ECLI:NL:RBSHE:2009:6888

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2009
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
584972 / 08-8848
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in arbeidsrechtelijke zaak over arbeidsongeschiktheid en ontslag

In deze zaak, die voor de kantonrechter te Eindhoven is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, wonende in Frankrijk, en een internationaal transportbedrijf gevestigd in Eindhoven. De eiser, vertegenwoordigd door mw. mr. L. van Luipen, heeft een vordering ingesteld op basis van arbeidsongeschiktheid en de verklaring ex artikel 7:629a BW. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H. Nieuwenhuizen, heeft de vordering betwist. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 19 februari 2009 partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten nader toe te lichten. De eiser heeft daarop zijn stellingen over de arbeidsongeschiktheid verder uitgewerkt, met onderbouwing van verklaringen van zijn echtgenote, buurman en huisarts. De gedaagde heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken en bewijs aangeboden dat de eiser zelf ontslag heeft genomen. De kantonrechter heeft aangegeven dat het van belang is om te onderzoeken of de eiser daadwerkelijk zelf ontslag heeft genomen op 29 juni 2007, aangezien dit bepalend is voor de verdere beoordeling van de zaak. De kantonrechter heeft besloten dat de gedaagde eerst bewijs moet leveren van de zelfontslagname, alvorens verder te oordelen over de stellingen van de eiser. Daarnaast is er een mogelijkheid voor een deskundigenonderzoek naar de arbeids(on)geschiktheid van de eiser in de relevante periode. De zaak is verwezen naar de rol voor nadere akte en de verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector Kanton, locatie Eindhoven
Zaaknummer : 584972
Rolnummer : 08/8848
Uitspraak : 14 mei 2009
In de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
eiser,
gemachtigde: mw. mr. L. van Luipen, advocaat te Rotterdam ( [postbusnummer] ),
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Internationaal Transportbedrijf] B.V.,
statutair gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H. Nieuwenhuizen, advocaat te Eindhoven ( [postbusnummer] ),
heeft de kantonrechter te Eindhoven in vervolg op het tussenvonnis van 19 februari 2009 het navolgende vonnis gewezen.

