van de politie d.d. 15 februari 2002 blijkt dat het slachtoffer op het bureau in Asten nogmaals heeft bevestigd dat hij door zijn vrouw ernstig mishandeld was en dat hij het in de echtelijk huis niet goed had, maar dat hij geloofde in de oprechtheid van zijn vrouw die hem had beloofd voortaan goed voor hem te zullen zorgen.14
De buurvrouw van het slachtoffer, mevrouw [buurvrouw], heeft verklaard dat zij in de periode 2003/2004 de buurman vaker “au” en “niet doen” hoorde roepen. Ze hoorde dan de buurvrouw en hun zoon [medeverdachte] schreeuwen.15 Een keer hoorde zij dat er ruzie was tussen de buurman en zijn vrouw en oudste zoon. Ze hoorde het geluid van iemand die met een vlakke hand geslagen werd op een blote huid, een kletsend geluid.16 Volgens mevrouw [buurvrouw] zijn de woningen best gehorig zijn. Op een dag in 2003 zat ze in haar tuin, zag dat de partytent die bij het slachtoffer in de tuin stond, heen en weer schudde en ze hoorde de buurman schreeuwen. Ze is vervolgens op een stoel geklommen om in de tuin van [slachtoffer] te kijken en ze zag toen dat de zoon [medeverdachte] zijn vader, waar haar buurvrouw bijstond, met zijn vuist tegen het hoofd sloeg, op zijn jukbeen17
De andere buurvrouw van het slachtoffer, mevrouw [buurvrouw 2] heeft eveneens verklaard dat zij in de eerste paar jaren dat zij naast de heer [slachtoffer] woonde regelmatig hoorde dat er ruzie was bij de familie [achternaam]. Zij en haar man woonden sinds 1999 aan de [adres] te [woonplaats]. De ruzies waren nagenoeg altijd gericht tegen de vader. Zowel de vrouw van [slachtoffer] als zijn zoon gingen dan flink tekeer tegen [slachtoffer] en zij hoorde [slachtoffer] dan vaak roepen: “au, au” en “nee, niet doen”. Dit heeft zeker een paar jaar zo geduurd.18 Ze herkende [slachtoffer] aan zijn stemgeluid. Hij had een zachtere en dichtere stem dan zijn zoon. De huizen zijn gehorig.19 In 2008 heeft zij verklaard dat er sinds haar verklaring in 2005 niet veel is veranderd en dat zij de buurman nog steeds regelmatig “au” hoort roepen.20
Het slachtoffer heeft in 2001 bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door zijn zoon en door verdachte. Hoewel de gezondheidstoestand en de geestelijke gesteldheid van het slachtoffer (blijkens de verklaring van [familielid] bij de rechter-commissaris d.d. 29 september 2008) ten tijde van de aangifte reeds te wensen overlieten, ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaring. Zijn verklaring, dat hij gedurende lange tijd regelmatig werd geslagen wordt ondersteund door de verklaringen van de buren, zoals hierboven weergegeven. Zij hoorden regelmatig het geluid van klappen en zij hoorden hun buurman dan schreeuwen van de pijn. De buurvrouw [buurvrouw] heeft gezien dat zoon [medeverdachte], in het bijzijn van verdachte, zijn vader sloeg. De rechtbank merkt hierbij op, dat er in de tenlastegelegde periode weliswaar een conflict was tussen de buren en de familie [achternaam] in verband met geluidsoverlast, maar dat niet is gebleken dat de door hen afgelegde verklaringen hierdoor zouden zijn gekleurd. Bij de rechter-commissaris heeft mevrouw [buurvrouw] verklaard dat ze oprecht bezorgd was over haar buurman.
De rechtbank overweegt dat uit bovengenoemde verklaringen kan worden afgeleid dat verdachte in de periode van 1 januari 2001 tot en met 11 november 2007 haar echtgenoot meerdere malen tegen zijn gezicht en/of tegen zijn lichaam heeft geslagen en dat het slachtoffer hiervan pijn heeft ondervonden.
