RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2008
[eiser], eiser en [eiseres], eiseres,
te [woonplaats],
gemachtigde mr. P.J.A. van de Laar,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
verweerder,
gemachtigde R. van Dijk BBA.
Bij besluit van 8 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag van eisers van 27 november 2006 om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 3 juli 2007, verzonden 17 juli 2007, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 november 2008, waar eiser in persoon is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen.
1. In dit geding is aan de orde de vraag of de aanvraag van eisers om een WWB-uitkering terecht en op goede gronden is afgewezen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eisers ontvingen sedert 1 januari 1997 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
Door de sociale recherche is in 2006 een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van deze uitkering. Op grond van dit onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 15 juni 2006, ontstond bij verweerder het vermoeden dat eisers de beschikking hadden over meer dan het ingevolge de WWB toegestane vermogen en dat eisers werkzaamheden verrichtten en/of inkomsten hadden uit arbeid, die niet aan verweerder werden gemeld. In verband hiermee heeft verweerder eisers verzocht bepaalde gegevens en/of bewijsstukken te overleggen omtrent de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen en inkomsten. Nadat eisers de benodigde gegevens niet hebben overgelegd, heeft verweerder destijds, bij besluit van 16 juni 2006, het recht op bijstand over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 ingetrokken en de bijstand van eisers met ingang van 7 juni 2006 beëindigd.
4. Op 11 juli 2006 hebben eisers bij verweerder een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft verweerder besloten deze aanvraag buiten behandeling te laten.
5. Tegen de besluiten van 16 juni 2006 en 21 augustus 2006 hebben eisers bezwaar gemaakt en - nadat verweerder de besluiten handhaafde - beroep ingesteld. In haar uitspraak van 22 oktober 2007 (bekend onder AWB 06/5034 en AWB 07/952) heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben eisers hoger beroep ingesteld.
6. Op 27 november 2006 hebben eisers wederom een bijstandsuitkering aangevraagd. Om deze aanvraag te kunnen beoordelen heeft verweerder eisers bij brief van 19 december 2006 opnieuw verzocht om vóór 3 januari 2007 bewijsstukken te overleggen, welke betrekking hebben op:
- de herkomst en de eigendom van het contante geldbedrag welk op 25 januari 2006 door de politie bij eisers thuis werd aangetroffen en dat het op grond van de WWB toegestane vermogen overschrijdt;
- het bezit, de aankoop en het gebruik van de Mercedes Benz personenauto met het kenteken [kenteken] vanaf 15 juli 2004;
- de aankoop en het bezit van een kantoorpand of onroerend goed in Amstelveen of elders;
- de alarminstallatie, geïnstalleerd op of omstreeks 24 februari 2006;
- de aankoop, het bezit en inkomsten met betrekking tot draf- en renpaarden;
- de eigendom of het aandeel van eisers in de onderneming [autobedrijf], de aard en de omvang van eisers werkzaamheden voor deze onderneming en/of de inkomsten hieruit;
- de eigendom of het aandeel van eisers in de onderneming STING, de aard en de omvang van eisers werkzaamheden voor deze onderneming en/of de inkomsten hieruit en
- de herkomst en/of de eigendom van de aangetroffen henneptoppen, de aard en omvang van de werkzaamheden en inkomsten van eisers met betrekking tot hennepkwekerijen vanaf december 2005.
7. Bij brief van 27 december 2006 heeft eiser verweerder, in antwoord op de brief van 19 december 2006, laten weten dat hij geen hennepkwekerij heeft en dat hij die ook nooit heeft gehad, dat het geldbedrag, dat op 25 januari 2006 bij hem thuis is aangetroffen, toebehoorde aan en aan hem in bewaring was gegeven door zijn zoon en diens compagnon, dat de Mercedes toebehoort aan de heer en mevrouw [...], dat hij geen onroerend goed bezit, dat de alarminstallatie is gekocht van geleend geld en dat hij geen paarden bezit. Eiser schrijft tot slot dat het autobedrijf van zijn zoon is en niet van hem. Bij zijn brief heeft eiser onder meer een tweetal schriftelijke verklaringen overgelegd van [...] en [...], alsmede een verklaring van zijn zoon, [zoon] en diens compagnon, [...].
