RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2008
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. ing. A.N.M. van Bavel,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. D.J. Hira-Tetar.
Bij besluit van 17 november 2006 heeft verweerder eisers aanvraag tot subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling jonge agrariërs (hierna: de Regeling) afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 18 april 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of verweerders besluit van 18 april 2007, waarbij eisers bezwaar tegen verweerders besluit van 17 november 2006 ongegrond is verklaard en verweerder dat besluit heeft gehandhaafd, in rechte in stand kan blijven.
2. Op 22 september 2006 heeft eiser een subsidieaanvraag op grond van de Regeling ingediend voor het jaar 2006. Blijkens het aanvraagformulier is voor [vennootschap onder firma] VOF, te [vestigingsplaats], subsidie gevraagd voor de investeringscategorie “Varkensstallen”. Het betreft stalinventaris voor een bedrag van € 100.000,-. Bij besluit van 17 november 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiser langer dan drie jaar geleden is gevestigd in de zin van de Regeling.
3. Op 2 juni 1993 is door [besloten vennootschap A] BV en [besloten vennootschap B] BV de besloten vennootschap [besloten vennootschap C] BV (hierna: [besloten vennootschap C] BV) opgericht, die als doel heeft de exploitatie van een agrarisch bedrijf. Blijkens de akte van oprichting is eiser gevolmachtigd bestuurder van [besloten vennootschap B] BV en is zijn vader gevolmachtigd bestuurder van [besloten vennootschap A] BV. Uit de akte van inbreng van 2 juni 1993 blijkt dat het kapitaal van [besloten vennootschap C] BV is verdeeld in 20 gewone aandelen en 2153 cumulatief preferente aandelen. De 20 gewone aandelen zijn geplaatst bij [besloten vennootschap B] BV. De 2153 cumulatief preferente aandelen zijn geplaatst bij [besloten vennootschap A] BV. Op 1 januari 2001 gaat eiser met zijn vader en [besloten vennootschap C] BV een samenwerkingsverband aan in de vorm van een commanditaire vennootschap, [commanditaire vennootschap] CV genaamd. Bij akte van levering van 29 oktober 2001 zijn de 2153 cumulatief preferente aandelen door [besloten vennootschap A] BV overgedragen aan [besloten vennootschap B] BV.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet voor subsidie in aanmerking komt omdat hij reeds langer dan drie jaar op een landbouwbedrijf is gevestigd, nu hij sinds 2 juni 1993 enig en gevolmachtigd bestuurder is van [besloten vennootschap B] BV en dit bedrijf sindsdien volledig in eigendom heeft. De omstandigheid dat [besloten vennootschap B] BV nog geen eigenaar was van onroerende zaken maakt dat volgens verweerder niet anders. De Regeling is volgens verweerder niet bedoeld voor ondernemers, zoals eiser, die het bedrijf geleidelijk overnemen, omdat in dat geval de financiële druk in de regel veel lager is. Dit geldt volgens verweerder te meer nu [besloten vennootschap B] BV door de overname van 2153 cumulatief preferente aandelen per 29 oktober 2001 al een aanzienlijk vermogen heeft.
5. Eiser heeft zich in beroep -zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld dat per 29 oktober 2001 géén sprake is van een volledige bedrijfsovername. Op dat moment zijn weliswaar de aandelen van [besloten vennootschap C] BV overgenomen, maar het varkens- en akkerbouwbedrijf wordt uitgeoefend in de commanditaire vennootschap [commanditaire vennootschap] CV, waar eisers vader ook een aandeel in heeft. Bovendien had eisers vader nog steeds 22 ha cultuurgrond in eigendom. Volgens eiser heeft de bedrijfsoverdracht pas op 19 juli 2006 plaatsgevonden door de overdracht aan eiser van 22 ha grond en het aandeel in de commanditaire vennootschap. Voorts heeft eiser gesteld dat [besloten vennootschap B] BV geen eigenaar is van onroerende zaken en slechts een onderdeel vormt van een fiscale structuur, welke vergelijkbaar is met een maatschap. Eiser is van mening dat hij, gelet op de bedoeling van de Regeling, voor subsidie in aanmerking komt.
