ECLI:NL:RBSHE:2008:BG7946

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825154-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. O.A.J.M. Lavrijssen
  • mr. P.J. Neijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake drugshandel met GHB, amfetamine en XTC

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 december 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 maart 2008 in Geldrop en Heeze betrokken was bij de handel in drugs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 3 liter GHB, het aanwezig hebben van 16,48 gram amfetamine en 291 XTC-tabletten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend en zijn medewerking verleend aan het onderzoek. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de hoeveelheid drugs en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn coöperatieve houding en de positieve veranderingen in zijn leven na de echtscheiding. De officier van justitie had een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden geëist. De rechtbank heeft deze eis passend geacht en heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de strafmaximum.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825154-08
Datum uitspraak: 22 december 2008
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 07 november 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 maart 2008 te Geldrop, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 3 liter, althans (een) hoeveelheid, Gammahydroxyboterzuur (GHB),
zijnde Gammahydroxyboterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
(artikel 3 OW)
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2008 te Geldrop, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 16,48 gram van een materiaal bevattende amfetamine en/of
tenamfetamine en/of methamfetamine (speed), zijnde amfetamine en/of
methamfetamine en/of tenamfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 OW)
3.
hij op of omstreeks 04 maart 2008 te Heeze, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 291 XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal,
bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, zijnde MDMA en/of MDEA en/of MDA, een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 OW)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen.
Vaststaande feiten.
Op 04 maart 2008 houdt de politie verdachte staande in Geldrop die zich op dat moment als bestuurder verplaatst in een personenauto. In de auto worden drie flessen met daarin vloeistof aangetroffen. Verdachte verklaart dat in deze flessen GHB zit. Op aanwijzing van verdachte worden vervolgens in zijn caravan te [gemeente] 291 pillen en een zakje met wit poeder aangetroffen 1. De aangetroffen stoffen worden getest door het NFI. De flessen bevatten ongeveer drie liter Gammahydroxyboterzuur. De pillen bevatten MDMA en het poeder bevat amfetamine. De hoeveelheid aangetroffen poeder bedraagt 16,48 gram 2.
Verdachte bekent het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde 3.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 04 maart 2008 te Geldrop opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 3 liter Gammahydroxyboterzuur (GHB), zijnde Gammahydroxyboterzuur (GHB) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 04 maart 2008 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad 16,48 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 04 maart 2008 te Heeze opzettelijk aanwezig heeft gehad 291 XTC-tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57.
Opiumwet art. 2, 3, 10, 11.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist voor feit 1, 2 en 3 een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis enerzijds rekening gehouden met de niet geringe hoeveelheid van de aangetroffen drugs en anderzijds met het feit dat verdachte niet eerder voor Opiumwetdelicten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven en met zijn in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden. De echtscheiding is geregeld, zodat hij geen contact meer hoeft te hebben met zijn echtgenote van wie de drugs zouden zijn. Er is een omgangsregeling met zijn zoon tot stand gekomen. Zijn schulden zijn bijna afgelost. Verdachte heeft een eigen bedrijf opgestart en woont samen met zijn nieuwe vriendin. De raadsvrouwe refereert zich voor wat betreft de voorwaardelijke gevangenisstraf aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt voorts om matiging van de werkstraf gelet op het aantal uren dat verdachte voor zijn bedrijf werkt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte onder meer rekening gehouden met zijn coöperatieve opstelling bij het onderzoek. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie bepalen dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde onder feit 1, 2 en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod
T.a.v. feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis
doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. P.J. Neijt, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2008.
1. Een dossier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Valkenswaard plus, kenmerk PL2233/08-002257, sluitingsdatum: 15 maart 2008, aantal doorgenummerde bladzijden: 36. In dit dossier: pag. 18-19 een proces-verbaal van bevindingen van (verbalisant 1) en (verbalisant 2) en pag. 21 een proces-verbaal van bevindingen van (verbalisant 3) en (verbalisant 4).
2. een proces-verbaal technisch onderzoek d.d. 08 mei 2008 met kenmerk PL2219/08-040425 van (verbalisant 5) en een deskundigenrapport met kenmerk PL2200/08-040425 van het NFI d.d. 21 maart 2008 van dr. (deskundige).
3. Verklaring van verdachte in het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 08 december 2008.