vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/849238-07
Datum uitspraak: 28 augustus 2008
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op 12 oktober 1983,
wonende te [woonplaats] [adres]
thans gedetineerd te: PI Overijssel, PIV Zwolle.
Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2007, 25 september 2007, 7 november 2007, 6 december 2007 en
14 augustus 2008.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van onderstaande tenlastelegging, aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 mei 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 maart 2007 te Vlijmen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer ] (met behulp van handboeien) geboeid en/of een doek/laken/deken, in elk geval een voorwerp, om diens hals/nek gedaan en/of (vervolgens) aan deze/die/dat doek/laken/deken, in elk geval aan dat voorwerp, getrokken en/of (zodoende) [slachtoffer] verwurgd, in elk geval diens
luchtwegen afgesloten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden;
[artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht]
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De voor deze strafzaak relevante processtukken zijn:
* Het proces-verbaal van de politie Brabant Noord, Team Grootschalige Opsporing, dossiernummer PL2110/07-014605, afgesloten d.d. 30 juli 2007, bestaande uit 6 ordners inhoudende 63 pagina’s met 136 bijlagen, een proces-verbaal van het forensisch-technische onderzoek en 18 verhoren van verdachte (hierna verder genoemd: p.v.);
* Het dossier van de rechter-commissaris, bekend onder RC-nummer 07/665, inhoudende een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte (hierna verder genoemd: dossier RC);
* Het deskundigenrapport van het NFI door dr. K.J. Lusthof d.d. 4 juni 2007;
* Het deskundigenrapport van het NFI door Ann Maes d.d. 19 juni 2007 (hierna verder genoemd: rapport Ann Maes d.d. 19 juni 2007);
* De lijst van inbeslaggenomen voorwerpen in deze strafzaak;
* De civiele vordering van de [benadeelde partij]
* Het proces-verbaal van onderzoek ter terechtzitting van 14 augustus 2008.
Vaststaande feiten.
Het slachtoffer, [slachtoffer ], wordt op 26 maart 2007 rond 05.45 uur levenloos aangetroffen in de slaapkamer op de eerste etage van zijn woning aan de [adres] te Vlijmen, gemeente Heusden1. Het slachtoffer ligt dwars op het bed, met zijn hoofd over de rand, met zijn armen geboeid onder het lichaam, een doek over zijn ogen en een doek strakgebonden om zijn nek. Het slachtoffer is op 26 maart 2007 tussen 03.01 uur2 en 04.35 uur3 overleden ten gevolge van verwurging4.
De dader van het delict.
De verdachte heeft bekend dat zij het slachtoffer heeft gedood. Zij heeft hierover onder meer het navolgende verklaard.
‘De handboeien heb ik op vrijdag 23 maart 2007 op het hoekje van het bed aan het voeteneind neergelegd. Ik geef hem op 26 maart 2007 het idee dat ik wel seks wil. Ik pak zijn handboeien en die doe ik bij hem om met zijn armen op zijn rug. Ik duw hem zachtjes op het bed en hij schuift op zijn rug omhoog. Toen heb ik het dekentje gepakt dat naast zijn hoofd op het bed lag en ik heb dit dekentje om zijn nek gedaan. Ik wilde dat hij zich net zo machteloos en bang voelde als ik.5’ en ‘Blijkbaar heb ik [slachtoffer] verwurgd met het dekentje. Ik zet met mijn armen kracht op de uiteindes van het dekentje om zijn nek en hij krijgt geen lucht. Dat kan je horen. Ik hoor dat hij het benauwd heeft, door de manier van ademhalen6’
en ‘Ik had het dekentje nog steeds vast en zette nog steeds kracht. Ik hoorde dat hij het benauwd had. Ik zette kracht om hem hetzelfde te laten voelen als hetgeen hij bij mij deed, het gevoel van angst en onmacht, geen lucht kunnen krijgen7. Ik kan me niet herinneren dat ik ben opgestaan en naar de hoek van de slaapkamer ben gelopen, maar toen ik uit die hoek omhoog kwam besefte ik pas echt dat [slachtoffer] dood was. Ik voelde zijn voeten, maar ik kreeg geen reactie.8’
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het slachtoffer heeft gewurgd.
De rechtbank baseert haar oordeel op de bekennende verklaring van verdachte zoals hiervoor weergegeven, op het uitgebreide onderzoek van de politie waaruit niet aannemelijk is geworden dat er op het moment van de verwurging een andere dader in de woning van het slachtoffer is geweest en de omstandigheid dat de door verdachte omschreven handelingen passen bij de vaststelling van de doodsoorzaak door de deskundige Ann Maes.
De voorbedachte raad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. De officier van justitie baseert dit op het feit dat verdachte vijf dagen voor het plegen van het delict op internet heeft gezocht naar manieren om iemand om het leven te brengen. Zij heeft het feit gepleegd op een wijze die overeen komt met de informatie die zij op het internet heeft opgezocht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat in deze strafzaak de voorbedachte raad niet bewezen kan worden. Verdachte heeft niet bewust op het internet gezocht naar manieren om haar vriend te doden omdat zij tijdens het zoeken verkeerde in een dissociatieve (micro)episode. Zo’n dissociatie kan soms zelfs enige weken voortduren, overigens zonder dat verdachte door die dissociatie inadequaat behoeft te handelen. Hierdoor is geen moment aan te geven dat verdachte daadwerkelijk bewust bezig was met de voorbereiding van het door haar gepleegde delict.