De bewezenverklaring ten aanzien van feit 1.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven onder de kopjes ‘vaststaande feiten’ en ‘bewijsoverweging’ uitgewerkte bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 11 november 2007 te Someren telkens opzettelijk mishandelend een persoon, te weten haar echtgenoot [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], tegen het gezicht en/of lichaam heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het haar onder 2 primair (medeplegen van poging tot zware mishandeling) tenlastegelegde feit heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft voortdurend gezwegen en heeft afgezien van bijstand door een advocaat. Er zijn derhalve geen verweren gevoerd ten aanzien van de haar tenlastegelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Het slachtoffer, [slachtoffer], leed al enkele jaren aan MS21. Uit de brief van de neuroloog [arts1] d.d. 30 december 2008, waarin hij reageert op de door de rechtbank gestelde vragen, blijkt dat het slachtoffer ten tijde van zijn ontslag uit het [1e] Ziekenhuis op 8 oktober 2007 verzorgingsafhankelijk was. Op vragen naar de lichamelijke conditie en de mate van verzorgingsafhankelijkheid van [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode, antwoordt [arts1]: “Bij ontslag op 08-10-2007 was er een slechte mobiliteit van de heer [slachtoffer].De heer [slachtoffer] had twee personen nodig om te kunnen mobiliseren. Patiënt was het meeste van zijn tijd aan zijn bed gekluisterd en zat soms in een rolstoel.Voorts zijn er blaasproblemen die zorg behoeven, daar er de mogelijkheid bestaat van een overrekking van de blaas, waarna de blaasfunctie ernstig blijvend kan verminderen Ook waren er nog ernstige cognitieve stoornissen, waarschijnlijk veroorzaakt door een subdurale effusie, d.w.z. een vochtcollectie tussen de schedel en de hersenen. Patiënt had hulp nodig bij mobilisatie en hulp om van rolstoel naar toilet of van rolstoel naar het bed te komen. Daarnaast was er hulp nodig vanwege de gestoorde blaasfunctie. Hiervoor moest patiënt worden gekatheteriseerd. De subdurale effusie moest worden gecontroleerd om dit eventueel, wanneer dit niet uit zichzelf zou worden geresorbeerd, operatief te verhelpen."22
Uit de brief van de neuroloog [arts1] d.d. 30 december 2008, blijkt verder dat het slachtoffer tegen medisch advies in door zijn familie mee naar huis is genomen op 8 oktober 2007. [arts1] merkt op: “Er werd inderdaad het advies gegeven voor verdere revalidatie in een verpleeghuis. (…) Het risico bestond met name uit overrekking van de blaasfunctie, waarna er een blijvende blaasfunctiestoornis kan ontstaan. Daarnaast is er een verhoogd valrisico. Ook de cognitieve stoornissen behoeven aandacht bij revalidatie. Er moet controle plaatsvinden d.m.v. een nieuwe scan om te zien of de vochtcollectie spontaan resorbeert of dat dit operatief dient te gebeuren. Het [1e]ziekenhuis heeft er niet mee ingestemd dat de heer [slachtoffer] naar huis ging. De beslissing tot vertrek is tegen het advies in genomen door de familie en patiënt. Het advies om ondanks dit besluit thuiszorg in te schakelen werd eveneens niet geaccepteerd door familie en patiënt. Er werd een verklaring ondertekend waarin staat dat de behandelend arts en het verpleegkundig team van de afdeling neurologie anders hebben geadviseerd en dat hij/zij akkoord gaat alleen en zonder begeleiding het ziekenhuis te verlaten.”23 Voornoemde verklaring bevindt zich in het dossier en is door [slachtoffer] ondertekend.24 In de brief van 17 oktober 2007 aan de huisarts merkt [arts1] nog op: “Het beloop alhier werd gecompliceerd door een urineweginfectie(…). De laatste dagen van de opname werd de katheter verwijderd en indien patiënt een