ECLI:NL:RBSHE:2008:BE8974

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2306, 08/2307
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor de bouw van tien woningen in Vlijmen en de uitleg van het begrip 'uitbreiding'

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2008 uitspraak gedaan over de verlening van een bouwvergunning voor de bouw van tien eengezinswoningen in Vlijmen. De vergunninghoudster, SMT Projectontwikkeling BV, had vrijstellingen aangevraagd op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro). De Vereniging Behoud buurtschap de Melie, als verzoekster, had bezwaar aangetekend tegen de verleende vergunning, omdat het bouwplan volgens haar in strijd was met het bestemmingsplan, dat slechts twee bouwlagen toestaat.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de kap(verdieping) van de te bouwen woningen moet worden aangemerkt als een bouwlaag. Dit betekent dat het aantal bouwlagen in strijd is met het bestemmingsplan, dat slechts twee bouwlagen toestaat. De rechter heeft geconcludeerd dat de omstandigheid dat in artikel 20 van het Bro geen beperkingen zijn gesteld aan de omvang van de uitbreiding, niet afdoet aan het oordeel dat het te bouwen gedeelte dat in strijd is met het bestemmingsplan een wezenlijk onderdeel van de woningen vormt. Hierdoor kan niet gesproken worden van een uitbreiding in de zin van de wet.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoekster gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, maar is er wel een voorlopige voorziening getroffen die de werking van het primaire besluit opschort totdat er een nieuw besluit is genomen. De gemeente Heusden is opgedragen het griffierecht van € 576,00 aan de verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 08/2306
AWB 08/2307
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2008
inzake
Vereniging Behoud buurtschap de Melie,
te Vlijmen,
verzoekster,
gemachtigden C.H. van Rangelrooij en E.A. van Helvoirt,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden,
verweerder,
gemachtigden J.E.W. van Baardwijk en ing. M.W.J. Schapendonk.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen SMT Projectontwikkeling BV,
te 's-Hertogenbosch, vergunninghoudster,
gemachtigde J.C.A. van Gestel.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2007 heeft verweerder vrijstellingen verleend als bedoeld in de artikelen 19, derde lid en 15, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning voor het bouwen van 10 eengezinswoningen op het perceel kadastraal bekend Vlijmen, sectie L, nummers 1663 en 2868, plaatselijk bekend Molenstraat 5 en omgeving te Vlijmen.
Het door verzoekster tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 29 mei 2008 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft verzoekster beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juli 2008 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 31 juli 2008, waar verzoekster is verschenen bij gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigden. Ook vergunninghoudster is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Het onderhavige bouwplan ziet op de realisatie van zes vrijstaande eengezinswoningen en vier twee-onder-één kapwoningen aan de Molenstraat en het aangrenzende, thans onbebouwde, Molenpark in Vlijmen. De woningen hebben, zo blijkt uit de stedenbouwkundige onderbouwing, als overgang naar het aangrenzende woongebied een bouwhoogte van twee bouwlagen met een kap. In de architectuur van de woningen is aansluiting gezocht bij de architectuur van de bestaande woningen rond het plangebied. Gezien de introverte ligging van het Molenpark is gekozen voor een architectuurstijl in een meer statige sfeer (jaren ’30 van de vorige eeuw) die het geheel een eigen identiteit geeft.
5. Verzoekster heeft – onder meer – aangevoerd dat vrijstelling in casu slechts kan worden verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de WRO aangezien – onder meer – het aantal te bouwen woningen is uitgebreid van negen naar tien en er, anders dan het bestemmingsplan voorschrijft, geen twee, maar drie bouwlagen zullen komen. De vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO is niet voor deze situatie bedoeld.
Het wettelijk kader luidt in dit verband als volgt.
6. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Meliepark’ rust op de percelen de bestemming ‘Woondoeleinden W (0.2)’.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming ‘Woondoeleinden W (0.2)’ – onder meer – bestemd voor woondoeleinden, vrijstaand en halfvrijstaand in maximaal twee bouwlagen.
Uit artikel 3.I.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften blijkt dat de woningen binnen de bestemming ‘Woondoeleinden W (0,2)’ uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van – onder meer – de eis dat de situering uitsluitend ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding (0.2) en in de op de plankaart aangegeven voorgevelbouwgrens dient te zijn en dat het aantal bouwlagen maximaal twee bedraagt met een maximale hoogte van zes meter.
Ingevolge artikel 1, onder 6, van de planvoorschriften wordt onder een bouwlaag verstaan: een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.
7. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kan verweerder vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Ingevolge artikel 20, eerste lid aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) komen voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO – onder meer – in aanmerking:
a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij:
1. een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
8. Terecht en in lijn met – onder meer – de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 januari 2005 (LJN: AS3230) heeft verweerder gesteld dat de kap(verdieping) van de te bouwen woningen aan te merken is als een bouwlaag. Deze verdieping is van zodanige afmetingen en vorm dat deze zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt kan worden gemaakt en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden biedt als de overige bouwlagen. Bevestiging van dit oordeel vindt de voorzieningenrechter in de verkoopbrochure van de woningen waaruit blijkt dat de grote zolderruimte optioneel kan worden ingedeeld met twee extra (slaap)kamers en een extra doucheruimte.
9. Het voorgaande betekent dat het bouwplan ten aanzien van het aantal bouwlagen in strijd is met het bestemmingsplan, dat immers slechts twee bouwlagen toestaat.
Bepalend voor het beantwoorden van de vraag of voor deze strijd met het bestemmingsplan vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden verleend is of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro.
10. Met de Afdeling (uitspraak van 4 juni 2003, LJN: AF9495) is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor een antwoord op de vraag of sprake is van een gelijkblijvend aantal woningen aansluiting gezocht dient te worden bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Aangezien onderhavig bouwplan op dit vlak niet in strijd is met het bestemmingsplan, is voldaan aan dit vereiste van de regeling. De terzake door verzoekster aangevoerde beroepsgrond wordt verworpen.
11. In zijn uitspraak van 4 juni 2003 heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 20 van het Bro niet de beperking bevat dat een uitbreiding slechts mogelijk is in geval van een bestaand woongebouw. Voor het oprichten van een woning kan een bouwvergunning worden verleend onder gelijktijdige verlening van vrijstelling voor dat gedeelte van de woning dat in strijd is met het bestemmingsplan.
12. Het voorgaande neemt echter niet weg dat wel sprake moet zijn van een uitbreiding. De omstandigheid dat in artikel 20, eerste lid aanhef en onder a, van het Bro geen beperkingen zijn gesteld aan de omvang van de uitbreiding doet niet af aan het oordeel van de voorzieningenrechter dat bij onderhavig bouwplan het te bouwen gedeelte dat in strijd is met het bestemmingsplan wat betreft constructie, functionaliteit en verschijningsvorm een zo wezenlijk onderdeel van de te bouwen woningen vormt, dat van een uitbreiding niet gesproken kan worden. Zonder deze kap(verdieping) zou het bouwwerk immers, zo het al geschikt is om als woning te dienen zonder dak, niet voldoen aan de vereisten en de geest van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter baseert zich hierbij op de toelichting van het bestemmingsplan ‘Meliepark’.
In paragraaf 4.1 is onder het kopje “bebouwingspatroon” – onder meer – het volgende opgenomen:
“Het realiseren van vrijstaande woningen in overwegend één bouwlaag met een kap is uitgangspunt voor het plan. In het westelijk plandeel is, als overgang naar het aangrenzende woongebied, een grotere verdichting middels de realisatie van een aantal twee-onder-één kapwoningen toegestaan. Hier wordt uitgegaan van een bouwhoogte van twee bouwlagen met kap.”
Voorts is onder 4.2 Beeldkwaliteit – onder meer – opgenomen dat:
“Ook ten aanzien van de woningen geldt, dat de architectuur dient te worden afgestemd op de structuur van het gebied”.
In die paragraaf is onder het kopje “De woningen” opgenomen dat:
“In de architectuur van de woningen dient aangesloten te worden bij de architectuur van de bestaande woningen rond het plangebied. Een architectuur in een meer statige, landelijke sfeer wordt wenselijk geacht.”
Ter ondersteuning van de beeldvorming zijn vervolgens beelden van woningen opgenomen die de sfeer benaderen die in het plangebied wordt voorgestaan. De voorzieningenrechter constateert dat de bedoelde beelden slechts woningen met kap weergeven en geen woningen met platte daken. Ook op de overgelegde foto’s van woningen in de omgeving van het bouwplan zijn slechts woningen met kap te zien.
13. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de als derde bouwlaag aan te merken kap(verdieping) niet valt onder het begrip ‘uitbreiding’ als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro, komt verweerder niet de bevoegdheid van artikel 19, derde lid, van de WRO toe. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Reeds om deze reden is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid van de Awb, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
14. Nu op grond van het voorgaande het beroep reeds gegrond is verklaard behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
15. Gegeven de uitspraak in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding een voorlopige voorziening als verzocht te treffen. Evenwel zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, in die zin dat de werking van het primaire besluit zal worden opgeschort totdat door verweerder op het bezwaar is beslist en dit besluit bekend is gemaakt.
16. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat door de gemeente Heusden aan verzoekster het door haar in totaal gestorte griffierecht ad € 576,00 dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als verzocht af;
- treft een voorlopige voorziening in dier voege dat het besluit van 22 januari 2008 wordt geschorst totdat door verweerder op het bezwaar is beslist en dit besluit bekend is gemaakt;
- gelast de gemeente Heusden aan verzoekster te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 576,00.
Aldus gedaan door mr. C.A. Mandemakers als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Seelen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008.