8. Verweerder vindt de door eiser verstrekte informatie onvoldoende. Eisers hebben, aldus stelt verweerder, de resultaten van het onderzoek van 15 juni 2006 niet met objectief verifieerbare gegevens weerlegd. In dit verband kan het overleggen van enkele schriftelijke verklaringen van familie en bekenden niet volstaan. Nu bovendien niet duidelijk is hoe eisers vanaf 11 juli 2006 in hun levensonderhoud hebben voorzien, stelt verweerder zich, blijkens vermelding in het bestreden besluit op het standpunt dat, doordat eisers de gevraagde informatie niet hebben verstrekt, zij de op hun rustende inlichtingenplicht niet (volledig) zijn nagekomen. Als gevolg daarvan kan volgens verweerder het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
9. Eisers kunnen zich niet met het besluit van 12 juli 2007 verenigen. Daartoe hebben zij - kort samengevat - aangevoerd dat de aanvraag is afgewezen op dezelfde gronden als waarop eerder de uitkering was ingetrokken. Volgens eisers moet hun nieuwe aanvraag van 27 november 2006 worden beoordeeld op basis van de situatie in november 2006. Het gaat immers om een nieuwe aanvraag en de positie van de aanvragers moet geheel opnieuw worden bezien. Verweerder heeft dit echter niet gedaan en weer de oude situatie van stal gehaald. Eisers hebben nogmaals gesteld dat het contante geld dat op 25 januari 2006 door de politie in hun woning werd aangetroffen niet van hen was, maar toebehoorde aan de kienonderneming van hun zoon. Vervolgens hebben eisers gesteld dat de personenauto Mercedes met het kenteken [kenteken] niet van hen is. Het feit dat eiser wel eens van de auto gebruik mocht maken wil nog niet zeggen dat hij de eigenaar was. Eisers stellen voorts dat zij totaal geen onroerend goed hebben en ook geen kantoorpand of onroerend goed in Amstelveen in eigendom hebben. Volgens eisers is het aan verweerder om middels kadastrale gegevens aan te tonen dat zij een kantoorpand of onroerend goed in Amstelveen of elders hebben. Ten aanzien van de alarminstallatie hebben eisers gesteld dat zij deze bekostigd hebben met geleend geld en dat zij dat middels bescheiden hebben aangetoond. Meer bewijs kunnen zij niet leveren. Eisers beschikken niet over draf- en renpaarden. Voorts stelt eiser dat hij niet de eigenaar is van het bedrijf [autobedrijf]. Uit het handelsregister blijkt ook dat dit bedrijf toebehoort aan [zoon]. Dit is bij de Kamer van Koophandel te controleren. Omtrent de hennepplanten hebben eisers aangegeven dat zij ook daaromtrent niet meer kunnen verklaren. Eisers stellen dat zij niet bij de hennepkwekerij zijn aangetroffen en ook niet door de politie of het Openbaar Ministerie als verdachten zijn aangemerkt. Volgens eisers is sprake van onbehoorlijk bestuur en machtsmisbruik door nadere inlichtingen te blijven eisen met betrekking tot voormelde oude zaken welke ook in eerdere procedures speelden. Er worden bovendien inlichtingen geëist welke niet kunnen worden verstrekt. Eisers zijn van mening dat zij hebben gedaan wat zij konden en dat zij de nodige inlichtingen hebben verstrekt omtrent alle punten die hiervoor aan de orde zijn geweest. Volgens eisers is er van de zijde van verweerder sprake van onwil om hen een bijstandsuitkering te verstrekken. Verweerder negeert de wettelijke bepalingen die hem verplichten een uitkering op grond van de WWB toe te kennen. Eisers hebben immers geen inkomsten en geen vermogen. Om te voorzien in de meest elementaire levensbehoeften worden eisers thans geholpen door familie en kennissen. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat de sociaal rechercheur L.J.L. Jansen in het kader van een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken onder meer heeft verklaard dat hij geen boekenonderzoek heeft verricht bij de kienzaal van de zoon van eisers en ook niet bij het bedrijf [autobedrijf].