6. Ingevolge artikel 4 van de Regeling wordt de subsidie uitsluitend verstrekt aan een natuurlijke persoon die op de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 3:
a. jonger is dan 40 jaar;
b. op een landbouwbedrijf is gevestigd, en waarbij sinds de eerste vestiging niet meer dan drie jaren zijn verstreken, en
c. beschikt over voldoende agrarische vakbekwaamheid, blijkend uit een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding of van een opleiding van een hiermee gelijkwaardig niveau of werkervaring van ten minste drie jaren op een landbouwbedrijf.
7. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling wordt onder “vestiging” verstaan het stichten van een nieuw landbouwbedrijf of het overnemen van een bestaand landbouwbedrijf, waarbij een natuurlijke persoon, die niet eerder een landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad voor eigen rekening en risico het landbouwbedrijf gaat uitoefenen en:
- het betreffende landbouwbedrijf in eigendom, pacht of erfpacht verwerft, of
- met een andere natuurlijke persoon, die niet eerder een landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad, gezamenlijk het betreffende landbouwbedrijf in eigendom, pacht of erfpacht verwerft.
8. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling wordt onder “landbouwbedrijf” verstaan het geheel van productie-eenheden in Nederland bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbij behorende cultuurgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw.
9. Het geschil spitst zich toe op de vraag op welk moment eiser eerst was gevestigd op een landbouwbedrijf. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser al op 29 oktober 2001 is gevestigd op het landbouwbedrijf [besloten vennootschap C] BV, aangezien dat het moment is waarop eiser het gehele aandelenkapitaal van voormelde besloten vennootschap heeft verworven. Verweerder heeft toegelicht dat indien het landbouwbedrijf in een besloten vennootschap wordt uitgeoefend, bij de toetsing van het moment van vestigen, bepalend is het moment waarop de jonge agrariër het gehele aandelenkapitaal van de besloten vennootschap heeft verworven. Immers, vanaf dat moment voert de jonge agrariër voor eigen rekening en risico het landbouwbedrijf en zal de jonge agrariër als bedrijfshoofd de ondernemingsbeslissingen nemen, aldus verweerder.
10. Gelet op verweerders standpunt ter zitting moet worden vastgesteld dat verweerder zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiser al op 2 juni 1993 is gevestigd op een landbouwbedrijf, omdat hij vanaf dat moment [besloten vennootschap B] BV volledig in eigendom heeft, niet langer handhaaft. Het bestreden besluit komt om die reden, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, voor vernietiging is aanmerking. Hierna zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
11. Verweerders ter zitting gegeven uitleg wanneer sprake is van vestigen indien een landbouwbedrijf in de vorm van een besloten vennootschap wordt uitgeoefend, komt niet onredelijk voor. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat eiser op 29 oktober 2001 het gehele aandelenkapitaal van [besloten vennootschap C] BV heeft verworven. Blijkens het uittrekstel van de Kamer van Koophandel is eiser vanaf dat moment enig aandeelhouder van [besloten vennootschap C] BV, dat als doel heeft de exploitatie van een agrarisch bedrijf. Verweerder heeft zich derhalve terecht en op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser op 29 oktober 2001 op een landbouwbedrijf is gevestigd. De omstandigheid dat eiser op een latere datum ook de volledige zeggenschap heeft gekregen over [commanditaire vennootschap] CV maakt dat niet anders.
12. De subsidieaanvraag van eiser dateert van 22 september 2006. Nu er sinds de eerste vestiging meer dan drie jaren zijn verstreken, wordt met verweerder vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 4, onder b, van de Regeling. Hetgeen overigens door eiser is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Nu een hernieuwde heroverweging in bezwaar door verweerder niet zal leiden tot een voor eiser andere uitkomst, bestaat aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
13. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
- 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt € 322,00;
- wegingsfactor 1.
14. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.
15. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman - Gielen als voorzitter en mr. A.H.N. Kruijer en mr. H.F.M.W. van Rijswick als leden, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending
van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.