retentieblaas zou houden, dan zou er een suprapubische katheter worden ingebracht, doch alvorens dit kon worden uitgevoerd, wenste de familie tegen het advies van de uroloog en neuroloog patiënt mee naar huis te nemen. (…) Andere reden om patiënt niet naar huis te laten gaan was de zeer slechte mobiliteit. Bij transfers zijn er minimaal twee personen nodig en deze hulp kan mijns inziens thuis niet goed worden geboden. (…) Patiënt is met familie op 08-10-2007 tegen het advies in naar huis vertrokken. Ook het advies om ondanks dit besluit thuiszorg in te schakelen werd door familie en patiënt niet geaccepteerd.”25
De neuroloog [arts1] heeft in zijn brief van 30 december 2008 verder nog het volgende opgemerkt: “De familie werd duidelijk uitgelegd dat verdere revalidatie nodig is en dat thuiszorg is aangewezen i.v.m. de slechte mobiliteit. Daarnaast is de situatie van de blaas niet stabiel. Er is duidelijk gesteld dat de beperkte mobiliteit, cognitieve functies en blaasstoornissen verdere zorg behoeven. Er werd dan ook met de familie van de heer [slachtoffer] besproken om welke zorg dit zou gaan. (…) Er werd met familie en patiënt besproken dat er een risico bestaat op een blijvend gestoorde blaasfunctie wanneer dit onvoldoende zorg zou krijgen. Er werd duidelijk gemaakt dat revalidatie qua mobilisatie en cognitieve functiestoornissen nodig was voor een optimaal herstel. Ook de subdurale effusie zou niet uit zichzelf kunnen resorberen en daarvoor was een controle CT cerebrum noodzakelijk. Patiënt is echter niet verschenen op zijn controleafspraak. Derhalve werd er nogmaals naar de huisarts een brief gestuurd dat patiënt niet was verschenen en dat dit mijns inziens onverantwoord was.”26
[Persoon1], medewerkster van thuiszorgorganisatie Stichting [...] heeft ten overstaan van een verbalisant verklaard dat “de heer [slachtoffer] werd aangemeld door het [1e] Ziekenhuis te [plaats 1] in verband met het krijgen en plaatsen van een katheter omdat meneer niet kon plassen. (…) Door de familie zouden deze verzorgende handelingen, welke verpleegkundige handelingen zijn, niet uit te voeren zijn, tenzij de familie zelf verpleegkundig onderlegd is.”27
Verder heeft Van [persoon1] verklaard dat er op 18 oktober 2007 een verpleegkundige aan de deur is geweest, maar dat er na herhaald aanbellen niet werd opengedaan. Vervolgens is tevergeefs getracht telefonisch contact te krijgen met de familie [achternaam]. Na opnieuw aanbellen en kloppen heeft de verpleegkundige uiteindelijk een briefje achtergelaten waarop stond vermeld dat de thuiszorg aan de deur was geweest en dat zij te bereiken was op het op het briefje vermelde telefoonnummer. Hierop is nooit gereageerd.28 De vrouw van de getuige [persoon2] hoorde in de periode vóór 8 november 2007 op een gegeven moment dat er bij de woning van de heer [slachtoffer] werd aangebeld en geklopt. Zij is toen naar buiten gegaan en sprak de huisarts van de familie [achternaam]. Deze zei dat hij de buurvrouw wel had gezien, maar dat zij niet open deed. Ook heeft [persoon2] gezien dat er iemand van de apotheek vergeefs bij hen aan de deur kwam.29 In een schrijven van 14 januari 2008 vermeldt [arts2], neuroloog in het [2e]ziekenhuis te [plaats 2] , dat huisarts [arts3] te [woonplaats] telefonisch heeft aangegeven dat hij bij een bezoek, kort na een eerder ontslag aan een ander ziekenhuis ter beoordeling van een waarschijnlijke zorgaanvraag, ondanks herhaald bellen, niet werd binnengelaten. Op dat moment waren er wel mensen in huis aanwezig die hem hadden kunnen binnenlaten.30 De huisarts [arts4] heeft verklaard dat uit het dossier van de heer [slachtoffer] bleek dat de huisarts [arts3], die tot november 2007 de huisarts van het slachtoffer is geweest, éénmaal tevergeefs bij [slachtoffer] aan de deur is geweest, namelijk op 17 oktober 2007. Hij heeft een briefje door de deur gegooid dat hij vergeefs aan de deur is geweest. Ook is er een melding van 16 oktober 2007 in het dossier te vinden van een gesprek met zoon [familielid], die aangeeft dat de thuiszorg niet binnenkomt in de woning van zijn vader. [arts4] deelt verder nog mede dat op 11 oktober 2007 door de apotheek en Savant wordt aangegeven dat zij niet binnen worden gelaten.31
