ECLI:NL:RBSHE:2008:BD7153

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2159
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op basis van niet meewerken aan Wsw-indicatie

In deze zaak stond de vraag centraal of de gemeente Laarbeek terecht een maatregel had opgelegd aan eiseres door haar uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) gedurende een maand te weigeren. De rechtbank heeft op 30 juni 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiseres ontving sinds 2 juli 1991 een bijstandsuitkering, maar deze was per 1 december 1996 beëindigd wegens werkaanvaarding. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij tot 23 mei 2000 een WAO-uitkering, die later werd ingetrokken. Eiseres had een bijstandsuitkering op verhaalbare basis zonder arbeidsverplichtingen gekregen, maar de gemeente stelde dat zij een arbeidsverplichting had opgelegd. Eiseres weigerde echter mee te werken aan een indicatie-onderzoek voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), wat de gemeente als een schending van haar verplichtingen beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de Wsw-indicatie niet verplicht was, omdat deze enkel gericht is op de vaststelling van de doelgroep voor de Wsw en niet op arbeidsinschakeling. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregel onterecht was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de maatregel kwam te vervallen. Tevens werd de gemeente Laarbeek veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2159
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2008
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. S.J.L.M. van den Reek,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek,
verweerder,
gemachtigden M.C.M. Gruijters en mr. T.A.C.I. Luijben.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft verweerder, bij wijze van maatregel, de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van eiseres vanaf 1 februari 2007 geheel geweigerd gedurende één maand.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 21 mei 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 februari 2008, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 17 juni 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden het besluit heeft gehandhaafd om aan eiseres uitkering te weigeren gedurende een maand.
2. De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres ontving sedert 2 juli 1991 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Per 1 december 1996 is de bijstandsuitkering beëindigd wegens werkaanvaarding. Als gevolg van haar medische beperkingen is eiseres in de proeftijd ontslagen. Vervolgens heeft eiseres tot 23 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 23 mei 2000 is haar WAO-uitkering ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt en, nadat haar bezwaar was afgewezen, beroep ingesteld. Hangende de bezwaar- en beroepsprocedure is aan eiseres een bijstandsuitkering toegekend op verhaalbare basis zonder arbeidsverplichtingen. Op 14 december 2004 heeft de Centrale Raad van Beroep bevestigd dat eiseres met ingang van 23 mei 2000 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden geacht en per die datum dus geen recht meer heeft op een WAO-uitkering. Naar aanleiding hiervan is de bijstandsuitkering op verhaalbare basis door verweerder omgezet in een uitkering om niet.
4. In het kader van een hernieuwd onderzoek naar de uitstroommogelijkheden van eiseres heeft Argonaut Advies op 21 juli 2005 een medisch onderzoek verricht naar de arbeidsmogelijkheden van eiseres. De arts van Argonaut acht eiseres medisch gezien in staat tot het verrichten van arbeid conform kracht en bekwaamheid en met in acht name van de medische beperkingen. De arbeidsdeskundige van Argonaut heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres in staat wordt geacht algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
5. Bij besluit van 19 september 2005 is aan eiseres de arbeidsverplichting opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Op 23 september 2005 heeft Atlant Groep een trajectplan opgesteld. Hierbij is vastgesteld dat de mogelijkheden op de arbeidsmarkt gezien haar leeftijd, haar gebrek aan recente werkervaring en opleiding voor eiseres minimaal zijn. Atlant acht bemiddeling richting werk niet zinvol. Vervolgens is een traject richting sociale activering ingezet. Eiseres verrichtte al vrijwilligerswerk in de uitvaartverzorging. Gekeken is of dit kon worden uitgebreid. Echter, toen er concrete afspraken werden gemaakt met de vrijwilligersinstantie, heeft eiseres te kennen gegeven dat het slechter ging met haar gezondheid en dat zij niet in staat was tot nog meer vrijwilligerswerk.
6. Atlant heeft eiseres vervolgens aangeraden zich te laten indiceren voor de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Volgens Atlant zou eiseres via een Wsw-indicatie gemakkelijker bemiddelbaar zijn voor een passende functie, bij voorkeur in de stervensbegeleiding of het uitvaartwezen. Eiseres heeft echter aangegeven dat zij een indicatiestelling niet ziet zitten omdat zij van mening is niet te kunnen werken. Ook achtte zij zich conditioneel niet in staat om een dergelijke indicatiestelling te ondergaan. Desondanks heeft zij zich toch aangemeld en is zij naar een intakegesprek gegaan bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI). Aldaar heeft zij te kennen gegeven werken in Wsw-verband niet te zien zitten. Aangezien de intaker bij het CWI van mening was dat een indicatiestelling op basis van vrijwilligheid dient te geschieden, is er niet verder gegaan met de intake. Daarna hebben er nog wel enkele gesprekken plaatsgevonden tussen eiseres en Atlant teneinde haar te bewegen alsnog de indicatiestelling te ondergaan. Eiseres bleef echter bij haar stelling dat zij niet tot werken in staat is, ook niet in de sociale werkvoorziening.
