ECLI:NL:RBSHE:2008:BG5403

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/822012-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder straf voor brandstichting in TBS-context

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 mei 2008 opzettelijk brand heeft gesticht in haar kamer in de GGzE ‘De Grote Beek’ te Eindhoven. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd in FPC GGz Eindhoven, heeft met een aansteker een doos met papier in brand gestoken, waarbij gemeen gevaar voor goederen, zoals de vloer en gordijnen van de kamer, te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie en de verdediging waren van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kon worden bewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte door het blokkeren van de deur van binnenuit het ingrijpen van hulpverleners bemoeilijkte en dat er een aanzienlijk risico was dat de brand zich zou uitbreiden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan opzettelijk brand stichten, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en haar behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling (TBS). De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, GGzE, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een bedrag van EUR 761,60 werd toegewezen, maar een deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 9a en 157 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft benadrukt dat het niet in het belang van de verdachte en de maatschappij is om de behandeling in de TBS te doorkruisen door een straf op te leggen. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar positieve ontwikkeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/822012-08
Datum uitspraak: 26 november 2008
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: FPC GGz Eindhoven.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 oktober 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 15 mei 2008 in de gemeente Eindhoven, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht in haar
kamer in GGZE de Grote Beek, hebbende zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
door middel van open vuur een doos met papier in brand gestoken, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de vloer van voornoemde
kamer en/of de gordijnen van voornoemde kamer en/of die kamer te duchten was;
(artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Op 15 mei 2008 heeft verdachte in haar kamer in de GGzE ‘De Grote Beek’ te Eindhoven opzettelijk brand gesticht. Zij heeft met een aansteker een doos met papier in brand gestoken en haar deur van binnenuit geblokkeerd. De vloer van haar kamer is hierdoor beschadigd geraakt.1 2
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat slechts voor de vloer van de kamer gemeen gevaar te duchten was en niet ook voor de gordijnen en de kamer zelf. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat de doos met papier die zij in haar kamer heeft aangestoken niet zo dicht bij de gordijnen stond, dat deze gordijnen ook vlam konden vatten.3
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
De getuige [getuige 1] heeft in aanvulling op zijn aangifte van 20 mei 2008 bij de politie verklaard dat de gordijnen en een tas, die aan de radiator hing, gemakkelijk vlam hadden kunnen vatten en de brand zich snel had kunnen uitbreiden als dit zou zijn gebeurd.4
Gelet hierop – en mede gelet op de foto’s die zich in het dossier bevinden5 – is de rechtbank van oordeel dat niet alleen voor de vloer, maar ook voor de gordijnen en de kamer zelf gemeen gevaar was te duchten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat algemeen bekend is dat een brand snel om zich heen kan grijpen en dat vaak niet te voorspellen is hoe een brand zich zal ontwikkelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 15 mei 2008 in de gemeente Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht in haar
kamer in GGZE de Grote Beek, hebbende zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
door middel van open vuur een doos met papier in brand gestoken, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de vloer van voornoemde
kamer en de gordijnen van voornoemde kamer en die kamer te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De strafoplegging.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte conform het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig zal verklaren, maar aan haar – gelet op het feit dat verdachte momenteel in het kader van een terbeschikkingstelling (TBS) wordt behandeld en doorkruising van deze behandeling niet in het belang van verdachte kan worden geacht – geen straf of maatregel zal opleggen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het bedrag van EUR 761,60 euro zal toewijzen en de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van het bedrag van EUR 227,50 niet ontvankelijk zal verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de verdachte conform het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft in haar kamer in de GGzE ‘De Grote Beek’ te Eindhoven – waar zij in het kader van een eerder aan haar voor brandstichting opgelegde terbeschikkingstelling (TBS) verbleef – een doos met papier in brand gestoken. Zij heeft daarbij de deur van haar kamer van binnenuit geblokkeerd en op die manier snel en adequaat ingrijpen van hulpverleners moeilijk gemaakt. De vloer van haar kamer is door deze brandstichting beschadigd geraakt en het risico dat ook andere delen van het gebouw in vlammen op zouden zijn gegaan was zonder twijfel aanwezig. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen zichzelf, maar ook de goederen in haar omgeving in gevaar gebracht. Dat dit een zeer ernstig feit is, komt tot uitdrukking in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank echter ook gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting door verdachte naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft verklaard dat het ten tijde van het tenlastegelegde feit niet zo goed met haar ging en dat zij erg depressief was, maar dat het momenteel veel beter met haar gaat, dat zij de drang om brand te stichten in het geheel niet meer heeft en dat zij er in het kader van haar terbeschikkingstelling heel hard aan werkt om uiteindelijk weer te kunnen terugkeren in de samenleving en daarbinnen naar behoren te kunnen functioneren.
De rechtbank houdt bij haar beslissing rekening met de door de TBS-instelling opgelegde disciplinaire maatregel. In het kader waarvan verdachte onder meer twee weken in een isoleercel heeft doorgebracht.
De rechtbank stelt voorop, dat sprake is van een ernstig delict. Echter, gelet op de positieve wending die verdachte aan haar leven lijkt te willen geven, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel, dat het niet in het belang van verdachte en de maatschappij is om de reeds ingezette behandeling van verdachte in de TBS te doorkruisen door haar een straf op te leggen voor onderhavig feit. Derhalve zal de rechtbank de verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
De vordering van de benadeelde partij GGzE.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het gedeelte van de vordering van EUR 761,60.
Door de verdediging is aangevoerd dat uit het voegingsformulier niet blijkt dat de heer [benadeelde partij] gemachtigd was om namens de GGzE een vordering als benadeelde partij in te dienen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat de heer [benadeelde partij] gemachtigd was, mede gelet op de omstandigheid dat de heer [benadeelde partij] blijkens het dossier als teamcoördinator aan de GGzE verbonden was.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gedeelte van
EUR 227,50, aangezien dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank merkt hierbij op, dat ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering weliswaar een rekening aan het voegingsformulier is gehecht, maar dat daaruit niet kan worden opgemaakt waaruit de verrichte werkzaamheden hebben bestaan en ter reparatie van welke schade deze kosten zijn gemaakt.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.
Wijst de vordering van de benadeelde partij GGzE gedeeltelijk toe.
Veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, genaamd
GGzE, zorgeenheid TBS 2, van een bedrag van EUR 761,60 (zegge zevenhonderdeenenzestig euro en zestig eurocent).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (EUR
227,50) niet ontvankelijk is, zijnde dit deel van de vordering niet eenvoudig.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. P.J. Neijt, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2008.
1 Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Afdeling Eindhoven Woensel Zuid, PL2210/08-091329, d.d. 25 juni 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, doorgenummerde pag. 10, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van getuige [getuige 2].
2 De verklaring van verdachte – voor zover van belang – afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 november 2008.
3 Zie voetnoot 2.
4 Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Afdeling Eindhoven Woensel Zuid, PL2210/08-091329, d.d. 22 augustus 2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, pag. 1, inhoudende – voor zover van belang – de verklaring van getuige [getuige 1].
5 De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 12 november 2008 ten aanzien van de zich in het dossier bevindende foto’s, doorgenummerde pag. 7 en 8.