Het slachtoffer is op 11 november 2007 opgenomen in het [2e] Ziekenhuis te [plaats 2]. [arts5], internist-intensivist, heeft in een brief het volgende opgemerkt: “Patiënt werd overgenomen uit het ziekenhuis [3e ziekenhuis] (…). (…) Er bleek niet alleen sprake te zijn van een pneumonie (opmerking rechtbank: een longontsteking), waarvoor een beademingsindicatie bestond, maar ook van een ernstige ontregeling van de mineralen huishouding. Uitgebreide (ook endocrinologische) diagnostiek naar de oorzaak van deze uitzonderlijke electrolyten ontregeling leidde naar de definitieve diagnose: zeer ernstige uitdroging. Het behandelend team van intensivisten heeft in hun loopbaan niet eerder een zo hoog serum natrium waargenomen. Het vochttekort dat tot dergelijke hoge waarden aanleiding geeft is over een langere periode dan passend bij een ‘verse’ pneumonie ontstaan. Op grond hiervan zijn wij van mening dat de verzorging van deze patiënt in de periode voorafgaand aan de luchtweginfectie en ook tijdens de beginfase van zijn koortsende ziekteproces ernstig te kort heeft geschoten. Patiënt is in het geheel niet in de gelegenheid geweest om voldoende te drinken. (…) Wij stellen vast dat het hem in de thuissituatie klaarblijkelijk aan voldoende vochtintake heeft ontbroken. Patiënt was eerder gediagnosticeerd als hebbende MS. Hij is ten minste gedeeltelijk zorgbehoeftig en niet goed ter been.”32
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank als volgt:
Het slachtoffer is door verdachte en door hun zoon op 8 oktober 2007 tegen medisch advies in mee naar huis genomen. Het slachtoffer heeft weliswaar zelf de verklaring ondertekend, maar uit de verklaringen van de artsen blijkt dat verdachte en haar zoon bij deze beslissing een doorslaggevende rol hebben gespeeld.33 Beiden zijn uitdrukkelijk gewezen op de zorgwekkende toestand waarin het slachtoffer zich op dat moment bevond, op de zorg die voor hem op dat moment zeer noodzakelijk was en op de risico’s die het slachtoffer liep wanneer hij adequate zorg zou ontberen. Ondanks deze waarschuwingen hebben verdachte en haar zoon [medeverdachte] het slachtoffer meegenomen naar huis. Vervolgens hebben zij de thuiszorg, de huisarts en de medewerker van de apotheek niet toegelaten in hun woning. De handelingen die thuiszorg moest verrichten bij het slachtoffer konden zij zelf niet verrichten. Ook is bij de opname van het slachtoffer op 11 november 2007 in het [2e] Ziekenhuis komen vast te staan dat hij in de tenlastegelegde periode niet voldoende vocht tot zich heeft kunnen nemen. De rechtbank merkt hierbij op, dat weliswaar niet kan worden vastgesteld dat de verdachten het slachtoffer te weinig vocht hebben áángeboden, maar gelet op de medische toestand en de zorgafhankelijkheid van het slachtoffer kan wel worden vastgesteld dat zij hem onvoldoende in de gelegenheid hebben gesteld te drinken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval van verdachte en zoon [medeverdachte] had mogen worden verwacht dat zij beter hadden toegezien op de vochtinname van het slachtoffer, dan wel de noodzakelijke professionele hulp hadden toegelaten. De thuiszorg of de huisarts hadden het probleem van onvoldoende vochtinname kunnen signaleren en hiervoor adequate maatregelen kunnen treffen.
De rechtbank is van oordeel doordat het slachtoffer tegen het uitdrukkelijk advies van het ziekenhuis in mee naar huis werd genomen en hem vervolgens onvoldoende zorg werd geboden en de noodzakelijke zorgverlening niet werd toegelaten de aanmerkelijke kans ontstond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Uit de stukken van de betrokken artsen blijkt dat indien de blaasstoornis niet de juiste zorg kreeg een blijvend gestoorde blaasfunctie kon optreden. Er was een verhoogd valrisico. Er bestond het risico dat de vochtophoping tussen de schedel en de hersenen niet spontaan zou verdwijnen. Operatief ingrijpen zou dan nodig zijn. Het niet verschijnen op de controle afspraak voor de CT scan was volgens de neuroloog ‘onverantwoord’. Internist [arts6] van het [4e] ziekenhuis heeft op vragen van de rechter-commissaris geantwoord dat als gevolg van uitdroging nierfunctiestoornissen en mineraalstoornissen kunnen ontstaan en een te lage bloeddruk, waardoor het hart tekort schiet en daarmee doorbloeding van alle organen.34 Hoewel de artsen niet aangeven hoe hoog het risico was dat [slachtoffer] letsel zou oplopen acht de rechtbank gelet op de hoeveelheid van mogelijke stoornissen en de slechte algehele lichamelijke conditie van het slachtoffer deze kans aanzienlijk.
Verdachte en haar zoon waren door de behandelend arts gewezen op de medische situatie waarin de heer [slachtoffer] zich op dat moment bevond en op de risico’s die er waren. Door desondanks het slachtoffer mee naar huis te nemen, vervolgens geen hulpverlening toe te laten en niet voldoende toe te zien op de vochtinname van het slachtoffer heeft verdachte tezamen en in vereniging met haar zoon [medeverdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte] opzet hadden – zij het in voorwaardelijke vorm – op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De bewezenverklaring ten aanzien van feit 2 (primair).
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven onder de kopjes ‘vaststaande feiten’ en ‘bewijsoverweging’ uitgewerkte bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2. (primair)
in de periode van 1 september 2007 tot en met 11 november 2007 te Someren en Geldrop ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (die leed aan Multiple Sclerose en verzorgingsafhankelijk was en
die bij verdachten, zijn echtgenote [verdachte] en zijn zoon [medeverdachte] in huis woonde), die [slachtoffer] onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld voldoende te drinken in een periode voorafgaand aan een luchtweginfectie/longontsteking en tijdens de beginfase van zijn koortsende ziekteproces en tegen medisch advies in die [slachtoffer] vanuit het ziekenhuis mee naar huis heeft genomen en vervolgens onvoldoende zorg/hulpverlening heeft gegeven en/of toegelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 47, 57, 300, 302 en
304 van het Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 (medeplegen van mishandeling) en onder 2 primair (medeplegen van poging tot zware mishandeling) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging.
Door verdachte zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waarmee de rechtbank rekening zou moeten houden bij de bepaling van de op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd
Verdachte heeft haar aan MS lijdende echtgenoot, die aan zijn rolstoel was gekluisterd, gedurende een lange periode mishandeld.
Verdachte heeft tegen uitdrukkelijk advies van de artsen in haar echtgenoot mee naar huis genomen. Zij heeft toen het slachtoffer na zijn verblijf in het ziekenhuis thuis verzorging nodig had en hij hiervoor afhankelijk was van verdachte en hun zoon [medeverdachte], hem die zorg onthouden. Zij heeft daardoor een voor het slachtoffer bedreigende en onveilige situatie doen ontstaan en zijn gezondheid in gevaar gebracht.
Verdachte wenst geen enkel inzicht te geven in haar beweegredenen. Het is voor de rechtbank daarom niet mogelijk om daarmee in positieve of in negatieve zin rekening te houden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Hierbij heeft de rechtbank laten meewegen dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat bij verdachte met betrekking tot het tweede feit sprake was boos opzet, maar ‘slechts’ van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is echter wel van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat een deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. Het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf zal gelijk zijn aan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het onder 1 en onder 2 (primair) bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt begaan tegen haar echtgenoot, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt
begaan tegen haar echtgenoot.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 140 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3
Jaren.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 september 2008 reeds
geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. P.J. Neijt, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L. Soeteman, griffier,
en is uitgesproken op 12 februari 2009.
