Kantonrechter te Helmond*
Zaaknummer : 569869
EJ verz. : 154/08
Uitspraak : 26 augustus 2008
de stichting Stichting Goed Wonen,
gevestigd te Gemert,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.M. van Breevoort,
Postbus 82, 5680 AB Best,
X,
wonende te …..,
verweerster,
gemachtigde: mw. mr. F. van Passel,
Postbus 315, 5260 AH Vught.
Het op 1 juli 2008 ter griffie van de kantonrechter ingekomen verzoekschrift strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, welke in het vervolg zullen worden aangeduid als “Goed Wonen” en “X”. Zijdens X is een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2008, bij welke gelegenheid partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun gemachtigden. Mr. Van Breevoort heeft daartoe pleitaantekeningen gebruikt, welke aan het eind van de zitting aan de kantonrechter zijn overgelegd. Na gevoerd debat is de beschikking bepaald op heden.
1. Tussen partijen is in confesso dat tussen hen een arbeidsovereenkomst bestaat. X is sedert 1 februari 2001 in dienst van Goed Wonen als directeur van Goed Wonen tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld) van € 7.327,56 per maand (volgens Goed Wonen), dan wel € 7.978,06 per maand (volgens X). X is thans 52 jaar oud.
2. Goed Wonen grondt het verzoek op de stelling dat gewichtige redenen bestaan om de bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Goed Wonen voert daartoe aan dat zich een verandering in de omstandigheden heeft voorgedaan die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3. Ter toelichting op deze stellingname heeft Goed Wonen - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de Raad van Commissarissen (verder te noemen: "de RvC") als toezichthoudend orgaan het benodigde vertrouwen heeft verloren in X als directeur van Goed Wonen, waardoor de RvC zich genoodzaakt heeft gezien te besluiten tot ontheffing van X uit haar functie van bestuurder van Goed Wonen. In dat geval bestaan ook geen gronden meer om de arbeidsrechtelijke verhouding in stand te laten, want deze was onlosmakelijk verbonden met de bestuursfunctie van X.
Goed Wonen heeft opgemerkt dat de beslissing van de RvC om X uit haar bestuursfunctie te ontheffen door de kantonrechter slechts marginaal mag worden getoetst. Goed Wonen grondt die beslissing op drie verschillende punten, te weten:
* er bestaat twijfel over de manier waarop X leiding geeft aan Goed Wonen;
* er zijn twijfels gerezen ten aanzien van de manier waarop X communiceert met de lokale overheden;
* er was dringend behoefte aan het opstellen van een nieuw ondernemingsplan, waarbij partijen met elkaar van mening verschilden over de vraag wanneer dat gereed moest zijn en - in verband daarmee - wat daarvan de gevolgen moesten zijn voor een door X gepland "sabbatical leave".
Goed Wonen heeft aangeboden om bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan X een vergoeding uit te betalen. Zij acht een bedrag van € 115.000,= bruto onder de gegeven omstandigheden billijk.
4. X heeft tegen het verzoek - zakelijk weergegeven - het navolgende tot verweer aangevoerd.
Ten onrechte is bij de RvC twijfel ontstaan ten aanzien van haar leidinggevende capaciteiten of de wijze waarop zij met de lokale overheden communiceert. X wijst erop dat zij tot en met 2006 altijd goede beoordelingen heeft gekregen en nimmer op (vermeend) slecht functioneren is aangesproken. De kwestie van het nieuwe ondernemingsplan heeft aanleiding gegeven tot een discussie over haar "sabbatical leave", een verlof dat in de tweede helft van 2008 was verleend en waar de RvC al in 2006 mee had ingestemd. De RvC is ten onrechte op die instemming teruggekomen.
X is van mening dat de verhoudingen tussen haar en de RvC zich inmiddels zodanig hebben ontwikkeld dat het voor haar niet langer mogelijk is als bestuurder van Goed Wonen te functioneren. Ook zij mist nu het daartoe benodigde vertrouwen in de RvC. Zij deelt de visie van de RvC dat haar bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toekomt, maar is van mening dat het aangeboden bedrag naar maatstaven van billijkheid te laag is en verzoekt om toekenning van een vergoeding van € 174.480,16 bruto. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het salaris dat Goed Wonen als grondslag voor de berekening van de vergoeding heeft genomen niet juist is. Bovendien is X van mening dat de mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de wijziging van omstandigheden rechtvaardigt dat bij toepassing van de kantonrechtersformule een factor 1,5 in acht wordt genomen.
X heeft er tenslotte op gewezen dat een deugdelijke eindafrekening nog niet heeft plaatsgevonden, dat Goed Wonen nog achterstallig loon verschuldigd is en dat zij nog toezeggingen op het gebied van een pensioenvoorziening ten bate van haar dient na te komen.
5. Voor een nadere feitelijke onderbouwing van de standpunten zij, voor zover hieronder niet aan te halen, verwezen naar de stukken van het geding.
6. De kantonrechter is niet gebleken van het bestaan van een in deze relevant verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Nu partijen over en weer van mening zijn dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die aan de voortzetting van de arbeidsverhouding in de weg staat, ligt het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor toewijzing gereed. Het geschil spitst zich toe op de vraag aan wiens handelen of nalaten het intreden van deze wijziging van omstandigheden moet worden geweten, één en ander met het oog op de vraag welk bedrag als toe te kennen vergoeding billijk zou zijn. In dat verband is voorts in geding wat de omvang is van het daarbij in acht te nemen salaris.
7. Reeds hier zij opgemerkt dat de kantonrechter in het kader van de onderhavige procedure niet in kan gaan op kwesties met betrekking tot de (financiële) afwikkeling van de arbeidsovereenkomst (al dan niet verschuldigdheid van achterstallig loon, openstaande verlofuren, nakoming pensioentoezeggingen etc.).
8. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Goed Wonen zijn pleidooi aangevangen met een verwijzing naar de omstandigheid dat Goed Wonen een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet en dat X, als bestuurster van een dergelijke instelling, te maken heeft met een toezichthoudend orgaan, dat is voorgeschreven op basis van het Besluit Beheer Sociale Huursector. Dat orgaan dient zich te laten leiden door de "Governance Code voor Woningcorporaties". De RvC plaatst het onderhavige geschil in het licht van onbegrip aan de zijde van X voor de positie van de RvC, die ertoe heeft geleid dat zij de RvC onvoldoende ruimte laat om zijn taak zelfstandig te vervullen, waardoor zij - ten onrechte - de RvC als een opponent is gaan beschouwen die een aanval heeft ingezet op haar functie. Zij is zich daardoor ten onrechte gaan begeven op gebieden die tot de competentie behoren van de RvC.
9. In reactie hierop is door en namens X aangevoerd dat niet zij is getreden in bevoegdheden en op gebieden die aan de RvC toekomen, maar, andersom, de RvC zich te zeer heeft begeven op het gebied waarop zij bevoegd is, namelijk het besturen van Goed Wonen. De RvC miskent daarbij dat haar rol slechts een toezichthoudende is.
10. Voorts is ter zitting uitvoerig stil gestaan bij de door Goed Wonen in haar verzoekschrift aangeven omstandigheden die tot het ontbreken van vertrouwen hebben geleid. Dienaangaande is, samengevat, het navolgende opgemerkt.
10.1 Leidinggevende kwaliteiten:
Goed Wonen voert aan dat haar twijfels op dit punt zijn gevoed door een hoog verloop aan personeel (waaronder met name een lid van het MT, die binnen zes maanden na aanstelling al weer vertrok) en de omstandigheid dat de ondernemingsraad (OR) van Goed Wonen niet meer met X wilde samenwerken.
X heeft daarop aangevoerd dat het personeelsverloop samenhing met de omstandigheid dat zij met instemming van de RvC binnen Goed Wonen een cultuurwijziging moest doorvoeren om Goed Wonen te veranderen van een intern gerichte organisatie, naar een (meer) extern gerichte organisatie en dat dergelijke processen nu eenmaal gepaard gaan met het (gedwongen of vrijwillig) afscheid van medewerkers niet in die nieuwe cultuur passen. Dat de OR niet met haar wilde samenwerken, heeft X weersproken, waarbij zij heeft verwezen naar een medewerkerstevredenheidsonderzoek, waaruit bleek dat 92% van de medewerkers van Goed Wonen (zeer) tevreden was over de leiding van Goed Wonen. Dat er geen OR meer bestaat, is een gevolg van het feit dat binnen Goed Wonen geen medewerkers meer bereid konden worden gevonden om zich daarvoor verkiesbaar te stellen.
Goed Wonen heeft vervolgens gewezen op op- en aanmerkingen die in het verleden bij verschillende gelegenheden zouden zijn gemaakt, waarna X heeft opgemerkt dat die in elk geval niet hebben geresulteerd in slechte beoordelingen (in tegendeel) en heeft opgemerkt dat de RvC - ondanks de daartoe door haar uitgesproken wens - geen functioneringsgesprekken over 2007 en 2008 heeft gehouden.
De kantonrechter overweegt op dit punt dat niet is gebleken dat de OR of het personeel van Goed Wonen het vertrouwen in X heeft opgezegd. Bescheiden waaruit een slechte verhouding met het personeel zou kunnen blijken (klachtbrieven, bijv. van de OR aan de RvC) zijn niet geproduceerd en het bestaan van dergelijke brieven is ook niet gesteld. Hetgeen X heeft opgemerkt ten aanzien van het resultaat van het tevredenheidsonderzoek onder het personeel van Goed Wonen is door Goed Wonen niet weersproken. Dat resultaat geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat onder het personeel enige onvrede over de leiding van X bestond.
Ten aanzien van de kwestie van het beëindigen van de relatie met een kort daarvoor aangenomen MT-lid zijn verder geen details aangevoerd. Of X hierin enig verwijt kan worden gemaakt, dan wel of hier sprake is geweest van andere omstandigheden (zoals bijv. een selectiefout in de sollicitatieprocedure), kan de kantonrechter niet beoordelen. Verwijtbaarheid dienaangaande aan de zijde van X kan op dit punt dus niet worden vastgesteld.
Objectieve, toetsbare verwijten ten aanzien van haar leiderschap zijn door Goed Wonen verder niet aangevoerd. Dat X door Goed Wonen ooit in functioneringsgesprekken op bepaalde aspecten van haar leidinggevende werkzaamheden is aangesproken, is door Goed Wonen (ook na uitdrukkelijke ontkenning door X) niet eens gesteld, laat staan aangetoond door overlegging van verslagen van de functioneringsgesprekken. Waar Goed Wonen haar twijfel ten aanzien van de leidinggevende capaciteiten van X aan ontleent, anders dan aan het in r.o. 8 en r.o. 9 aangestipte verschil van inzicht ten aanzien van de wederzijdse competenties van bestuurder en RvC, is de kantonrechter dan ook niet duidelijk geworden.
10.2 Communicatie naar lagere overheden.
Gevraagd naar een toelichting op dit punt, is zijdens Goed Wonen gewezen op het stroef verlopen van de communicatie met een wethouder van de gemeente Gemert. Zijdens Goed Wonen is - bij monde van de voorzitter van de RvC zelf - opgemerkt dat de lokale politiek in de gemeente Gemert zeer stabiel is, dat de gemeente Gemert een loco-burgemeester heeft die dat al 20 jaar is en vermoedelijk tot zijn pensionering ook wel zal blijven en dat hij via contacten in zijn netwerk, dat hij onder meer binnen de gemeente Gemert heeft, heeft vernomen dat het communicatief tussen de gemeente en X niet altijd even goed liep en dat er zelfs momenten waren geweest dat de gemeente niet meer met X wilde praten.
