RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 1 december 2008
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. Y. van der Linden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2007 (hierna: primair besluit) heeft verweerder aan eiseres bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 26,69 voor kosten van rechtsbijstand.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard. Verweerder heeft het bedrag aan bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand alsnog vastgesteld op € 64,79. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar te vergoeden.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 11 november 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
1. Eiseres heeft op 19 april 2007 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de eigen bijdrage in verband met een aan eiseres verstrekte toevoeging op grond van de Wet op de Rechtsbijstand. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 92,--. Ten tijde van de aanvraag ontving eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) alsmede een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag de draagkracht in het inkomen van eiseres vastgesteld over de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 tot een bedrag van € 65,31. Op grond hiervan heeft verweerder bij primair besluit bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 26,69. In bezwaar heeft eiseres bij brief van 4 december 2007 meegedeeld dat haar ZW-uitkering na 23 augustus 2007 is beëindigd, zodat er geen sprake meer is van draagkracht in haar inkomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van de opgave van eiseres van 4 december 2007 en in afwijking van het primaire besluit, voor de vaststelling van de draagkracht slechts rekening gehouden met het inkomen van eiseres over de maanden april 2007 tot en met augustus 2007. Verweerder heeft dit gedaan door op de eerder vastgestelde draagkracht de vermenigvuldigingsfactor 5/12 toe te passen. Verweerder heeft, rekeninghoudend met een aldus vastgestelde draagkracht van € 27,21, bijzondere bijstand toegekend tot het bedrag van (€ 92,-- minus € 27,21 =) € 64,79. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard. Nu het besluit niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, gaat verweerder niet over tot vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar bezwaar heeft moeten maken.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van draagkracht en dat verweerder in het bestreden besluit niet overeenkomstig zijn eigen beleid heeft beslist. Verweerder dient de volledige eigen bijdrage van € 92,-- als bijzondere bijstand te vergoeden. Nu sprake is van een onrechtmatig primair besluit dient verweerder bovendien de kosten die zij in verband met de behandeling van haar bezwaar heeft moeten maken, te vergoeden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In dit geding is aan de orde de vraag of verweerder terecht en op goede gronden
(a) de hoogte van de bijzondere bijstand heeft vastgesteld op € 64,79, en
(b) het verzoek om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, heeft afgewezen.
Ad (a)
6. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn.Vast staat tevens dat de kosten zijn gemaakt.
8. Verweerder heeft in het beleid met betrekking tot de uitoefening van de hem in artikel 35, eerste lid, van de WWB toegekende bevoegdheid als uitgangspunt geformuleerd dat 35% van het bedrag boven de 110% van het sociaal minimum, geldend naar de leefsituatie, als draagkrachtpercentage wordt toegepast. De draagkrachtperiode wordt in beginsel gesteld op een periode van 12 maanden. Dit kan anders zijn indien het gaat om periodieke kosten. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Een afschrift van de tekst van dit beleid bevindt zich onder de gedingstukken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hiervoor omschreven beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit met zijn berekening van de draagkracht niet heeft gehandeld overeenkomstig zijn beleid. Verweerder heeft, door bij de vaststelling van de draagkracht slechts rekening te houden met het inkomen van eiseres over de maanden april 2007 tot en met augustus 2007, een kortere periode in acht genomen dan in zijn beleid is voorgeschreven. Het beleid voorziet er niet in om in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een aanvraag om incidentele bijzondere bijstand, voor de vaststelling van de draagkracht een kortere draagkrachtperiode in aanmerking te nemen dan de in het beleid aangegeven periode van 12 maanden.
11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de toekenning van bijzondere bijstand, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen stand kan houden, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt.
12. De Rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Blijkens de gedingstukken is tussen partijen niet in geschil dat eiseres aan inkomsten ontving: gedurende de draagkrachtperiode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 een WAO-uitkering en gedurende de periode van 1 april 2007 tot en met 23 augustus 2007 een ZW-uitkering; evenmin is de hoogte van de WAO- en de ZW-uitkering in geschil. Op grond van de in verweerders beleid voorgeschreven wijze van draagkrachtberekening komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres gedurende de in geding zijnde draagkrachtperiode geen draagkracht in het inkomen heeft. Nu na vernietiging van het bestreden besluit rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, stelt de rechtbank het bedrag aan bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand vast op € 92,--.
Ad (b)
13. In artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het herroepen van het primaire besluit te wijten is aan verweerder, nu verweerder een beter onderzoek had moeten instellen naar de feiten en omstandigheden, aangezien haar ZW-uitkering na 23 augustus 2007 is beëindigd.
15. De rechtbank overweegt dat in de regel met het herroepen van het primaire besluit, de onrechtmatigheid ervan zal vaststaan. Van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken indien er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die in de heroverweging in bezwaar leiden tot een ander besluit. Daarvan is in het onderhavige geding sprake. Nu eiseres eerst bij brief van 4 december 2007 verweerder op de hoogte heeft gebracht van het feit dat haar ZW-uitkering na 23 augustus 2007 is beëindigd, zodat vanaf die datum bij de draagkrachtvaststelling alléén rekening diende te worden gehouden met de WAO-uitkering, heeft verweerder met dit gegeven geen rekening kunnen houden in de primaire besluitvormingsfase. Er is daarom geen sprake van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De door eiseres bepleite benadering zou erop neerkomen dat reeds bij de aanvang van de draagkrachtperiode rekening zou moeten worden gehouden met toekomstige onzekere wisselingen in de inkomenspositie van de betrokkene.
16. Verweerder heeft het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar dan ook terecht afgewezen. In zoverre kan het bestreden besluit in stand blijven en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Eindhoven aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betreft de hoogte van de bijzondere bijstand;
- stelt het bedrag aan bijzondere bijstand vast op € 92,00;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast de gemeente Eindhoven aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ad € 322,00;
- wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. A.A.H. Schifferstein en mr. A. Horst als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2008.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.