Het oordeel van de rechtbank.
Onder meer uit het internet gedrag van verdachte in de periode van 21 maart 2007 te 18.41 tot en met 26 maart 2007 te 3.01 uur leidt de rechtbank af dat zij bezig was met het voorbereiden van de verwurging van het slachtoffer.
De rechtbank geeft hieronder een selectie van de bijna 250 door verdachte ingegeven zoekopdrachten, met bijbehorende data en tijdstippen welke ook op haar laptop opgeslagen zijn (geweest), weer:
21-03-07 te 18:41:39 uur: minuten dood verstikking zuurstofgebrek;
22-03-07 te 11:43:19 uur: murder with a pillow;
22-03-07 te 12:21:36 uur: carotis massage;
22-03-07 te 12:30:02 uur: carotis druk hals;
22-03-07 te 12:52:48 uur: www.sportiom.nl.;
23-03-07 te 23:46:13 uur: “dood door verstikking”;
23-03-07 te 23:50:01 uur: vlaamse reus drunen;
25-03-07 te 23:59:08 uur: moord bed man kussen;
26-03-07 te 00:07:51 uur: moord zonder bewijs;
26-03-07 te 01:14:20 uur: wegkomen met moord;
26-03-07 te 02:21:21 uur: carotis dichtdrukken;
26-03-07 te 02:25:52 uur: carotis gelijktijdig afsluiten;
26-03-07 te 02:35:02 uur: carotis intreden dood;
26-03-07 te 02:35:15 uur: verstikking intreden dood;
26-03-07 te 02:43:04 uur: verstikking dood moord;
26-03-07 te 02:46:57 uur: wurgen;
26-03-07 te 02:51:16 uur: vingerafdruk op stof;
26-03-07 te 02:52:37 uur: vingerafdruk op laken;
26-03-07 te 02:52:48 uur: vingerafdruk op sjaal;
26-03-07 te 02:57:03 uur: verstikken moeilijk;
26-03-07 te 03:00:00 uur: hoe te verstikken;
26-03-07 te 03:01:02 uur: verstikken.
Na 26 maart 2007 te 03:02:34 uur zijn geen internetpagina’s meer bekeken op de computer9.
Verdachte heeft in de week voorafgaand aan de dood van het slachtoffer op verschillende tijdstippen met een groot aantal zoektermen gerelateerd aan moord, verstikking en verwurging informatie gezocht op internet. Met name de zoekopdrachten “dood door verstikking”, ”vingerafdruk op stof”, “vingerafdruk op laken” en “vingerafdruk op sjaal” en “wegkomen met moord” verwijzen naar de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht. Ook opvallend is dat verdachte op 26 maart om 02.36 een bestand van het internet heeft opgeslagen waarin vermeld staat hoe de dood wordt vastgesteld bij verwurging en strangulatie10. Uit dit zoekgedrag van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte bewust en doelgericht heeft gehandeld.
Ook de omstandigheid dat ten tijde van delict de handboeien, de sjaal en deken in de slaapkamer liggen draagt bij tot het bewijs van de voorbedachte raad. De sjaal en de deken komen voor in de door verdachte gebruikte zoektermen op internet en de handboeien, sjaal en deken zijn gebruikt bij het doden van het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat ze van alle ruzies, de vernedering en het kwetsen door het slachtoffer boos werd en pijn ondervond. Suïcide of automutilatie was geen optie, omdat haar [zoon verdachte] dan geen moeder meer had en [zoon verdachte] bij het slachtoffer zou moeten verblijven. Zij zocht naar een manier om uit deze situatie te komen. Ze heeft verklaard dat ze steeds weer geprobeerd heeft met het slachtoffer te praten, maar dat ze al heel lang het idee had dat dit niets uithaalde en dat er een andere oplossing moest komen. Ze heeft daar op dinsdagavond 20 maart 2007 en op zondagavond 25 maart 2007 aan gedacht. Daarvoor had ze op zondag 18 maart 2007 al aan het slachtoffer aangegeven dat ze zo niet verder wilde. Dat ze de situatie niet meer aan kon. Ze had toen nog geen idee wat ze moest doen. Ze kon niet zomaar ineens vertrekken met [zoon verdachte]. Het slachtoffer weigerde om weg te gaan. Ze heeft dat wel aan hem gevraagd.11
Dat verdachte zich in een dissociatieve toestand bevond acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft gedurende vijf dagen, met tussenpozen, stelselmatig, op het internet gezocht naar manieren om het slachtoffer om te brengen, terwijl verdachte in dezelfde periode ook andere activiteiten heeft verricht waarbij van de door de raadsman van verdachte gestelde dissociatie, mede gelet op de inhoud van de milieurapportage omtrent verdachte, op geen enkele manier is gebleken. Dat er ook tijdens het zoeken op het internet geen sprake was van een dissociatieve toestand leidt de rechtbank (mede) af uit het feit dat verdachte tijdens het zoeken naar methoden van levensberoving ook andere, alledaagse dingen, heeft opgezocht (sportiom, vlaamse reus).