7. Vervolgens heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd van 100% gedurende één maand. Hieraan ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiseres, door het niet meewerken aan een onderzoek ter beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, een verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB niet is nagekomen. Volgens verweerder moet onder het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling tevens worden verstaan het meewerken aan een Wsw-indicatie. Het onderzoek voor een Wsw-indicatie is naar de mening van verweerder de meest aangewezen weg voor eiseres en zelfs de enige ondersteuning bij het uiteindelijk vinden van niet gesubsidieerde arbeid. Verweerder stelt dat eiseres via een Wsw-indicatie makkelijker bemiddelbaar is voor (uiteindelijk) een passende functie, oftewel algemeen geaccepteerde arbeid. De uitzondering zoals genoemd in de toelichting bij de WWB, dat onder algemeen geaccepteerde arbeid niet dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw worden verstaan, is volgens verweerder hier dan ook niet aan de orde. Verweerder stelt dat het hier gaat om een onderzoek om uit te maken of iemand in aanmerking komt voor een re-integratievoorziening. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, heeft geleid tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject. Terecht is naar de mening van verweerder dan ook een maatregel opgelegd op grond van artikel 8, derde lid, aanhef en onder c van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004 (hierna: de verordening).
8. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij acht het onbegrijpelijk dat verweerder het standpunt inneemt dat de Wsw-indicatie niet gericht is op arbeidsinschakeling naar werk in Wsw-verband en dat hierin de meest aangewezen ondersteuning wordt gezien bij het vinden van niet gesubsidieerde arbeid. Naar de mening van eiseres is een Wsw-indicatie enkel en alleen bedoeld om te beoordelen of iemand onder de doelgroep van de Wsw valt. Eiseres verwijst hiertoe naar artikel 11, eerste lid, van de Wsw. Eiseres stelt dat een Wsw-dienstverband niet aangemerkt kan en mag worden als algemeen geaccepteerde arbeid. Dat de Wsw indicatie volgens verweerder noodzakelijk is om de meest aangewezen ondersteuning bij het vinden van niet gesubsidieerde arbeid vast te stellen gaat volgens eiseres niet op, omdat een Wsw-indicatie daar niet op ziet. In dat kader is volgens eiseres een REA-toets de aangewezen toets. Aan een dergelijke toets heeft eiseres in 2005 meegewerkt. Hierbij werd geconcludeerd dat zij in staat moet worden geacht om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Volgens eiseres reden te meer om het vreemd te vinden dat verweerder haar heeft opgedragen haar medewerking te verlenen aan een Wsw-indicatie.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Ingevolge artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
11. Ingevolge artikel 6, aanhef en onder b, van de WWB wordt onder arbeidsinschakeling verstaan: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
12. In de Memorie van Toelichting op de WWB (Kamerstukken II 2002-2003, 28870, nr. 3) wordt onder algemeen geaccepteerde arbeid eveneens verstaan alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw; hiervoor gelden de voorwaarden van de Wsw.
13. De rechtbank is van oordeel dat, nu een Wsw-dienstbetrekking blijkens de Memorie van Toelichting niet valt onder de reikwijdte van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid, eiseres niet kan worden verplicht mee te werken aan een Wsw-indicatie. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat een Wsw-indicatie uitsluitend is gericht op de vaststelling of iemand al dan niet behoort tot de doelgroep van de Wsw. Het enig denkbare gevolg van een positieve indicatie is dat iemand werkzaamheden in Wsw-verband mag gaan verrichten. Nu dit laatste, ook in het geval van de door verweerder bedoelde sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, slechts op vrijwillige basis kan geschieden, dient ook het zogenaamde indicatie-onderzoek op vrijwillige basis te worden verricht. Als het gaat om re-integratie naar de reguliere arbeidsmarkt, dan biedt het re-integratie-instrumentarium van gemeenten en Uwv voldoende mogelijkheden. Die mogelijkheden zijn, zoals blijkt uit het dossier, door verweerder benut. Gelet op vorengaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiseres een maatregel heeft opgelegd, omdat zij heeft geweigerd mee te werken aan een Wsw-indicatie.
14. De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat voor het opleggen van een maatregel geen grond bestond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu het hierboven gesignaleerde gebrek niet kan worden hersteld en ook het primaire besluit aankleeft, ziet de rechtbank aanleiding dat besluit met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te herroepen. Dit betekent dat de opgelegde maatregel van 100% gedurende één maand met ingang van 1 februari 2007 komt te vervallen.
15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.462,70. Dit bedrag is samengesteld uit, enerzijds, een vergoeding van € 13,70 in verband met de reiskosten, die eiseres heeft gemaakt om de zitting van 11 februari 2008 bij te kunnen wonen en, anderzijds, een vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift
• 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de hoorzitting;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• 1/2 punt voor het verschijnen op een volgende zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
16. De rechtbank acht termen aanwezig het verzoek van eiseres om vergoeding van wettelijke rente over achterstallige uitkeringstermijnen toe te wijzen. Die rente moet worden berekend over het bruto bedrag van de uitkering waarop eiseres alsnog vanaf 1 februari 2007 recht heeft gekregen, nadat daarop in mindering is gebracht het bruto bedrag van de (eventuele) uitkering die eiseres over dezelfde periode is verstrekt uit hoofde van enige sociale zekerheidswet. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 november 2006, te vinden op rechtspraak.nl onder LJN AZ4414. In het geval van eiseres is ten onrechte bijstand geweigerd met ingang van 1 februari 2007. De eerste dag waarop wettelijke rente is verschuldigd, dient te worden vastgesteld op 1 april 2007. De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
17. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Laarbeek aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 10 januari 2007, zo dat de opgelegde maatregel komt te
vervallen;
- gelast de gemeente Laarbeek aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.462,70 en te betalen aan de griffier;
- wijst de gemeente Laarbeek aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- veroordeelt de gemeente Laarbeek tot de vergoeding van wettelijke rente aan eiseres, zoals hiervoor is overwogen.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. G.H. de Heer-Schotman en mr. C.G.J.M. Peeters als leden, in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2008.
?
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: