ECLI:NL:RBSHE:2008:BG4963

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4345
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Govers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering en voorlopige voorziening door rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in Thailand, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had sinds 1993 recht op een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In 2004 werd de arbeidsongeschiktheid van de eiser formeel vastgesteld op 25-35%, maar door verworven inkomsten uit arbeid besloot de verweerder in 2006 dat de WAO-uitkering over 2004 moest worden aangepast naar een fictieve mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Dit leidde tot een terugvordering van € 7.283,13 over de periode van 1 januari 2004 tot 1 december 2005, wat door de eiser werd bestreden.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat er geen acceptabel herzieningsbesluit was voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 december 2005. De rechtbank herzag het primaire terugvorderingsbesluit van 27 januari 2006 en bepaalde dat er over 2004 een bedrag van € 2.653,18 aan te veel ontvangen WAO-uitkering moest worden teruggevorderd. Tevens werd er bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de verweerder al hetgeen boven een bedrag van € 5.000,00 met eiser was verrekend binnen zes weken na verzending van de uitspraak moest restitueren, inclusief wettelijke rente.

De rechtbank veroordeelde de verweerder ook in de proceskosten van de eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld, en gelastte het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om het door de eiser gestorte griffierecht van € 39,00 te vergoeden. De uitspraak benadrukte de inadequate uitvoering door de verweerder van eerdere uitspraken van de rechtbank, wat leidde tot de noodzaak van deze voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/4345
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2008
inzake
[eiser], wonende in Thailand, eiser,
gemachtigde mr. J.J.C.M. Rouws,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mr. B.H.C. de Bruin.
Procesverloop
Eiser heeft sinds 1993 recht op uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO). Op en na 1 januari 2004 gold voor eiser kennelijk een formele arbeidsongeschiktheid van 25-35%. In verband met door eiser verworven inkomsten uit arbeid heeft verweerder – uiteindelijk – bij besluit van 15 augustus 2006 bepaald dat eisers WAO-uitkering over het jaar 2004 met toepassing van artikel 44 van die wet (alsnog) dient te worden uitbetaald naar een (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Na diverse verwikkelingen heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 18 december 2007 een bedrag van € 7.283,13 van eiser teruggevorderd wegens een over de periode van 1 januari 2004 tot 1 december 2005 alsnog toegepaste korting ex artikel 44 van de WAO. Namens eiser is tegen dit laatste besluit beroep ingesteld. Dat beroep is behandeld ter zitting van 8 oktober 2008, waar partijen bij gemachtigde zijn verschenen.
Overwegingen
Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking reeds omdat er geen acceptabel herzieningsbesluit aanwezig is over de periode van 1 januari 2005 tot 1 december 2005. Weliswaar bevindt zich in het dossier een besluit van 23 november 2005 waarbij is bepaald dat eisers WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2004 niet langer wordt uitbetaald wegens een fictieve arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%, maar dat besluit kan niet geacht worden mede betrekking te hebben op het jaar 2005. De toepassing van de kortingsregeling van artikel 44 van de WAO dient immers steeds per (gedeelte van een) kalenderjaar plaats te vinden. Bovendien waren de aan het besluit van 23 november 2005 ten grondslag liggende verdiensten van eiser destijds onjuist vastgesteld (in verband waarmee verweerder ook bij genoemd besluit van 15 augustus 2006 de korting over 2004 heeft bijgesteld).
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het desbetreffende primaire terugvorderingsbesluit van 27 januari 2006 te herroepen en door te bepalen dat over 2004 een bedrag van € 2.653,18 aan te veel ontvangen WAO-uitkering van eiser wordt teruggevorderd. Uit het “overzicht betaalmaanden 2004” blijkt namelijk dat over 2004 een bedrag van (11 x € 614,43 + € 1.203,13 =) € 7.961,86 aan WAO-uitkering aan eiser is uitbetaald. Blijkens genoemd besluit van 15 augustus 2006 had eiser over 2004 recht op uitbetaling van een WAO-uitkering van (12 x € 409,62 x 108% =) € 5.308,68. De terugvordering over 2004 beloopt dus een bedrag van (€ 7.961,86 - € 5.308,68 =) € 2.653,18.
Het ligt op verweerders weg om desgeraden de uitbetaling/terugvordering van eisers WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2005 tot 1 december 2005 opnieuw te bezien. Vooralsnog kan er schattenderwijs van worden uitgegaan dat over die periode ongeveer een bedrag van (€ 7.348,65 - € 5.000,00 =) € 2.348,65 te veel aan WAO-uitkering is uitbetaald, zodat de totale vordering over het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 december 2005 waarschijnlijk omstreeks (€ 2.653,18 + ongeveer € 2.348,65 =) € 5.000,00 zal bedragen. De rechtbank vindt hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen om al hetgeen boven een bedrag van € 5.000.00 inmiddels met eiser is verrekend binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak aan hem, eiser, onder toekenning van wettelijke rente te restitueren. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder wel zeer inadequaat heeft gehandeld door – ter uitvoering van een uitspraak van deze rechtbank van 27 maart 2007 waarbij met zoveel woorden werd overwogen dat het terugvorderingsbedrag van € 7.283,13 te hoog was, waarbij een eerder (in bezwaar genomen) terugvorderingsbesluit werd vernietigd en waarbij verweerder werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen – pas op 18 december 2007 dat nieuwe besluit te nemen nota bene met handhaving van datzelfde terugvorderingsbedrag van € 7.283,13.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 december 2007;
- herroept het primaire terugvorderingsbesluit van 27 januari 2006;
- bepaalt dat een bedrag van € 2.653,18 wegens over 2004 te veel betaalde WAO-uitkering van eiser wordt teruggevorderd;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder al hetgeen inmiddels boven een bedrag van € 5.000,00 met eiser is verrekend binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak onder toekenning van wettelijke rente aan eiser wordt gerestitueerd;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter in tegenwoordigheid van B.V.H. Harperink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2008.