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte rade heeft gedood.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettelijk en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 26 maart 2007 te Vlijmen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer ] (met behulp van handboeien) geboeid en een
doek/laken/deken om diens hals/nek gedaan en vervolgens aan deze/die/dat doek/laken/deken getrokken en zodoende [slachtoffer] verwurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte:
Het standpunt van de raadsman.
Nu de deskundigen niet kunnen vaststellen in welke mate verdachte toerekeningsvatbaar is, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Als er twijfel op dit punt is, dan moet dat in het voordeel van de verdachte worden uitgelegd. Bezien moet in ieder geval worden of daar aanwijzingen voor zijn. Die zijn er volgens de raadsman omdat bij verdachte naast een borderline stoornis ook een zogenoemde Post Traumatische Stress Stoornis aan de orde is, waarbij wezenlijk is dat door verdachte haar gevoel opzij werd gezet. Bij herhaling komt in de rapportages omtrent verdachte voor dat zij haar gevoelens niet toelaat. Dit kan ook niet, omdat indien verdachte haar gevoelens wel toelaat, zij hierdoor overspoeld geraakt. Dit kan leiden tot heftige angst en woede alsmede tot dissociatie en impulsiviteit welke dissociatie en impulsiviteit fors kan toenemen als de situatie stressvol wordt. Verdachte was ten tijde van het delict en de periode daarvoor, omdat dissociatie soms enige weken kan voortduren zonder dat overigens door die dissociatie de betrokkene inadequaat behoeft te handelen, dissociatief, zodat er geen sprake van toerekening kan zijn.
De verdediging is van mening dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, zodat de rechtbank verdachte moet ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat er uit de rapportages blijkt van een relatie tussen de bij verdachte geconstateerde stoornissen en het delict.
Geen van de deskundigen kon echter exact aangeven in welke mate de stoornis van verdachte heeft doorgewerkt in het plegen van het delict. Ook over de mate van toerekeningsvatbaarheid zeggen de rapporteurs geen uitspraak te kunnen doen. Het staat de rechtbank - en ook de officier van justitie - vrij om ondanks de conclusies in de rapportages toch een oordeel te geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat bij een persoonlijkheidsstoornis iemand niet zo snel als volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden aangemerkt. Dit is veel meer het geval bij stoornissen met psychotische overschrijdingen. Bij verdachte zijn echter geen daadwerkelijke psychoses vastgesteld.
Rapporteur Van Rens geeft aan dat bij verdachte een dissociatieve stoornis niet voor de hand ligt, maar de dissociatieve neigingen lijken te passen bij de borderline stoornis en de posttraumatische stress-stoornis. De officier van justitie merkt daarbij op dat deze laatste stoornis mede wordt beïnvloed door factoren die zich hebben afgespeeld na het plegen van het tenlastegelegde (vervolging en zelf-verwijt na het delict).
De aard van het delict en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden wijzen erop dat verdachte zeer goed wist waar ze mee bezig was. Ze is op zeer koele en berekende wijze bezig geweest, wat niet wijst op een volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op de massale problematiek en de vastgestelde relatie van deze problematiek met het delict is de officier van justitie van mening dat uitgesloten is dat verdachte ten tijde van het delict volledig toerekeningsvatbaar was.
Naar de mening van het openbaar ministerie moet ten tijde van het delict sprake zijn geweest van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft kennis genomen van de deskundigenrapportages omtrent de geestvermogens van verdachte. De rechtbank constateert dat de rapporteurs aangeven dat de stoornis van verdachte een belangrijk aandeel had in de partner-relatieproblemen en dat de relatieproblematiek, gelet op de verklaring van verdachte, mede van invloed is op de totstandkoming en het plegen van het delict. Geen van de rapporteurs kan echter een uitspraak doen omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte direct voorafgaande en ten tijde van het delict. De rechtbank zal daarom zelf een oordeel geven omtrent de mate van toerekenbaarheid van verdachte.
Rapporteur I. Brugman, psychiater, heeft in de rapportage van 23 juli 2008 onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende opgemerkt:
Betrokkene is een 24-jarige vrouw met een borderline persoonlijkheidsstoornis hetgeen blijkt uit het bestaan van een diepgaand patroon van instabiliteit in de diverse levensgebieden. De persoonlijkheid van betrokkene vertoont daarnaast enkele narcistische trekken. Er zijn sterke aanwijzingen voor een Posttraumatische Stress Stoornis. Er zijn enige aanwijzingen dat betrokkene tevens aan een Bipolaire stoornis lijdt.