1.De verdere procedure

1.1.
Naar aanleiding van het vonnis van 19 februari 2009 heeft [eiser] op 19 maart 2009 een conclusie na comparitie genomen. Op 16 april 2009 heeft vervolgens [Internationaal Transportbedrijf] een conclusie van antwoord na comparitie genomen.
1.2.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met “ [eiser] ” en “ [Internationaal Transportbedrijf] ”.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter volhardt bij het tussenvonnis van 19 februari 2009 (behoudens de daarin helaas opgenomen storende typefouten en lay-outfouten).
2.2.
In onderdeel 4.12. van het tussenvonnis heeft de kantonrechter aangegeven dat hij om redenen van proceseconomie er aanleiding toe ziet [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn stellingen ter zake de – voorshands aldus begrepen – gestelde arbeidsongeschiktheid en situatieve arbeidsongeschiktheid, voorzien van relevante bescheiden, in een conclusie na comparitie nader uit te werken.
2.3.
Door [eiser] is, onder overlegging van verklaringen van zijn echtgenote, zijn buurman de heer [B.] , zijn eigen (huis)arts dr. Martin en een uitgebreide verklaring van zichzelf (producties 10 tot en met 13 zijdens [eiser] ), zijn standpunt ten aanzien van de gestelde arbeidsongeschiktheid gedurende de periode 29 juni 2007 tot en met eind maart 2008 nader toegelicht en uitgewerkt.
2.4.
[Internationaal Transportbedrijf] heeft dit vervolgens gemotiveerd weersproken, onder overlegging van twee producties, waaronder een ‘
avis d’arrêt de travail’ op naam van [eiser] en gedateerd 30 juni 2006 (productie 9 zijdens [Internationaal Transportbedrijf] ), alsook een formulier, samenhangend met een formulier E301 als klaarblijkelijk door [eiser] ingediend bij het toenmalige UWV, gedateerd 23 juli 2007 (productie 10 zijdens [Internationaal Transportbedrijf] ).
[eiser] heeft op deze stukken nog niet kunnen reageren, zodat zij bij de beoordeling op dit moment niet worden betrokken.
2.5.
De kantonrechter begrijpt voorshands dat [eiser] zich thans op het standpunt stelt dat hij tot eind maart 2008 arbeidsongeschikt was, en dus niet – zoals de kantonrechter blijkens rechtsoverweging 4.9. van het tussenvonnis voorshands had begrepen – arbeidsongeschikt tot en met oktober 2007, en vervolgens situatief arbeidsongeschikt van november 2007 tot 1 maart 2008.
Ter onderbouwing van dit aangepaste standpunt verwijst [eiser] naar de verklaring van zijn arts van 4 maart 2009 (productie 12 zijdens [eiser] ). Voor de kantonrechter is voorshands onduidelijk waarom genoemde arts geen gebruik heeft gemaakt van het door [Internationaal Transportbedrijf] overgelegde formulier (productie 9 zijdens [Internationaal Transportbedrijf] ), maar die onduidelijkheid kan op zich mogelijk door [eiser] eenvoudig worden opgeheven. In ieder geval is duidelijk dat in de stellingen van [eiser] het standpunt wordt betrokken dat het bepalende moment zich op 29 juni 2007 heeft afgespeeld, het moment waarop – aldus [eiser] – het door hem gestelde arbeidsconflict is ontstaan door de opstelling van de heer [Van E.] , – aldus [eiser] – door [eiser] met stemverheffing aan te spreken, [eiser] onder druk te zetten, hem ‘een ontslagdocument’ in de Nederlandse taal voor te houden en te weigeren voor een vertaling te zorgen. Volgens [eiser] was sprake van een uit de hand gelopen ruzie.
2.6.
[Internationaal Transportbedrijf] heeft – wederom – ontkend dat op 29 juni 2007 sprake is geweest van ruzie, gesteld dat sprake was van een redelijk kalm gesprek, waarbij niet aan [eiser] een ontslagdocument is voorgehouden en waarna [eiser] niet in zwaar overspannen toestand het gebouw heeft verlaten.
[Internationaal Transportbedrijf] heeft wederom bewijs aangeboden van haar standpunt dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen, en de in dat kader te horen getuigen nader genoemd.
2.7.
In het licht van de nader betrokken stellingen en de centrale rol die door [eiser] aan de gang van zaken op 29 juni 2007 wordt toegedicht, ligt het in de rede dat de kantonrechter eerst [Internationaal Transportbedrijf] in de gelegenheid zal stellen te bewijzen dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen op 29 juni 2007, een en ander om de redenen als in onderdeel 4.7.3. van het tussenvonnis reeds aangegeven.
2.8.
Eerst zodra duidelijk is geworden of [eiser] daadwerkelijk zelf ontslag heeft genomen, kan vervolgens verder worden geoordeeld over de stellingen van [eiser] . Voorshands ligt thans, indien eigen ontslagname niet blijkt, nader getuigenbewijs niet in de rede maar veeleer een deskundigenonderzoek naar de arbeids(on)geschiktheid van [eiser] in de relevante periode. De kantonrechter stelt zich hierbij voor dat alsdan een onafhankelijke deskundige, voorshands op kosten van [eiser] als eiser, hierover zal rapporteren na onder meer consultatie van de huisarts van [eiser] . De kantonrechter verwacht dat alsdan meer informatie beschikbaar zal komen dan de enigszins summiere verklaring van de huisarts als thans overgelegd, met bijvoorbeeld een duidelijke indicatie van consultmomenten, medicatie etc.
2.9.
Overigens zal dan wel eerst duidelijk moeten worden of, gezien het door [Internationaal Transportbedrijf] alsnog gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiser] vanwege het ontbreken van een verklaring ex artikel 7:629a BW en het vervolgens door [eiser] gedane beroep op de tweede uitzondering van artikel 7:629a lid 2 BW, [Internationaal Transportbedrijf] vóór de procedure op enig moment de ziekte respectievelijk arbeidsongeschiktheid van [eiser] heeft betwist, zoals het geval werd geacht in de reeds in het tussenvonnis genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 15 juni 2007.
Dit klemt temeer nu de kantonrechter uit het gewijzigde standpunt van [eiser] begrijpt dat [eiser] zich voorshands voor de hele relevante periode beroept op artikel 7:629 BW.
2.10.
Het lijkt praktisch dat [Internationaal Transportbedrijf] zich ter onderbouwing van haar niet-ontvankelijkheidberoep hierover eerst zal uitlaten, zo nodig onder overlegging van reeds genoemde confraternele correspondentie, bij nadere akte. [eiser] zal vervolgens mogen reageren bij nadere antwoordakte.
2.11.
Ter bespoediging van het eventuele vervolg van de procedure lijkt het wel praktisch dat [Internationaal Transportbedrijf] volledigheidshalve in haar akte ook alvast haar verhinderdata noemt voor de maanden juli en september 2009, en dat [eiser] in zijn antwoordakte hetzelfde doet, zulks voor een eventueel getuigenverhoor aan de zijde van [Internationaal Transportbedrijf] als hierboven genoemd.
2.12.
Nu het met name gaat over het overleggen van stukken waarover partijen reeds beschikken, zal een korte termijn worden gehanteerd voor zowel [Internationaal Transportbedrijf] als [eiser] .
2.13.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor de in onderdeel 2.10. bedoelde akte zijdens [Internationaal Transportbedrijf] .
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.5.
De beslissing
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rol van
donderdag 28 mei 2009voor nadere akte overlegging producties en opgave verhinderdata zijdens [Internationaal Transportbedrijf] als bedoeld in onderdeel 2.10.;
bepaalt dat vervolgens [eiser] twee weken later zal mogen reageren bij nadere antwoordakte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. R.R.M. de Moor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.