vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 169299 / HA ZA 08-91
Vonnis van 20 augustus 2008
1. [eiser sub 1 in het verzet],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2 in het verzet]
wonende te [woonplaats],
eisers in het verzet,
procureur mr. J.E. Benner,
openbaar lichaam
GEMEENTE HELMOND,
gevestigd te Helmond,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. T.W.H.M. Weller.
Partijen zullen hier[eisers]ers ] en de Gemeente genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 maart 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2008
- de door partijen genomen akten na comparitie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.[eisers] is agrarisch ondernemer die diverse kwekerijen exploiteert, onder meer aan de [adres].
[eiser sub 1] is eigenaar van 2 woningen, staande en gelegen aan de [adres], terwijl [eiseres sub 2] eigenaar is van de woningen aan [adres]. De woningen vallen in het bestemmingsplan Rijpelberg en hebben, ingevolge dit bestemmingsplan, de bestemming “woondoeleinden’ (woningen, bestaande uit eengezinshuizen, benedenwoningen en bovenwoningen).
2.2. Naar aanleiding van een gemeentelijke controle van de panden op 22 april 2004 heeft de Gemeente bij [eisers]het voornemen bekend gemaakt om handhavend op te zullen treden tegen het feit dat de woningen in strijd met de gebruiksvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan Rijpelberg werden gebruikt voor het (tijdelijk) huisvesten van (buitenlandse) seizoenarbeiders. Nadat namens [eisers] tegen dit voornemen zienswijzen zijn ingediend heeft de Gemeente bij brief van 10 juni 2004 [eiser sub 1] een last opgelegd om voor 15 juli 2004 het strijdig gebruik van de panden [adres] ten behoeve van huisvesting van seizoenarbeiders blijvend te (laten) beëindigen, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 10.500,- per week dat de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van EUR 55.000,-. Bij brief van gelijke datum is [eiseres sub 2] een gelijkluidende last opgelegd met betrekking tot de panden [adres]. De tegen deze beschikkingen ingediende bezwaarschriften zijn bij besluiten van 14 december 2004 (verzonden op 14 januari 2005) ongegrond verklaard [eisers] is gelast om binnen drie maanden na verzending van de besluiten het strijdig gebruik ten behoeve van huisvesting van seizoenarbeiders blijvend te (laten) beëindigen op straffe van een dwangsom van EUR 4.000,- per maand per woning dat de overtreding voortduurt, met een maximum van EUR 55.000,-. Voornoemde besluiten zijn onherroepelijk geworden nadat de daartegen gerichte beroepschriften ongegrond zijn verklaard bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 mei 2007.
2.3. Bij brief van 15 april 2005, verzonden op 26 april 2005, heeft de Gemeente aan [eisers] medegedeeld dat de begunstigingstermijn in verband met het lopende overleg met de Gemeente, gericht op legalisering van het strijdig gebruik van de woningen, nader werd verlengd tot 17 mei 2005, op voorwaarde dat [eisers] zich bereid verklaarde om het aantal bewoners van de panden tot maximaal 5 terug te brengen. Nadien is de begunstigingstermijn niet nader (schriftelijk) verlengd.
2.4. Bij besluiten van 28 november 2005 heeft de Gemeente geweigerd een viertal door [eisers] ingediende aanvragen voor een vergunning kamerbewoning voor de vier panden in behandeling te nemen. Naar aanleiding van daartegen gerichte bezwaarschriften heeft de Gemeente deze bestreden besluiten herroepen en besloten de gevraagde vergunningen te weigeren. Het tegen deze besluiten ingediende beroep is bij uitspraak van de sector bestuursrecht van deze rechtbank van 7 november 2007 niet ontvankelijk verklaard omdat [eisers] geen belang heeft bij een uitspraak aangezien het verhuren van de woningen aan seizoensarbeiders ook op basis van een vergunning kamerbewoning niet is toegestaan, nu een dergelijke vergunning de strijdigheid met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan niet opheft.
2.5. Op 4 september 2007 heeft van gemeentewege een controle plaatsgevonden in de panden [adres] met het oog op de opgelegde last tot beëindiging van het (met het bestemmingsplan) strijdig gebruik. Te dier zake is een controlerapport opgemaakt. Op 22 november 2007 heeft een tweede controle plaatsgevonden in genoemde panden; ook hiervan is een rapport opgemaakt.
2.6. Op 10 december 2007 heeft de Gemeente een dwangbevel uitgevaardigd jegens [eiser sub 1] voor een bedrag van EUR 16.000,- ter zake verbeurde dwangsommen wegens overtreding van de opgelegde last met betrekking tot de woningen [adres]. Op dezelfde datum is een dwangbevel voor eenzelfde bedrag uitgevaardigd jegens [eiseres sub 2] wegens de haar opgelegde last met betrekking tot de woningen [adres]. Deze dwangbevelen zijn aan [eisers] betekend op 19 december 2007.
