4.2. Rasenberg BV stelt in de kern dat de aanbesteding van bestekken 601 en 602 materiëel een heraanbesteding is van bestek 501.
Indien het daartegen gerichte verweer van de Gemeente dat die bestekken 601 en 602 andere werken betreffen dan bestek 501, gegrond wordt bevonden, dan strandt daarop de vordering van Rasenberg BV en moet zij haar bezwaren tegen de gang van zaken naar voren brengen indien en wanneer het werk (bestek 501) waarvoor zij op 5 september 2008 als laagste inschreef, opnieuw (en al dan niet wezenlijk gewijzigd) wordt aanbesteed.
Omtrent dit geschilpunt wordt overwogen:
4.2.1. Ter zitting is na ampel onderzoek gebleken:
a. Het gaat in beide gevallen (501 en 601/602) om het plaatsen van “naar verwachting” (in alle bestekken: bepaling 1.04) omstreeks 200, onderscheidenlijk omstreeks 180 (tweemaal 90) containers, zonder dat dat aantal een vast gegeven betreft.
b. De tijdspanne (artikel 1.05 in alle bestekken) van de opdrachten is in bestek 501: 1 oktober 2008 - 1 oktober 2009, en in de bestekken 601/602: 1 januari 2009 - 1 juni 2010. Zij vallen verregaand samen.
c. Hoewel in het eerste plaatsingsbestek (401) de locaties in bijlage 4 (Tabel met hoeveelheden) precies waren aangegeven, is dat bij de bestekken 501 en 601/602 niet het geval. Van de zijde van de Gemeente werd ter zitting aangegeven (i) dat in die bestekken de hoeveelheden werden aangegeven op wijk-niveau en (ii) dat zulks de mogelijkheid gaf om met concrete locaties te schuiven, al was het maar omdat zulks in de tijdsplanning opportuun kon zijn: een aanvankelijk plaatsingsrijp verwachte locatie kon dat om formele redenen (bijvoorbeeld: toestemming van betrokkenen) nog niet zijn en dan moest een andere locatie eerder aan de beurt kunnen komen.
Voorts blijkt uit de door de Gemeente overgelegde bestekken (d) dat de daarvan als bijlage 3 deel uitmakende “Principetekeningen aanbrengen ondergrondse afvalinzamelingsystemen” (dat zijn: de containers als in dit vonnis in handzamer bewoording bedoeld) alle drie de bestekken (501 en 601/602) identiek zijn.
4.2.2. Onder de in 4.2.1 weergegeven omstandigheden kan door de rechter niet worden vastgesteld of het bestek 501 enerzijds en de bestekken 601/601 anderzijds verschillende werken zijn, op grond van de volgende redenen:
(i) De vaststelling in 4.2.1 onder d geeft aan dat het werk op zich in alle bestekken identiek omschreven is en in verregaand dezelfde tijdspanne moet worden uitgevoerd.
(ii) De omvang ervan is ongeveer even groot en blijft binnen de marges van “naar verwachting”. Immers, ook van de eerste plaatsingsopdracht (bestek 401) voor “naar verwachting” 100 containers, zijn er maar 89 uitgevoerd; de andere moesten om redenen als weergegeven in 4.2.1 onder b worden “doorgeschoven”.
(iii) Er is geen duidelijke opgave van locaties aan de hand waarvan eventueel nog een voldoende duidelijk onderscheid tussen bestek 501 en de bestekken 601/602 kan worden gemaakt.
4.2.3. De conclusie op dit punt is dat met betrekking tot het gegeven “locatie” niet voldaan is aan de in het aanbestedingsrecht geldende eisen van transparantie aan de hand waarvan moet kunnen worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van een ander werk, ook al is dat in technische zin gezien de omschrijvingen in de Bijlagen 3 identiek. In bestek 501 is eenvoudigweg de eerstvolgende fase van “naar te verwachten” 200 te plaatsen containers aanbesteed en in de bestekken 601/602 wederom eveneens de eerstvolgende fase van “naar verwachting”180 containers. Het enkel opplakken van het etiket “serie 3” op de bestekken 601/602 en een inmiddels onvermijdelijk enigszins andere tijdspanne maken dat materieel niet anders.