1 Een proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche, met kenmerk PL2233/08-000890, afgesloten op 13 februari 2008, verder te noemen: Eindpv., pag. 150: de verklaring van [slachtoffer].
2 Eindpv. pag. 48: proces-verbaal bevindingen door [verbalisant 3].
3 Eindpv. pag. 150: de verklaring van [slachtoffer].
4 Eindpv. pag. 48: proces-verbaal bevindingen door [verbalisant 3].
5 Eindpv. pag. 87: de verklaring van [familielid].
6 Schriftelijk bescheid, te weten brief van [arts1], neuroloog [1e] ziekenhuis, d.d. 17 oktober 2007.
7 Schriftelijk bescheid, te weten brief van [arts1], neuroloog [1e] ziekenhuis, d.d. 30 december 2008.
8 Eindpv. pag. 97-98: brief van [arts5], internist-intensivist [2e] Ziekenhuis.
9 Eindpv. pag. 99: proces-verbaal bevindingen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
10 Proces-verbaal verhoor getuigen bij rechter-commissaris d.d. 29 augustus 2008, pag. 5: verklaring van [familielid].
11 Schriftelijk bescheid, te weten brief van dr. [arts7], internist [3e] Ziekenhuis, d.d. 12 oktober 2008.
12 Eindpv., pag. 150: de verklaring van [slachtoffer].
13 Eindpv., pag. 151: de verklaring van [slachtoffer].
14 Eindpv. pag. 60: mutatie d.d. 15 februari 2002.
15 Eindpv., pag. 112: de verklaring van [buurvrouw].
16 Eindpv., pag. 113: de verklaring van [buurvrouw].
17 Proces-verbaal verhoor getuigen bij rechter-commissaris d.d. 2 oktober 2008, pag. 1: verklaring van [buurvrouw].
18 Eindpv., pag. 158: de verklaring van [buurvrouw 2].
19 Proces-verbaal verhoor getuigen bij rechter-commissaris d.d. 2 oktober 2008, pag. 1: verklaring van [buurvrouw 2].
20 Eindpv., pag. 109: de verklaring van [buurvrouw 2].
21 Zie voetnoot 2 en 3.
22 Schriftelijk bescheid, te weten brief van [arts1], neuroloog [1e] ziekenhuis, d.d. 30 december 2008.
23 Schriftelijk bescheid, te weten brief van [arts1], neuroloog [1e] ziekenhuis, d.d. 30 december 2008.
24 Het schriftelijk bescheid, te weten een verklaring ondertekend door dhr. [slachtoffer] op 8 oktober 2007.
25 Schriftelijk bescheid, te weten brief van [arts1], neuroloog [1e] ziekenhuis, d.d. 17 oktober 2007.
26 Schriftelijk bescheid, te weten brief van [arts1], neuroloog [1e] ziekenhuis, d.d. 30 december 2008en zijn brief van 8 februari 2008 aan de huisarts.
27 Een proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche, met kenmerk PL2233/07-108250, opgemaakt op 9 januari 2009, pag. 1 en 2: de verklaring van [slachtoffer].
28 Een proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche, met kenmerk PL2233/07-108250, opgemaakt op 9 januari 2009, pag. 1 en 2: de verklaring van [slachtoffer].
29 Eindpv., pag. 107: de verklaring van [persoon2].
30 Schrijven van [arts2], neuroloog d.d. 14 januari 2008.
31 Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van [arts4], huisarts, d.d. 6 januari 2009.
32 Eindpv. pag. 97-98: brief van F. [arts5], internist-intensivist [2e] Ziekenhuis.
33 Zie voet noot 30 en 22
34 Schrijven van [arts7], internist [3e]ziekenhuis d.d.12 oktober 2008