Voorafgaand aan het plegen van het tenlastegelegde was er sprake van ernstige partner-relatieproblematiek en leed betrokkene aan depressiviteit. Ten tijde van het tenlastegelegde was er van deze psychische problematiek sprake.
Er is naar de mening van de onderzoeker een verband tussen de relatieproblematiek en de angst en woede bij betrokkene over de dreigende separatie enerzijds, en het tenlastegelegde anderzijds. Maar hoe dat verband er precies uit ziet is niet duidelijk geworden. Het is aannemelijk dat de uit de verschillende stoornissen van betrokkene voortvloeiende beperkingen een rol hebben gespeeld in de totstandkoming van het delict. Daarbij kan gedacht worden aan de met de borderline stoornis samenhangende impulsiviteit, stemmingsproblematiek en een toename van dissociatie. Het is duidelijk dat het betrokkene aan de vaardigheden heeft ontbroken om op adequate wijze met de relationele stress om te gaan. De voorbereidende handelingen en de uiteindelijke doding kunnen, naar de mening van de onderzoeker, vooral gezien worden als het gevolg van onmacht die samenhangt met haar massale problematiek.
Rapporteur drs. L. van Rens, GZ-psycholoog, heeft in de rapportage van 20 juli 2008 onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende weergegeven:
Er kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van forse persoonlijkheidsproblematiek (borderline persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige en ontwijkende trekken), posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en mogelijk een bipolaire stemmingsstoornis.
Dat was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde delict. Deze stoornissen beïnvloedden onderzochte’s gedragskeuzen c.q. haar gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
Het is aannemelijk dat de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene een belangrijk aandeel had in de partner-relatieproblemen (instabiliteit in interpersoonlijke relaties en problemen met betrekking tot hechten en onthechten en heftige angst/woede bij dreigende verlating zijn belangrijke kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis). Het is ook aannemelijk dat de partner-relatieproblemen een belangrijk aandeel hadden in de totstandkoming van het uiteindelijke delict. De persoonlijkheidsproblematiek en de spanningen in de relatie hebben elkaar waarschijnlijk versterkt. Uit het onderzoek komt naar voren dat er verschillende pathologische elementen in de persoonlijkheidsstructuur kunnen hebben doorgewerkt in de totstandkoming van het delict. Daarbij wordt vooral gedacht aan de heftige angst en woede die de dreigende separatie van partner hebben uitgelokt en het onvermogen deze emoties adequaat te reguleren en de dissociatie en impulsiviteit die ontstaat en/of fors toeneemt in dergelijke stressvolle situaties.
Vanuit bovenstaande hypothese is het aannemelijk dat zowel de doding zelf als de voorbereidende handelingen vooral het gevolg waren van door betrokkene ervaren enorme onmacht samenhangend met de persoonlijkheidsproblematiek. De mate waarin en de wijze waarop het een in het ander heeft doorgewerkt en welke pathologische elementen doorslaggevend zijn geweest, blijft echter onduidelijk omdat een nauwkeurige delictanalyse niet mogelijk is en ook de relatieproblematiek maar van één kant (die van betrokkene) kon worden belicht.
De rechtbank overweegt dat bij verdachte meerdere ziekelijke stoornissen zijn vastgesteld en dat het aannemelijk is dat deze stoornissen verband hebben met het door verdachte gepleegde delict, zoals hiervoor bewezen is verklaard.
De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsman dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was. Haar planmatige handelen gedurende vijf dagen wijzen niet in die richting en bovendien is de rechtbank van oordeel dat de Post Traumatische Stress Stoornis waarin verdachte verkeerde ten tijde van het onderzoek zeer wel mede veroorzaakt kan zijn door de gevolgen van haar handelen op 26 maart 2007. Ook de toestand waarin verdachte in de woning is aangetroffen, zoals weergegeven door de arts, de heer Valk, doet niet vermoeden dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het delict.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te haren laste bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht moord bewezen en vordert een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van het voorarrest en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, gehele toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en deels verbeurdverklaring en deels teruggave van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen.
Het standpunt van de verdediging.
Onregelmatigheden in het proces.
De raadsman heeft aangevoerd dat zich bij de behandelingen van de zaak ernstig onregelmatigheden hebben voorgedaan waardoor beginselen van behoorlijke strafrechtspleging zouden zijn geschonden. De raadsman vraagt de rechtbank strafvermindering als compensatie voor onderstaande schendingen.
1: Volgens de raadsman is het op 29 maart 2007 door de rechter-commissaris gegeven bevel tot bewaring onrechtmatig, omdat de rechter-commissaris en de officier van justitie ten tijde van het bevel over informatie beschikten die aan de verdediging werd onthouden.
Dit terwijl de ernstige bezwaren, zo zou de officier van justitie de raadsman telefonisch hebben medegedeeld, slechts kenbaar waren uit de onthouden stukken. De raadsman stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak het leerstuk van het stelsel van gesloten rechtsmiddelen niet in de weg staat aan toetsing van de beslissing van de rechter-commissaris door de rechtbank. Indien er sprake is van onrechtmatige rechtspraak, is een wezenlijk beginsel van behoorlijke strafrechtspleging geschonden, in welk geval het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan worden doorbroken.