Zijdens X is hier op gereageerd door te wijzen op het feit dat zij beseft dat het werk van een corporatie als Goed Wonen enerzijds wordt beheerst door de door haar gediende volkshuisvestelijke belangen. Maar anderzijds is het ook gewoon een vastgoedonderneming, die onderworpen is aan alle bedrijfseconomische factoren waar een vastgoedonderneming op de woningmarkt mee te maken heeft en de regels die haar dienaangaande worden opgelegd. In het belang van Goed Wonen dient zij rekening te houden met de normale commerciële, bedrijfseconomische belangen van Goed Wonen, waarbij eventuele politieke consequenties daarvan voor gemeentebestuurders in beginsel geen of slechts in beperkte mate een rol kunnen spelen.
Zij heeft in contacten met de gemeente Gemert vanuit bedrijfsmatige belangen een standpunt moeten innemen in een financiële kwestie, dat erop neerkwam dat de gemeente Gemert Goed Wonen financieel tegemoet moest komen, en wel in een mate waarin de begroting van die gemeente niet voorzag. Dat viel niet goed bij de verantwoordelijk wethouder, die in de politiek dekking moest zien te vinden voor het tekort. De discussie met de wethouder is altijd een zakelijke geweest, waarin zij standpunten heeft verdedigd vanuit het financieel-economisch belang van Goed Wonen.
De kantonrechter overweegt op dit punt als volgt.
Waar Goed Wonen spreekt over problemen in de communicatie met lokale overheden (let wel: in meervoud), heeft zij ter onderbouwing daarvan niet meer kunnen doen dan verwijzen naar klachten die de voorzitter van de RvC via zijn netwerk ter ore zijn gekomen over de contacten tussen X en de gemeente Gemert. Dat Goed Wonen ooit formeel, bij brief van de gemeente Gemert, op de hoogte is gesteld van concrete klachten ten aanzien van de communicatie met X, waarbij door de gemeente Gemert het vertrouwen in X als gesprekspartner is opgezegd, is niet gesteld, niet gebleken en evenmin door overlegging van producties onderbouwd.
Uit hetgeen enerzijds door de voorzitter van de RvC is medegedeeld ten aanzien van de persoon van de loco-burgemeester, en anderzijds door X is aangevoerd ten aanzien van de aard van de discussie tussen haar en de vertegenwoordiger van de gemeente Gemert, moet vooralsnog worden aangenomen dat - zo er al problemen zijn - deze eerder zien op een zakelijk geschil over door de gemeente aan Goed Wonen te verrichten betalingen (waarbij, zoals wel vaker gebeurt, als reactie op de inhoud van de boodschap de boodschapper verwijten worden gemaakt), dan dat kan worden aangenomen dat door een gebrek aan communicatieve vaardigheden X de relatie tussen Goed Wonen en de gemeente Gemert ernstig zou hebben beschadigd. Overigens geldt ook hier dat niet is gebleken dat X gedurende de acht jaar van haar dienstverband ooit op haar wijze van communiceren naar lokale overheden in een functioneringsgesprek is aangesproken.
Uiteindelijk moet de kantonrechter constateren dat Goed Wonen niet in staat is gebleken om ook maar op enige wijze door objectief toetsbare feiten en/of omstandigheden, onderbouwd door een deugdelijke documentatie, aan te tonen dat zij zich op goede gronden zorgen maakt over de wijze waarop X met lagere overheden heeft gecommuniceerd.
10.3 Een nieuw beleidsplan en het "sabbatical leave".
Zijdens Goed Wonen is in de stukken en ter zitting gewezen op de omstandigheid dat zij een zwaarwegend belang had bij het aanpassen of vernieuwen van beleid, resulterend in een nieuw ondernemingsplan dat voor het eind van 2008 gereed moest zijn. Dat rechtvaardigde dat de RvC terugkwam op haar instemming met een langdurig verlof voor X, te meer nu die instemming niet onvoorwaardelijk was gegeven en aan de voorwaarde (althans één van de voorwaarden) voor instemming niet was voldaan. Die voorwaarde was, dat op een deugdelijke wijze in de waarneming van X moest (kunnen) worden voorzien. X heeft daartoe wel voorstellen gedaan en plannen ingediend, maar die waren voor de RvC niet aanvaardbaar.
X heeft erop gewezen dat het ontwikkelen van beleid een bevoegdheid is die haar als bestuurder van Goed Wonen toekomt en niet de RvC. Ook de vraag of een wijziging van beleid of nieuw beleid nodig is en, zo ja, in welk tempo, behoort tot haar bestuurstaak. Er was een deugdelijk en door de RvC goedgekeurd bedrijfsplan en er was voorzien in het maken van een nieuw plan in de loop van 2009, 2010. Juist met het oog daarop had X haar langdurig verlof gepland in een periode waarin haar aanwezigheid vanuit het oogpunt van ontwikkelen van (nieuw) beleid minder noodzakelijk was. De RvC heeft in 2006 met dat verlof ingestemd. Dat daaraan de voorwaarde was verbonden dat op deugdelijke wijze in haar opvolging moest zijn voorzien, ontkent X niet. Zij voert echter aan dat zij daartoe een inventarisatie heeft gemaakt van haar werkzaamheden, het aantal uren dat daarmee gemoeid was en welke taken binnen Goed Wonen door anderen konden worden overgenomen en welke niet. nader overleg hierover is doorkruist door het ontstaan van het onderhavige geschil.
De kantonrechter heeft vervolgens ter zitting bij Goed Wonen geïnformeerd hoe klemmend het belang bij een (vervroegde) vaststelling van een nieuw bedrijfsplan (of aanpassing van het bestaande) was, waarbij ook is gevraagd of deze wens werd ingegeven door druk van buitenaf.
Daarop heeft Goed Wonen, bij monde van de voorzitter van de RvC, verwezen naar een bijeenkomst van twee dagen in oktober 2007, die de RvC had belegd om zich te bezinnen op haar positie en rol binnen Goed Wonen. Doel van die bijeenkomst was om, onder begeleiding van deskundigen van buiten, helderder te krijgen wat de Governance Code voor Woningcorporaties betekende voor de positie van de RvC. X verlangde bij die training aanwezig te mogen zijn, waardoor de agenda aangepast moest worden en de inhoud van die dagen eigenlijk veranderde. Bij gelegenheid van die training is de wens aan de zijde van de RvC besproken om op korte termijn een nieuw ondernemingsplan te krijgen en – in dat verband – de gevolgen daarvan voor het door X al gevraagde sabbatical leave. De wens om tot een nieuw ondernemingsplan te komen vloeide voort uit een interne discussie in de RvC, mede ingegeven door informatie die haar door deskundige derden was ingegeven.
De kantonrechter oordeelt op dit punt als volgt.
Goed Wonen heeft geen enkele deugdelijke reden kunnen aantonen op grond waarvan een klemmende noodzaak bestond om op korte termijn (nog voor het eind van 2008) met een nieuw ondernemingsplan te komen. Goed Wonen heeft niet verwezen naar wet- of andere regelgeving, op grond waarvan het bestaande ondernemingsplan zou zijn achterhaald. Goed Wonen heeft niet gewezen op aanmaningen of sommaties van wat zij haar "stakeholders" noemt om op korte termijn tot een nieuw ondernemingsplan te komen. Dat X in haar bestuursfunctie dergelijke signalen of sommaties van derden zou hebben genegeerd, is niet aangevoerd, noch gebleken. Goed Wonen heeft evenmin bedrijfseconomsiche omstandigheden aangevoerd (laat staan aannemelijk gemaakt dat die er zouden zijn) op grond waarvan een dringende behoefte bestond aan de ontwikkeling op zeer korte termijn (binnen één jaar) van nieuw beleid in de vorm van een nieuw ondernemingsplan.
Het dringend karakter van de noodzaak, ja zelfs het bestaan van de noodzaak zelf, om op een dergelijke termijn tot een nieuw ondernemingsplan te komen mag dan wellicht subjectief door de RvC zelf zo zijn ervaren, maar naar objectieve maatstaven is in deze procedure geen enkel feit of geen enkele omstandigheid gebleken of aangevoerd dat of die de conclusie kan (of in onderling verband kunnen) rechtvaardigen dat het opstellen van een nieuw ondernemingsplan dermate spoedeisend was, dat het al in 2006 aan X toegezegde sabbatical leave daarvoor zou moeten wijken, met alle consequenties dienaangaande voor X. Zo'n verlof is immers niet iets wat iemand zo 1, 2, 3 geregeld heeft.
11. Daarmee komt de kantonrechter op het punt dat door Goed Wonen in haar pleitnota zo prominent naar voren is gebracht (zie r.o. 8 en r.o. 9) en waar naar het oordeel van de kantonrechter de kern van dit geschil is gelegen. Ingegeven door verkregen informatie en wellicht ook ingefluisterd door geraadpleegde deskundigen, is bij de RvC de gedachte gaan leven dat zij aan haar toezichthoudende taak meer of een andere invulling moest gaan geven. In elk geval heeft de RvC van Goed Wonen gemeend zich daarop onder begeleiding van deskundigen in oktober 2007 te moeten gaan beraden. Kennelijk heeft die nadere invulling zich geconcretiseerd in de wens om het bestaande ondernemingsplan aan te passen of te vervangen door een nieuw. X heeft dit, als bestuurster van Goed Wonen mogelijk ervaren als een ongepaste inmenging in haar bevoegdheden. In dit verband verwijst de kantonrechter naar de statuten van Goed Wonen en het bijbehorende Directiereglement Stichting Goed Wonen (onderdeel van productie 5 bij verweerschrift). Dat laatste reglement kent in artikel 4 een bepaling over het beleid. Uit artikel 4, lid 3 van dit reglement, gelezen in verband met artikel 10, lid 1 en artikel 23, lid 1 en lid 3 van de Statuten van de stichting Goed Wonen, volgt dat beleidsplannen ter goedkeuring aan de RvC dienen te worden voorgelegd. Dat impliceert dat het primaat ten aanzien van de ontwikkeling van het beleid bij de directeur ligt en – vanuit haar rol als toezichthouder – de RvC achteraf het door de directeur voorgenomen beleid toetst en goedkeurt, alvorens dat vervolgens uitgevoerd gaat worden. Overigens is niet gesteld of gebleken dat X op enigerlei wijze nalatig zou zijn gebleven bij het opstellen van één van de in deze bepalingen genoemde beleidsplannen, noch dat de goedkeuring aan de eerder door X gepresenteerde plannen door de RvC zou zijn onthouden.
12. Echt duidelijk is het bestaan van een expliciet uitgesproken competentiestrijd niet geworden, maar duidelijk is wel dat deze sluimerend op de achtergrond zal zijn gevoeld en een belangrijke rol heeft gespeeld. De kantonrechter leidt dat af uit de omstandigheid dat de communicatie tussen RvC en X verder verslechterde en uit de omstandigheid dat X uiteindelijk bij de bespreking van 11 maart 2008 de vertrouwenskwestie aan de orde heeft gesteld. Wat vervolgens wel is gebleken, is dat de wensen van de RvC concrete gevolgen hadden in rechtspositionele zin voor X, die daar niet mee kon instemmen en dat ook kenbaar heeft gemaakt aan de RvC. Hiervoor is al overwogen dat Goed Wonen er niet in is geslaagd deugdelijk te onderbouwen waarom het belang bij het maken van een nieuw bedrijfsplan dermate klemmend was, dat dat rechtvaardigde dat de RvC op zijn eerdere toezegging ten aanzien van het sabbatical leave kon terugkomen. Door dit tocht te doen, heeft de RvC de onderlinge verhoudingen verder op scherp gezet.
13. Goed Wonen heeft erop gewezen dat de toestemming voor het verlof in 2006 niet onvoorwaardelijk was gegeven en dat aan de (belangrijkste) voorwaarde(n) niet was voldaan, te weten dat op bevredigende wijze in de waarneming van X zou zijn voorzien. Dienaangaande heeft X echter opgemerkt dat zij een overzicht van haar werkzaamheden in relatie tot haar tijdsbesteding heeft gemaakt, waarbij zij concreet heeft aangegeven welke taken door andere MT leden konden worden waargenomen en welke niet, dit met het oog op nader overleg over de wijze waarop aan haar afwezigheid invulling zou moeten worden gegeven. Dat overleg heeft vervolgens vanwege de gerezen kwestie over de samenwerking niet meer plaatsgevonden.
14. De kantonrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat de voorwaarde voor het sabbatical nog niet in vervulling was gegaan in dit geval geen grond oplevert voor de RvC van Goed Wonen om op zijn eerdere toezeggingen terug te komen. Niet gebleken is dat een situatie was gerezen, waarin de genoemde voorwaarde niet meer in vervulling kon gaan. De omstandigheid dat de plannen voor de invulling van de afwezigheid van X niet verder uitgekristalliseerd zijn, moet worden geweten aan het rijzen van het onderhavige geschil en het mag, op grond van het voorgaande, duidelijk zijn dat de kantonrechter dit in hoofdzaak wijt aan de houding van (de RvC van) Goed Wonen tegenover X.
15. Het enige verwijt wat X ten aanzien van het ontstaan van de huidige situatie kan worden gemaakt, is dat zij door het stellen van de vertrouwenskwestie (en het verlangen van een beslissing dienaangaande op een korte termijn van twee dagen) de verhoudingen nog verder op scherp heeft gezet, omdat zij daardoor de RvC van Goed Wonen heeft gedwongen tot het innemen van een standpunt, waarover de RvC zelf zich nog veertien dagen wilde beraden en waardoor zij de kans op succes van eventuele bemiddelingspogingen (wellicht met tussenkomst van de door partijen eerder al ingeschakelde adviseur van FMH Wonen, de heer Laurens) heeft beperkt of zelfs heeft uitgesloten. Anderzijds kan de kantonrechter begrip opbrengen voor het feit dat X helderheid wilde verkrijgen omtrent de posities ten opzichte van elkaar van enerzijds de RvC als toezichthouder en anderzijds zichzelf als bestuurder van Goed Wonen.
16. Partijen hebben ter zitting beiderzijds verklaard dat zij geen mogelijkheden meer zien om met elkaar verder te gaan. De kantonrechter vraagt zich in gemoede af of die mogelijkheid daadwerkelijk is uitgesloten, of dat – na één of meer gesprekken, waarbij duidelijkheid wordt geschapen over elkaars posities en bevoegdheden, en na een time out in de vorm van het sabbatical leave - een hervatting van de werkzaamheden door X nog mogelijk zou kunnen zijn. De kantonrechter geeft partijen serieus in overweging om hiertoe een poging te wagen (eventueel door inschakeling van een mediator), omdat X onmiskenbaar kwaliteiten heeft op het gebied van besturen van een woningbouwcorporatie, haar werk door het personeel van Goed Wonen kennelijk bijzonder wordt gewaardeerd, zij belang heeft bij het houden van haar inkomen en Goed Wonen aldus kan voorkomen genoodzaakt te worden een forse uitkering aan X te betalen. Bij deze zij Goed Wonen daarom uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid die haar wordt geboden om haar verzoek op na te melden termijn alsnog in te trekken.
17. De vergoeding in kwestie zal de kantonrechter vaststellen onder toepassing van de gebruikelijke formule. Voor wat betreft het in acht te nemen salaris hebben partijen verschillende standpunten ingenomen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zij dienaangaande via berekeningen nog andere bedragen genoemd dan in het verzoekschrift en het verweerschrift. Deze bedragen variëren van € 7.327,56 bruto per maand exclusief vakantietoeslag (verzoekschrift) tot € 102.372,= bruto per jaar inclusief vakantietoeslag over 2008 (productie 12 bij verweerschrift). Dat laatste komt neer op een bruto loon per maand van € 8.531,=.
Het in het verzoekschrift genoemde bedrag is exclusief vakantietoeslag en 6,33% variabele beloning. Met inbegrip van die elementen zou het in het verzoekschrift genoemde salaris uitkomen op € 8.414,71. De kantonrechter zal voor de vaststelling van het bij de berekening in aanmerking te nemen loon uitgaan van een bedrag dat hier ongeveer tussenin is gelegen, € 8.450,= bruto per maand.
18. De diensttijd bedraagt 7,5 jaar, waarvan 2,5 jaar met een factor 2 en vijf met een factor 1,5. Het gewogen aantal dienstjaren stelt de kantonrechter dan ook op 12,5. Gelet op de specifieke aard van de functie van X en haar leeftijd in relatie tot de kansen op de arbeidsmarkt acht de kantonrechter geen termen aanwezig in het onderhavige geval het gewogen aantal dienstjaren te matigen.
19. Voor wat betreft de in acht te nemen correctiefactor mag op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden aangenomen dat naar objectieve maatstaven geen aan X toe te rekenen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het ontstaan van de wijziging der omstandigheden heeft of hebben geleid. Hoe zeer wellicht ook door goede bedoelingen en te goeder trouw ingegeven: Goed Wonen heeft geen concrete handen en voeten kunnen geven aan de door haar (subjectief) gevoelde twijfels ten aanzien van het functioneren van X. Van enig opzettelijk aansturen op een breuk is niet gebleken en de kantonrechter is bereid aan te nemen dat de RvC van Goed Wonen vanuit haar visie op deze zaak oprecht van mening is geweest (en wellicht nog is) dat hij juist heeft gehandeld, maar naar objectieve maatstaven bezien dient de oorzaak voor het ontstaan van de vertrouwensbreuk toch hoofdzakelijk in de risicosfeer van Goed Wonen te worden gezocht, waarbij X het verwijt kan worden gemaakt dat zij uiteindelijk de zaak op scherp heeft gesteld door de vertrouwenskwestie te stellen en aan te dringen op een beslissing van de RvC dienaangaande op een kortere termijn dan de RvC wilde. Eén en ander tegen elkaar afwegend, zal de kantonrechter de correctiefactor C vaststellen op 1,35.
20. Met inachtneming van de genoemde factoren, komt de kantonrechter tot een bedrag van (afgerond) € 142.600,= dat als billijke vergoeding ten laste van Goed Wonen aan X zal worden toegekend. Al eerder is overwogen dat, nu dit bedrag het aanbod van Goed Wonen overtreft, Goed Wonen de gelegenheid zal worden geboden haar verzoek in te trekken. In de omstandigheden die tot deze procedure hebben geleid acht de kantonrechter voorts een grond gelegen om te bepalen dat de kosten van deze procedure door Goed Wonen gedragen dienen te worden. Daarom luidt de beslissing als na te melden.
Stelt verzoekster tot en met 12 september 2008 in de gelegenheid om het ingediende verzoek in te trekken en wel door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de kantonrechter;
en, indien de hiervoor bedoelde intrekking niet, dan wel niet tijdig wordt gedaan:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 september 2008 onder toekenning aan X van een vergoeding ten laste van de stichting Stichting Goed Wonen ten bedrage van € 142.600,= (zegge: éénhonderdtweeënveertigduizend zeshonderd euro) bruto en, voor zoveel nodig, met veroordeling van de stichting Stichting Goed Wonen tot betaling van dit bedrag aan of ten bate van X, op door of namens haar aan te geven en binnen fiscaal rechtelijke grenzen toelaatbare wijze;
Veroordeelt verzoekster in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verweerster tot op heden begroot op € 1.400,= als bijdrage in het salaris van haar gemachtigde (niet met B.T.W. belast);
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J.M. Cremers, kantonrechter, en door hem uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.
* De kantonrechter te Helmond maakt sedert 1 januari 2002 onderdeel uit van de rechtbank te 's-Hertogenbosch.