2.7. Bij exploot van dagvaarding d.d. 22 december 2007 hee[eisers]ers ] verzet ingesteld tegen de aan hem betekende dwangbevelen.
3. Het geschil
3.[eisers] vordert – samengevat en zoals blijkens de toelichting ter comparitie te begrijpen – dat de rechtbank de dwangbevelen van 10 december 2007 geheel of gedeeltelijk buiten effect zal stellen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding.
3.2. De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eisers] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. Bij de beoordeling dient ten aanzien van de aan de dwangbevelen ten grondslag liggende dwangsombesluiten van 10 juni 2004 het volgende te worden vooropgesteld. Indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang niet is gebruikt, dient de burgerlijke rechter, ingeval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, in beginsel van die geldigheid uit te gaan, behoudens indien de daaraan verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard. Hetzelfde geldt ingeval gebruik is gemaakt van een bestuursrechtelijke rechtsgang als vorenbedoeld, in welk geval de burgerlijke rechter van de geldigheid van het besluit dient uit te gaan, zolang het niet is vernietigd.
Voor zover [eisers] met zijn stellingen opkomt tegen de op 10 juni 2004 uitgevaardigde dwangsombesluiten dienen deze op hetgeen hiervoor is overwogen te stranden; de betreffende besluiten hebben formele rechtskracht verkregen nadat [eisers) de in dat kader openstaande rechtsgang tot aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – zonder succes - heeft doorlopen. Door [eisers] zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat op dit beginsel van de formele rechtskracht een uitzondering wordt gemaakt.
4.3. Ter comparitie is door de gemachtigde van de Gemeente aangegeven dat het uitgevaardigde dwangbevel met betrekking tot de woning aan de [adres] als een vergissing moet worden beschouwd, nu uit het door de Gemeente opgemaakte controlerapport niet blijkt dat sprake is van een overtreding van de opgelegde last gedurende twee maanden.
In verband hiermee dient het daartegen gerichte verzet van [eisers] in zoverre gegrond te worden verklaard.
4.4. De rechtbank stelt vast dat [eisers] de feitelijke juistheid van de bevindingen van de Gemeente naar aanleiding van de controles in de woningen aan [adres] op 4 september 2007 en 22 november 2007 niet weerspreekt, zodat deze vast staan. [eisers] stelt evenwel dat de door de Gemeente aangetroffen toestand in genoemde woningen telkens in overeenstemming was met het beleid van de Gemeente, zoals zij dit aan [eisers] had medegedeeld bij brief van 15 april 2005. [eisers] stelt dat geen sprake is van een overtreding van dit beleid en dat de Gemeente derhalve ten onrechte dwangbevelen te zijnen laste heeft uitgevaardigd.
Daargelaten dat [eisers] met deze stelling in wezen tracht het debat te heropenen omtrent de aan de dwangbevelen ten grondslag liggende dwangsombesluiten, hetgeen dient te stranden op hetgeen onder 4.2 is overwogen, ziet [eisers] er aan voorbij dat de Gemeente met het aangehaalde schrijven geen vrijbrief heeft gegeven voor het gebruik van de woningen aan de Twentehof in strijd met de voor die woningen krachtens het bestemmingsplan Rijpelberg geldende gebruiksvoorschriften. Dat [eisers] dit zelf ook zo heeft begrepen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat hij na ontvangst van voornoemde brief een viertal aanvragen heeft ingediend ter verkrijging van vergunning om de woningen aan de Twentehof voor kamerbewoning in gebruik te nemen.
Op grond van het voorgaande staat derhalve vast dat [eisers] gedurende 2 maanden gehandeld heeft in strijd met de hem opgelegde last door de woningen aan [adres] te (laten) gebruiken in strijd met de gebruiksvoorschriften bij het vigerende bestemmingsplan zodat hij – in beginsel – de op die overtreding gestelde dwangsommen is verbeurd.
4.5. In de dwangsombesluiten van 10 juni 2004 is [eisers] een termijn gegund als bedoeld in artikel 5:32 lid 5 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) – de begunstigingstermijn – tot 15 juli 2004 om aan de last te voldoen. Bij uitspraak van de Voorzieningenrechter van deze rechtbank zijn deze besluiten bij wege van voorlopige voorziening geschorst tot 6 weken na de bekendmaking van het besluit van de Gemeente op de door van [eisers] ingediende bezwaarschriften. Bij besluit van 14 december 2004 heeft de gemeente de bezwaren ongegrond verklaard en [eisers] gelast om binnen drie maanden na verzending van de besluiten (15 januari 2005) het strijdig gebruik van de panden te staken.
Bij brief van 15 april 2005 heeft de Gemeente deze termijn nader verlengd tot 17 mei 2005, zulks in verband met het feit dat op dat moment overleg gaande was tussen de gemeente en [eisers] om te komen tot oplossingen voor het huisvestingsprobleem van de seizoenarbeiders.
4.6. Ter comparitie is door de gemachtigde van de Gemeente onder meer het volgende verklaard:
‘De brief van 15 april 2005 is een weergave van hetgeen een week eerder met de [[eisers] is besproken en vormde een eerste aanzet om te komen tot legalisering. (…) [eisers] moest na de uitspraak van de Raad van State begrijpen dat de last uitgevoerd moest worden. Op 19 juni 2007 vond een gesprek plaats met [eiseres sub 2], dhr. [S] en mr [B]. Aanleiding voor dit gesprek vanuit de gemeente bezien vormde de uispraak van de Raad van State en de daaraan verbonden gevolgen. Wat de gemeente betreft diende thans aan de last voldaan te worden op straffe van verbeurte van dwangsommen. Met [eisers] is ook gesproken over huisvestigingsmogelijkheden zoals een Agromotel. Het klopt dat er voor 4 september 2007 controles zijn uitgevoerd in de panden. Dit was in de periode waarin er nog over de dwangsombeschikkingen werd geprocedeerd. Deze controles waren vooral gericht op het aantal bewoners, de veiligheid en de hygiëne. De gemeente heeft aan de bevindingen die uit deze eerdere controles voortkwamen geen consequenties verbonden voor wat betreft de dwangsommen die de gemeente op overtreding van de last had gesteld. Wij wilden de uitkomsten van de procedures en het lopende overleg met [eisers] afwachten. Op 19 juni 2007 hebben wij echter gezegd dat wij, nu de Raad van State had gesproken, handhavend zouden optreden.’
Door de Gemeente is bij akte na comparitie in dit verband nader gesteld dat tijdens dit gesprek expliciet is aangekondigd dat er controles zouden gaan plaatsvinden en dat [eisers] derhalve wist dat hij dwangsommen zou verbeurden indien hij de door de last bestreden illegale situatie zou laten voortduren.
4.7. [eisers] heeft – subsidiair - gesteld dat de Gemeente handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door rauwelijks en zonder enige vooraankondiging over te gaan tot hervatting van de handhaving van de last nadat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak had gedaan. [eisers] heeft in dit verband ter comparitie betwist de bewering dat De Gemeente tijdens een bijeenkomst op 19 juni 2007 zou hebben aangekondigd dat de Gemeente de handhaving van de opgelegde last weer ter hand zou nemen nu de Raad van State uitspraak had gedaan. Mr [B], die bij dit gesprek aanwezig is geweest, heeft ter zitting eveneens betwist dat de Gemeente een dergelijke aankondiging heeft gedaan. Ook de heer [S] verklaart in zijn door [eisers] overgelegde brief aan mr [B] van 28 april 2008 dat tijdens de bespreking op 19 juni het onderwerp handhaving uitdrukkelijk niet aan de orde is geweest.
4.8. Gegeven het feit dat de begunstigingstermijn een einde nam op 17 mei 2005, maar de Gemeente desondanks, hangende voortgezet overleg met [eisers] omtrent legalisering en in afwachting van de uitkomst van de lopende bestuursrechtelijke procedure, een pas op de plaats maakte met de feitelijke handhaving van de opgelegde last tot – in ieder geval – 19 juni 2007, lag het op de weg van de Gemeente om [eisers] er in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen op te wijzen dat de Gemeente de handhaving van de opgelegde last (wederom) ter hand nam. Die verplichting vloeit voort uit de door de Gemeente ook bij handhaving in acht te nemen algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Indien komt vast te staan, gelijk door [eisers ] gesteld, dat de Gemeente tijdens de bespreking op 19 juni 2007 heeft nagelaten om in ondubbelzinnige bewoordingen aankondiging te doen van het voornemen om handhavend op te gaan treden en dat er in dat verband controles zouden gaan plaatsvinden, dan staan genoemde beginselen aan de invordering van dwangsommen in de weg.
4.9. Aangezien de Gemeente, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4. aan het slot is overwogen, in beginsel terecht aanspraak maakt op de wegens overtreding van de last verbeurde dwangsommen, doch [eisers] zich beroept op feiten en omstandigheden die, zo deze vast zouden komen te staan, tot gegrondverklaring van het ingestelde verzet leiden, rust ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bewijslast ter zake die feiten en omstandigheden op [eisers] In het licht van het debat tussen partijen op dit punt dient [eisers] concreet te bewijzen dat de Gemeente tijdens de bespreking op 19 juni 2007 heeft nagelaten om in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen aan te kondigen dat de Gemeente de handhaving van de opgelegde last zou hervatten.
4.10. Hangende bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5.1. draagt [eisers] op te bewijzen dat de Gemeente bij gelegenheid van de bespreking op 19 juni 2007 heeft nagelaten om hem in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen mede te delen dat zij de handhaving van de opgelegde last zou hervatten;
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rolzitting zal komen van (grifie invullen) voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en /of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eisers] indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eisers], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op (Griffie invullen) direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. W. Schoorlemmer dan wel een nader aan te wijzen rechter-commissaris in het paleis van justitie te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2008.