Volgens de raadsman is verdachte door de onrechtmatige beslissing in haar belang geschaad. Hij verzoekt de rechtbank met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering over te gaan tot strafvermindering.
2: De verbalisanten hebben zich tijdens het vijftiende verhoor (pag. 603) ten overstaan van verdachte laagdunkend uitgelaten over haar raadsman. Zij hebben verdachte voorgehouden dat hij haar misleidend heeft voorgelicht over haar mogelijkheden om afscheid te nemen van het slachtoffer. Zij noemen hem een “boutadvocaat” en een “klote advocaat”. De verbalisanten hebben daarmee geprobeerd een breuk te slaan in de vertrouwensrelatie tussen verdachte en haar raadsman. Dat zij daarin geslaagd zijn blijkt uit de telefoontaps van de gesprekken tussen verdachte en haar moeder. Volgens de raadman is deze verhoortechniek temeer kwalijk daar de verbalisanten daarmee verdachte nog meer in een isolement brachten dan zij al was. De toekomst van verdachte was op dat moment zeer ongewis. De raadsman was een van de weinig ankerpunten die zij had. De raadsman is van mening dat door de handelwijze van de verbalisanten sprake is van een ernstige schending van de beginselen van behoorlijk rechtsorde ernstig hebben geschonden, hetgeen gevolgen zou moeten hebben voor de sanctiebepaling.
Verweer ten aanzien van de strafmodaliteit
De verdediging is voorts van mening dat in de onderhavige rapportage van de GGzE geen gebruik lijkt te zijn gemaakt van bestaande wetenschappelijke inzichten. Het recidive risico bij partnerdoding is laag en dat geldt a fortiori wanneer die partnerdoding plaatsvindt door de vrouw.
Als de context waarin het tenlastegelegde delict heeft plaatsgevonden geheel wordt losgelaten, dan wordt het recidive risico door de deskundigen als matig verhoogd ingeschat.
De belangrijkste kritiek van de verdediging op de voorliggende rapportage is dat het matig verhoogd recidive risico de rapporteur brengt tot het advies van TBS met dwangverpleging. De conclusie dat het gevaar bestaat dat verdachte in de toekomst tot een soortgelijk ernstig delict kan komen, is niet onderbouwd.
De wet eist dat de veiligheid van anderen dan wel algemene veiligheid van personen of goederen die verpleging moeten eisen. Het moet derhalve niet gaan om een matig verhoogd risico, maar om een onaanvaardbaar risico.
Door de verdediging wordt uitdrukkelijk betwist dat verdachte een potentiële moordenares blijft. Haar ziekte-inzicht en ziektebesef zal haar altijd tot behandeling brengen.
In een gesloten setting zoals detentie, maar ook in het gedwongen kader van TBS, heeft verdachte als borderliner geen uitweg om stress op een meer natuurlijke wijze af te laten vloeien. Om die reden wordt bij borderline steeds geadviseerd om behandeling in beginsel poliklinisch uit te voeren. Een gedwongen intramuraal kader staat min of meer haaks op de aard van deze stoornis. Anderzijds moet worden opgemerkt dat deze stoornis een kortdurende intramurale opname kan vereisen. De aard van de stoornis vereist een intensieve en langdurige behandeling. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van een vrijblijvend naar believen van verdachte in te vullen behandeling.
TBS met voorwaarden biedt derhalve alle mogelijkheden voor de juiste behandeling van verdachte. Er kunnen zodanige voorwaarden worden gesteld dat verdachte voor haar stoornissen een adequate behandeling krijgt, plus de mogelijkheid om ingevolge artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht alsnog over te gaan tot dwangverpleging.
Vast staat dat wij in Nederland intensieve langdurige ambulante behandeling kennen van borderline-patiënten. Dit betreft een dagbehandeling van vijf dagen per week.
De verdediging is gelet op vorenstaande van mening dat er geen, althans onvoldoende aanleiding is voor het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging. Uit de rapportage komt in ieder geval naar voren dat verdachte een gevaar is voor zichzelf, zodat de aangewezen maatregel die van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar is. Indien de rechtbank het opleggen van een TBS met voorwaarden overweegt, dan verzoekt de verdediging aanhouding van de behandeling van de strafzaak, omdat alsdan invulling moet worden gegeven aan de voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een moord gepleegd. Zij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. Zij heeft een jonge man in de bloei van zijn leven, het leven ontnomen. Zij heeft daar mee niet alleen het slachtoffer getroffen, maar ook zijn directe omgeving. Zij heeft zijn zoon, zijn ouders en zijn tweelingbroer onherstelbaar leed aan gedaan. Hoe zwaar dit verlies de familie valt heeft de vader van het slachtoffer tijden het onderzoek ter terechtzitting verwoord.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan. Zij heeft bij de beëindiging van het leven van het slachtoffer en de voorbereiding daarvan volstrekt niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten. Zij had alleen oog voor haar eigen problemen en het vermeende onrecht dat haar zou zijn aangedaan.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank behalve de gevolgen voor de nabestaanden ook mee dat de moord op het slachtoffer grote onrust en gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt in de gemeenschap in het algemeen en de directe omgeving van verdachte en het slachtoffer in het bijzonder.
De rechtbank is van oordeel dat indien een verdachte een moord heeft gepleegd het opleggen van een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal dat ook in deze zaak een langdurige gevangenisstraf opleggen. Wel zal de rechtbank bij het bepalen van de omvang van de duur van de gevangenisstraf ten voordele van verdachte meewegen dat het door haar gepleegde feit haar in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank zal een enigszins lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt, omdat de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Ten aanzien van de gestelde onrechtmatige bewaring overweegt de rechtbank als volgt.
Op 29 maart 2007 heeft de rechter-commissaris verdachte medegedeeld dat haar bepaalde stukken werden onthouden. Diezelfde dag heeft de rechter-commissaris de bewaring van verdachte bevolen. De raadsman heeft bij het verhoor in het kader van de inbewaringstelling bij de rechter-commissaris zijn bezwaren kenbaar gemaakt.
Opgemerkt wordt dat, anders dan de raadsman aanneemt, uit het proces-verbaal van voorgeleiding blijkt dat de rechter-commissaris over meer voor verdachte belastende stukken beschikte dan de aan verdachte onthouden stukken. Wat daarvan ook zij, aan een oordeel over de bewaring komt de rechtbank niet toe. Tegen de verlening van het bevel tot bewaring door de rechter-commissaris en de daarin besloten liggende verwerping van de bezwaren die tegen de vordering zijn aangevoerd staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op fouten of gebreken die aan de vordering tot bewaring zouden kleven, welke aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd.
Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 30 oktober 2001 LJN AD4307 en 7 september 2004 LJN AP2257) ziet de rechtbank in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen grond om in afwijking van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen een oordeel te geven over de beslissing van de rechter-commissaris.
Ten aanzien van de laatdunkende opmerking van de verbalisanten overweegt de rechtbank dat de rechtbank van oordeel is dat verbalisanten zich dienen te onthouden van dergelijke uitlatingen die de voor het strafproces wezenlijke relatie tussen verdachte en raadsman negatief kunnen beïnvloeden. Het is onbetamelijk van de verbalisanten om te trachten een wig te drijven tussen verdachte en haar raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat deze gang van zaken overigens van invloed is geweest op het eerlijke verloop van het proces, zodat zij strafvermindering ten aanzien van dit punt niet op zijn plaats acht.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat zij strafvermindering bepleit ten aanzien van overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het navolgende.
De gecombineerde ernst en aard van het bewezenverklaarde en de complexe problemen gelegen in de persoon van de verdachte brengt mee dat het onderzoek van de verdachte de benodigde tijd heeft gevergd. De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige strafzaak geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen maatregel ernstig rekening gehouden met de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages.
Op 20 juli 2008 heeft de psycholoog drs. L. van Rens een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport behelst onder meer het volgende:
‘Het is aannemelijk dat de partner-relatieproblemen een belangrijk aandeel hadden in de totstandkoming van het uiteindelijke delict. De persoonlijkheidsproblematiek en de spanningen in de relatie hebben elkaar waarschijnlijk versterkt. Uit het onderzoek komt naar voren dat er verschillende pathologische elementen in de persoonlijkheidsstructuur kunnen hebben doorgewerkt in de totstandkoming van het delict. Daarbij wordt vooral gedacht aan de heftige angst en woede die de dreigende separatie van partner hebben uitgelokt en het onvermogen deze emoties adequaat te reguleren en de dissociatie en impulsiviteit die ontstaat en/of fors toeneemt in dergelijke stressvolle situaties. Vanuit bovenstaande hypothese is het aannemelijk dat zowel de doding als de voorbereidende handelingen vooral het gevolg waren van door betrokkene ervaren enorme onmacht samenhangend met de persoonlijkheidsproblematiek. De mate waarin en de wijze waarop het een in het ander heeft doorgewerkt en welke pathologische elementen daarbij doorslaggevend zijn geweest, blijft echter onduidelijk omdat een nauwkeurige delictanalyse niet mogelijk is en ook de relatieproblematiek maar van één kant (die van betrokkene) kon worden belicht.
Hierdoor is het inschatten van de kans op herhaling een lastige zaak. Wat in ieder geval wel gezegd kan worden, is dat er vanwege de aard van de persoonlijkheidsproblematiek een reële kans bestaat dat betrokkene zich opnieuw snel zal binden aan een mogelijke partner en dat binnen een nieuwe partner-relatie wederom forse problemen ontstaan, met name bij dreigende separaties. Vanwege het onvermogen om op een adequate manier met negatieve emoties om te gaan en deze te reguleren, liggen nieuwe crisissituaties, zelfbeschadigend gedrag en suïcidaliteit in de lijn der verwachting, evenals heftige relationele conflicten en ruzies. Wanneer gestandaardiseerde risicotaxatie plaats vindt middels de HKT-30, kan worden geconcludeerd dat er een matig verhoogd risico bestaat op recidive.
Met betrekking tot de historische en statische risico-indicatoren is er sprake van ernstige cluster B-persoonlijkheidsproblematiek, een psychiatrische as-I-stoornis, slachtoffer van seksueel geweld tijdens de jeugd, een discontinu arbeidsverleden en enkele contacten met hulpverlening. Wat betreft klinische en dynamische factoren is er sprake van probleembesef, maar onvermogen daarnaar te handelen, frequent en ernstig controleverlies over impulsen (onder andere automutilatie), beperkte mate van empathie, een lichte vorm van vijandigheid, gebrekkige relationele vaardigheden en gedeeltelijk nemen van verantwoordelijkheid voor het delict. Ten aanzien van toekomstige en situatieve factoren is sprake van ongunstige materiële voorwaarden (financiën, werk, huisvesting), een beperkt sociaal steunsysteem en absoluut ontoereikende copingvaardigheden met grote kans op destabilisatie in reactie op stress.
Om toekomstig recidiverisico te beperken is behandeling aangewezen. Alleen indien de persoonlijkheidsproblematiek en de PTSS adequaat worden behandeld, kan het risico op destructief gedrag (naar zichzelf en anderen) in gunstige zin worden beïnvloed.
Behandeling zal zich moeten richten op het aanleren van adequate emotieregulatie-vaardigheden maar ook op traumaverwerking.
Gezien het feit dat zeker in de eerste fase van de behandeling veel geïnvesteerd moet worden in het opbouwen van een therapeutische relatie, motivering en hanteren van crisis, is een gestructureerde klinische setting zeer aan te bevelen. Gedacht wordt aan klinische behandeling in een stevig juridisch kader, namelijk een TBS met dwangverpleging. Een voorwaardelijk behandelkader biedt naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende mogelijkheden om de als gevolg van behandeling te verwachten crisistoestanden, regressie, acting-out, sterk wisselende motivatie en ambivalentie jegens hulpverlening adequaat op te vangen. Een TBS met dwangverpleging biedt daarin meer structuur en houvast en maakt het beter mogelijk om zonder vooraf gestelde tijdslimiet een ingezette behandellijn te continueren ondanks de te verwachten complicaties. Tenslotte gaat ook vanwege de ernst van de stoornis en de ernst van het delict de voorkeur uit naar TBS met dwangverpleging.’
Op 23 juli 2008 heeft de psychiater I. Brugman een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport behelst onder meer het volgende:
‘De historische items hebben betrekking op het leven van betrokkene tot nu toe. Historische factoren die bijdragen aan een verhoging van het herhalingsrisico bij betrokkene zijn de ernstige persoonlijkheidsproblematiek, de psychiatrische as-I-stoornis, het slachtoffer zijn van geweld in de jeugd en de frequente wisselingen in het arbeidsverleden.
De score op de historische items kan als een matig verhoogd recidiverisico worden geduid.
Betrokkene heeft een verhoogde score op de volgende klinische risicofactoren: er is sprake van ernstige impulsiviteit en van impulsdoorbraken die betrokkene niet onder controle heeft; empathie is slechts in beperkte mate aanwezig, betrokkene kan zich met name in intieme relaties moeilijk inleven in de ander; wat betreft haar probleeminzicht wordt ingeschat dat betrokkene voldoende besef heeft van eigen pathologie maar verminderd in staat is om hiernaar te handelen; er is een gebrek aan sociale en relationele vaardigheden waardoor betrokkene in de problemen kan raken; betrokkene neemt ten dele verantwoordelijkheid voor het delict, maar is niet in staat mee te werken aan het volledig uitwerken van het delictscenario.
De score op de klinische items kan als een matig verhoogd recidiverisico worden geduid.
Betrokkene scoort hoog op de volgende toekomstige situatieve indicatoren: ingeschat wordt dat de materiële indicatoren na vrijlating uit een eventueel op te leggen detentie ongunstig zullen zijn (geen passend of betaald werk, twijfels over de financiële situatie en huisvesting); de stabiliteit en de kwaliteit van het netwerk en de te ontvangen sociale steun worden betwijfeld; wat betreft de vaardigheden die nodig zijn om sociaal te kunnen integreren wordt ingeschat dat die gebrekkig zijn omdat het betrokkene moeite kost hier zelf adequaat sturing aan te geven; de copingvaardigheden zijn onvoldoende en kunnen opnieuw leiden tot interpersoonlijke conflicten en destabilisatie. De belangrijkste toekomstige situatieve risicofactor in het geval van betrokkene is het aangaan van een nieuwe relatie. Ingeschat wordt dat er in dat geval opnieuw een verhoogd risico bestaat op het ontstaan van partner-relatieproblemen.
De score op de toekomstige situatieve indicatoren kan als een verhoogd recidiverisico worden geduid.
Samengevat kan gesteld worden dat op basis van gestructureerde risicotaxatie ingeschat wordt dat er op dit moment een matig verhoogd risico bestaat op herhaling van delinquent gedrag. De uitkomst van de gestructureerde risicotaxatie komt overeen met de klinische inschatting. Dit risico kan door behandeling tot aanvaardbare proporties worden teruggebracht.
De kans bestaat dat uit de stoornissen voortvloeiende beperkingen ook in de toekomst zullen leiden tot gevaarlijk gedrag. Dit risico wordt als matig verhoogd beschouwd.
Uitgaande van de feiten uit dit rapport dat er sprake is van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis, van een relatie tussen stoornis en delict, van een matig verhoogd recidive-risico en van de mogelijkheid om middels behandeling dit risico te verminderen komt de onderzoeker tot de aanbeveling aan de rechtbank betrokkene een verplichte behandeling in een juridisch kader op te leggen.
Gezien de aard en de ernst van de stoornis en het delict en het feit dat er onduidelijkheid bestaat over het delictscenario en de mate van toerekeningsvatbaarheid zal het naar de mening van de onderzoeker een klinische behandeling moeten zijn. De ervaringen tijdens de klinische observatie hebben duidelijk gemaakt dat behandeling voor betrokkene zeer confronterend zal zijn en de kans op terugval en acting out gedrag tijdens de behandeling aanwezig is. Een tweede reden waarom een behandeling een langdurig klinisch traject zal zijn is het feit dat betrokkene buiten de kliniek/instelling nog niets heeft opgebouwd waarop zij kan terugvallen en haar sociaal netwerk klein en zwak is. Voordat zij kan gaan resocialiseren zal hieraan gewerkt moeten worden.
Het kader van de bijzondere voorwaarde is ontoereikend gezien de ernst van de stoornis, de ernst van het delict en de genoemde ongunstige omstandigheden. Blijft over de keus tussen de maatregel van TBS met voorwaarden of de TBS met dwangverpleging. Het is ongewenst dat er vooraf een limiet gesteld wordt aan de duur van de behandeling gezien het vele werk dat nog verricht moet worden. Omdat het delictscenario nog niet uitgewerkt is bestaat de kans dat er zich tijdens de behandeling nieuwe ontwikkelingen gaan voordoen die tot tussentijdse aanpassingen in het beleid zullen leiden. Duidelijkheid over de afspraken en de kaders en een heldere structuur zullen het, gezien het feit dat er nog zoveel niet bekend is, zowel voor betrokkene als voor het behandelteam eenvoudiger maken om van deze behandeling een succes te maken. Naar de mening van de onderzoeker gaat de voorkeur daarom uit naar de maatregel van de TBS met dwangverpleging.’
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten van de rapporteurs over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank overweegt dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman van verdachte, van oordeel dat aan de eisen die worden gesteld aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is voldaan. De rechtbank acht geen indicatie aanwezig voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Reeds vanwege de duur van de hierna te noemen op te leggen meerjarige gevangenisstraf acht de rechtbank de tijdelijke maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet geïndiceerd.
De rechtbank acht gelet op hetgeen zij hiervoor ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft overwogen toepassing van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde. Alleen al om deze reden kan van een door de raadsman van verdachte bepleite plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis geen sprake zijn.
De vordering van de [benadeelde partij].
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, dit voorwerpen zijn met behulp van welke het feit is voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 289.
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 6.582,77 subsidiair 62 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [familie slachtoffer] van een bedrag van EUR 6.582,77
(zegge: zesduizendvijfhonderdtweeentachtig euro en zevenenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [benadeelde partij], van een bedrag van EUR 6.582,77 (zegge: zesduizendvijfhonderdtweeentachtig euro en zevenenzeventig eurocent), ten aanzien van de gevorderde schade voor de verzorging van de crematie en de
dankbetuiging.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- een laptop-computer, merk HP;
- een briefje met vergiften.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
- een pocket-pc, T-Mobile MDA;
- een desktop-computer, Paradigit;
- een router;
- een fles met isopropylalcohol;
- een fles manisol.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. F.P.E. Wiemans, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 28 augustus 2008.
1 Zie p.v. bijlage 1 (bevindingen verbalisanten) en p.v. bijlage 65 [getuige 1])
2 Zie p.v. bijlage 124 (pv onderzoek laptop)
3 Zie p.v. bijlage 83 (pv bandopnamen alarmnummer 112)
4 Zie p.v. bijlage 9 en zie het rapport Ann Maes d.d. 19 juni 2007
5 Zie p.v. V.18 d.d. 25 april 2007 pagina 860, 861, 864, 897, 900, 901 en 902
6 Zie p.v. V.17 d.d. 24 april 2007 pagina 815
7 Zie p.v. V.18 d.d. 25 april 2007 pagina 916
8 Zie p.v. V.18 d.d. 25 april 2007 pagina 915
9 Zie p.v. bijlage 124 Forensisch Technische Opsporing 07-0035-pv-02.doc
10 Zie voetnoot 9
11 Zie p.v. V.17 d.d. 24 april 2007 pagina’s 848, 849 en 850
19
Parketnummer: 01/849238-07
[verdachte]