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. In artikel 11, eerste lid, van de WWB is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
12. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
13. Volgens vaste jurisprudentie ligt het in een geval als het onderhavige, waarin een nieuwe aanvraag na een eerdere beëindiging van bijstandsverlening voorligt, in het algemeen op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat zich sedert die beëindiging een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat thans wel voldaan wordt aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Daarbij zal het moeten gaan om feiten en omstandigheden die ten tijde van die nieuwe aanvraag ook daadwerkelijk te verifiëren zijn, zoals het (al dan niet) verrichten van werkzaamheden, waarmee inkomsten worden genoten of het bezit en de waarde van bepaalde vermogensbestanddelen. Indien de bijstandbelemmerende factoren verdwenen zijn, kan het recht op bijstand worden vastgesteld (zie onder meer een drietal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 21 november 2000, 16 januari 2007 en 24 september 2008, respectievelijk te vinden op rechtspraak.nl onder de LJN-ers: AJ9717, AZ7261 en BF3229).
14. In het geval van eisers is, zoals hiervoor al is vermeld, eerder de bijstandsuitkering ingetrokken en beëindigd als gevolg van de bevindingen van de sociale recherche in 2006. De rechtbank heeft de desbetreffende besluiten van verweerder in stand gelaten. In haar uitspraak van 22 oktober 2007 heeft de rechtbank, op grond van de destijds door verweerder overgelegde stukken, geconcludeerd dat eisers over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 de op hen rustende inlichtingenplicht geschonden hebben. De rechtbank oordeelde dat door verweerder aannemelijk is gemaakt dat eiser werkzaamheden verrichtte in de autohandel. Volgens oordeel van de rechtbank stond verder vast dat eisers, in ieder geval ten tijde van en kort na de huiszoeking op 25 januari 2006 beschikten over een contant geldbedrag, een alarminstallatie ter waarde van € 3.999,00 en 1470 gram henneptoppen, waarmee zij de beschikking hadden over een vermogen (ver) boven de voor hen geldende vermogensgrens. Omtrent de herkomst van dit geldbedrag werd geen objectieve en verifieerbare informatie verstrekt. De rechtbank oordeelde verder, op grond van de door verweerder overgelegde stukken, dat vast stond dat eiser in het bezit was van een personenauto van het merk Mercedes, met een waarde (ver) boven de voor hem geldende vermogensgrens. De rechtbank oordeelde dat tot slot ook aannemelijk werd gemaakt dat eiser inkomsten heeft genoten uit weddenschappen op paardenraces of uit de handel in paarden. Tegelijk oordeelde de rechtbank dat niet werd aangetoond dat eiser onroerend goed bezit en dat hij betrokken is bij de teelt van hennep. Ook voor verweerders stelling, dat eiser werkzaamheden verrichtte in de kienzaal van zijn zoon William werd, volgens oordeel van de rechtbank, het bewijs door verweerder niet geleverd.
15. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Het bijstandverlenend orgaan is, in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand, in beginsel gerechtigd ook gegevens te vragen, die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. In aanmerking genomen dat de eerder aan eisers verleende bijstand laatstelijk, met ingang van 7 juni 2006, beëindigd is vanwege schending van de inlichtingenplicht en gelet op de zeer aanmerkelijke waarde van de bij eisers aangetroffen vermogensbestanddelen - contant geld, personenauto, hennep en alarminstallatie -, bestond er voor verweerder een redelijke grond om, in het kader van de beoordeling van de aanvraag van 27 november 2006, van eisers te verlangen dat zij verduidelijking boden met betrekking tot - een aantal van - de zaken, die in verweerders brief van 19 december 2006 zijn vermeld en dat zij inzicht gaven in hun financiële situatie vanaf 7 juni 2006.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt gesteld dat eisers er niet in zijn geslaagd aan te tonen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat zij nu wel voldeden aan de vereisten om voor een uitkering op grond van de WWB in aanmerking te komen. Eerder is al vastgesteld dat eisers, tegenover het door verweerder gepresenteerde bewijsmateriaal, niet kunnen volstaan met de enkele, ongemotiveerde ontkenning van hun betrokkenheid bij de autohandel en de handel in paarden en paardenraces. Ook de enkele overlegging van een aantal schriftelijke verklaringen van familie en bekenden volstaat, zoals van de kant van verweerder terecht is gesteld, niet als tegenbewijs of als onderbouwing van de stelling van eisers dat zij nu, krap een half jaar na de beëindiging van de bijstand wegens de hiervoor gemelde omstandigheden, wel bijstandsbehoevend zijn. In de verklaringen worden eisers ontkenningen bevestigd. Er is geen sprake van de overlegging van objectieve, voor verweerder verifieerbare gegevens, zoals een administratie of boekhouding of een bewijs van verkoop of verlies van de Mercedes. In verband met de stellingen van eisers gemachtigde ter zitting volstaat de rechtbank met er nogmaals op te wijzen dat op eisers de volle bewijslast rust. Zij zullen aan moeten tonen dat ze aan de voorwaarden voor de toekenning van een uitkering voldoen. Er is geen sprake van een situatie waarin verweerder boekenonderzoek zou/had moeten verrichten.
17. De door eisers overgelegde stukken bieden geen antwoord op de door verweerder gestelde vragen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eisers, bij de onderbouwing van hun verzoek om bijstand, de inlichtingenplicht hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Met al hetgeen door eisers en hun raadsman, ook in deze beroepszaak, naar voren is gebracht, is nog altijd niet met objectieve en verifieerbare gegevens aangetoond dat eisers per 27 november 2006 bijstandsbehoevend waren. Het enkele verstrijken van een periode van ruim vijf maanden sinds 7 juni 2006 maakt dit niet anders. De aanvraag is terecht en op goede gronden afgewezen.
18. Vóór de behandeling ter zitting hebben eisers aangekondigd tijdens die behandeling een groot aantal getuigen te willen (laten) horen. Een lijst van de aangekondigde getuigen is opgenomen in een tweetal brieven van eisers van 24 en 28 oktober 2008. Eisers hebben de getuigen allen opgeroepen. Slechts een viertal getuigen zijn verschenen, te weten eisers zoon, [zoon], zijn dochter, [dochter], en de heren [...] en [...]. Eiser heeft, tijdens de behandeling ter zitting, afstand gedaan van alle, verschenen en niet verschenen, getuigen. Eiser volhardde alleen in zijn wens de beide sociaal rechercheurs, opstellers van het rapport van 15 juni 2006, voor de rechtbank te (laten) horen. Eiser heeft daarom de rechtbank verzocht om de oproeping tegen een nadere zitting van de nu niet verschenen getuigen L.J.L. Jansen en N.H. Persoon. Eiser wil de getuigen met name vragen stellen met betrekking tot de integriteit en de volledigheid van het door hen verrichte onderzoek. De rechtbank wijst het verzoek tot oproeping van deze getuigen echter af. Zij is van oordeel dat het horen van de heren Jansen en Persoon redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Ter beoordeling van de rechtbank staan immers niet langer de resultaten van het door de sociale recherche verrichte onderzoek. De rechtbank dient thans te beoordelen of sprake is van gewijzigde omstandigheden in de situatie van eisers, sinds de beëindiging van hun uitkering per 7 juni 2006. De door eiser gewenste verklaringen van de heren Jansen en Persoon zien daar niet op.
19. Het beroep van eisers kan niet slagen en zal daarom ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding één van partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel de gemeente Helmond op te dragen het griffierecht te vergoeden.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. A.A.H. Schifferstein en mr. A. Horst als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008.