ECLI:NL:RBSHE:2008:BE8623

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3696
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Werkloosheidswet op werkzaamheden als reservist binnen de Nationale Reserve

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een reservist bij de Koninklijke Landmacht, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst en stelde dat zijn werkzaamheden als reservist niet in mindering op zijn uitkering mochten worden gebracht. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van eiser als reservist moeten worden aangemerkt als arbeid verricht in het kader van een publiekrechtelijke dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Werkloosheidswet (WW). Dit betekent dat eiser recht had op zijn WW-uitkering, ondanks zijn werkzaamheden voor Natres, omdat er sprake was van een gezagsverhouding en hij voor zijn arbeid werd betaald.

De rechtbank behandelde ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, maar oordeelde dat verweerder niet verplicht was om eerdere foutieve beslissingen te herhalen. De rechtbank benadrukte dat de door eiser verrichte werkzaamheden als reservist niet als vrijwilligerswerk konden worden beschouwd, en dat de Uwv-kantoren op de hoogte waren gesteld van de juiste toepassing van de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten of het griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de WW in relatie tot werkzaamheden als reservist en de rechten van WW-gerechtigden die ook werkzaamheden verrichten in een publiekrechtelijke context.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/3696
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2008
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.J. de Haas
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde G.A.G.T. Heijmans, werkzaam bij Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 3 oktober 2005 herleeft. Bij dit besluit heeft verweerder eiser tevens laten weten dat alle door eiser bij Defensie gewerkte uren op zijn WW-uitkering in mindering dienen te worden gebracht.
Bij besluit van 1 december 2005 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij over de periode van 3 oktober 2005 tot en met 16 oktober 2005 ten onrechte een volledige WW-uitkering heeft ontvangen. De uitkering wordt over die periode alsnog verlaagd, zoals aangegeven in een bijlage bij het besluit.
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 29 november 2005, welk bezwaar mede gericht wordt geacht tegen het besluit van 1 december 2005, ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 2 oktober 2006 (bekend onder zaaknummer 06/1443) gegrond verklaard, het besluit van 2 februari 2006 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 22 januari 2007 heeft verweerder wederom voornoemd bezwaar ongegrond verklaard.
Het tegen laatstgenoemd besluit beroep ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 7 augustus 2007 (bekend onder zaaknummer 07/824) gegrond verklaard, het besluit van 22 januari 2007 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Op 7 november 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.
Bij besluit van 15 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard, aangezien de gedurende de periode van 3 oktober 2005 tot en met 16 oktober 2005 voor Defensie gewerkte uren in mindering dienen te worden gebracht op de per 3 oktober 2005 herleefde WW-uitkering.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrechte (Awb) heeft de rechtbank het beroep van eiser mede gericht geacht tegen het reële besluit van 15 november 2007.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank van 4 juli 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten dat de door eiser gedurende de periode van 3 oktober 2005 tot en met 16 oktober 2005 voor Natres gewerkte uren in mindering dienen te worden gebracht op de per 3 oktober 2005 herleefde WW-uitkering.
2. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
3. Eiser is met ingang van 1 oktober 2004 werkloos geworden als [medewerker] bij de Stichting [stichting] (hierna: [stichting]) te [plaats]. Tussen partijen staat vast dat eiser in de referteperiode, die liep van 23 maart 2004 tot 1 oktober 2004, naast zijn werkzaamheden voor [stichting], géén andere werkzaamheden heeft verricht. Bij besluit van 1 november 2004 heeft verweerder eiser met ingang van 1 oktober 2004 een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een gemiddeld arbeidsurenverlies van 38 uur per week.
4. Eiser heeft zijn werkzaamheden bij [stichting] hervat. In verband daarmee heeft verweerder eisers WW-uitkering met ingang van 4 april 2005 beëindigd. Nadat eisers arbeidsovereenkomst op 30 september 2005 is geëindigd, heeft eiser wederom een WW-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij sinds 15 maart 2005 werkzaam was bij de Koninklijke Landmacht waar hij een wisselend aantal uren werkte. Eerder al had eiser op een werkbriefje aangegeven dat hij een arbeidsovereenkomst had met Defensie.
Per 3 oktober 2005 is de eerder aan eiser per 1 oktober 2004 toegekende WW-uitkering voor 38 uur per week, voortgezet.
5. Eiser heeft verklaard dat hij van 1978 tot 1990 heeft gewerkt als beroepsmilitair en na eervol ontslag actief is gebleven als reservist binnen het Korps Nationale Reserve (hierna: Natres). Eiser is voor Natres werkzaam in de rang van adjudant. Zo heeft hij ondermeer als hoofd van een compagnie gefungeerd en was hij verantwoordelijk voor de discipline en voor alle opleidingsadministraties. Eiser heeft als vertrouwenspersoon gefungeerd en is als reservist naar Bosnië uitgezonden. Tevens heeft eiser aangegeven dat hij de werkzaamheden voor Natres enkel in de avonduren en in de weekenden verrichtte. Eiser bleef daarnaast volledig beschikbaar om arbeid te aanvaarden. Eiser heeft, ten behoeve van verweerder, een kopie-aanstellingsbrief overgelegd. Uit die brief blijkt dat eisers aanstelling dateert van 19 april 2005 en is gebaseerd op artikel 19 van het Algemeen militair ambtenarenreglement.
6. Bij het thans bestreden besluit van 15 november 2007 heeft verweerder het primaire besluit van 1 december 2005 dat de door eiser bij Defensie gewerkte 12 uren per week - over de periode 3 oktober 2005 tot 16 oktober 2005 - op de per 3 oktober 2005 herleefde WW-uitkering in mindering dienen te worden gebracht, gehandhaafd. Verweerder stelt uitvoering te hebben gegeven aan de in de uitspraak van 2 oktober 2006 neergelegde opdracht om nader onderzoek te doen naar door eiser aangevoerde ‘gelijke gevallen’. Daaruit is gebleken dat een foutieve beslissing op bezwaar van 13 mei 2004 van kantoor Haarlem in enkele gevallen is overgenomen door andere kantoren, hetgeen leidde tot het nemen van nog enkele foutieve beslissingen. Verweerder is echter niet op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden om vanwege enkele foutieve besluiten de gemaakte fouten te herhalen. Het hoofdkantoor heeft, om meer fouten te voorkomen, op 6 juli 2006 aan alle Uwv-kantoren een landelijke mail verzonden waarbij is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met de werknemers die tijdens de WW-uitkering werkzaamheden verrichten als nationale reserve bij Natres. De door eiser voor Natres gewerkte uren dienen als verzekeringsplichtige arbeid te worden aangemerkt. De reservist heeft sinds de afschaffing van de dienstplicht een werknemer-werkgeverrelatie. Natres reservisten zijn aangesteld als militair ambtenaar en ingedeeld bij een krijgsmachtonderdeel. Hoe vaak en hoe lang zij dienst moeten verrichten wordt hun vóór aanstelling verteld. De arbeidsverhouding moet gezien worden als een publiekrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de WW. Een WW-gerechtigde die werkzaamheden via Natres verricht doet dit als werknemer en de uren dat die betreffende werkzaamheden worden verricht dienen vervolgens op grond van artikel 20, eerste lid, sub b, van de WW te worden gekort.
7. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur onvoldoende heeft weerlegd nu er naar eisers mening een substantieel aantal beslissingen zijn genomen, waarin is bepaald dat werkzaamheden voor Natres te beschouwen zijn als vrijwilligerswerk. Het e-mailbericht van 6 juli 2006 trekt dit niet recht, het bevestigd hooguit dat er in deze niets geregeld was ten tijde in geding. Aan de praktijk van willekeur is zelfs heden, getuige het besluit van 14 februari 2007 door Uwv-kantoor Eindhoven waarbij de Natres-trainingsuren voor de vierdaagse van Nijmegen niet worden gekort, geen einde gekomen. In ieder geval niet via een e-mailbericht van het hoofdkantoor van verweerder van 6 juli 2006 dat niet op de in de Awb beschreven wijze is bekendgemaakt.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Gedurende de verschillende beroepsprocedures heeft verweerder steeds aangegeven dat de door eiser aangehaalde gelijke gevallen berustten op fouten die door enkele medewerkers van verweerder zijn gemaakt.
10. Een goede toepassing van de WW brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de door eiser verrichte werkzaamheden gezien worden als arbeid te zijn verricht in het kader van een publiekrechtelijke dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de WW, zodat sprake is van arbeid die de door eiser als werknemer is verricht. Eiser wordt voor zijn arbeid betaald en niet ontkend kan worden dat sprake is van een gezagsverhouding. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar de informatie van het Ministerie van Defensie, door verweerder geciteerd op de derde pagina van het bestreden besluit.
11. In een geval als het onderhavige kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet meebrengen, dat verweerder zou kunnen worden genoodzaakt eenmaal met betrekking tot een aantal reservisten gemaakte fouten ten aanzien van eiser te herhalen, te meer nu dat strijdig zou zijn met het bepaalde in artikel 20 van de WW.
12. Het moge juist zijn, dat verweerders hoofdkantoor eerst per landelijke interne e-mail van 6 juli 2006 de verschillende Uwv-kantoren op de hoogte heeft gebracht van het officiële standpunt van verweerder, waarbij ook nog een onjuiste wettelijke grondslag is gegeven, en dat mede in verband daarmee op de zorgvuldigheid bij de onderhavige besluitvorming het nodige is af te dingen, maar dit kan gelet op het voorgaande in rechte niet leiden tot het door eiser gewenst resultaat in die zin dat het door hem verrichte werk als reservist beschouwd dient te worden als vrijwilligerswerk.
13. Ook eisers beroep op het verbod van willekeur naar aanleiding van de door hem overgelegde brief van 14 februari 2007 afkomstig van het Uwv-kantoor Eindhoven en gericht aan een geanonimiseerde reservist kan gelet op het voorgaande niet slagen. Daarbij komt dat in deze brief enkel staat: “In antwoord op uw brief dd 28 januari 2007 en ons gesprek van 2 februari 2007, delen wij u mede dat u de trainingsuren voor de 4-daagse van Nijmegen en de uren dat u deelneemt aan die 4-daagse, niet hoeft op te geven op uw werkbriefje. Er wordt voor die uren dan ook geen korting toegepast op uw uitkering we gaan er wel van uit dat u zich inderdaad verder houdt aan de voorschriften van de ww voor wat betreft de sollicitatieactiviteiten e.d.”.
14. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
15. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als rechter in tegenwoordigheid van
mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2008.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht
Afschrift verzonden: