ECLI:NL:RBSHE:2008:BD6512

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
166485 HA ZA 07-2139
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na onrechtmatige inbeslagname van vuurwerk

In deze zaak vorderde eiseres, een ondernemer in vuurwerk, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden na de onrechtmatige inbeslagname van 1120 kilogram vuurwerk. De inbeslagname vond plaats op 11 maart 2004, waarbij eiseres ten onrechte werd beschuldigd van het ontbreken van een vergunning. Na de inbeslagname heeft eiseres onderhandeld met Domeinen, de instantie die verantwoordelijk was voor de inbeslagname, en op 1 maart 2007 een bedrag van EUR 6.150,02 geaccepteerd als schadevergoeding. Eiseres stelde dat dit bedrag niet voldeed aan de werkelijke schade die zij had geleden en vorderde daarom aanvullende schadevergoeding van de Staat. De Staat verweerde zich door te stellen dat met de aanvaarding van het aanbod van Domeinen een finale regeling was getroffen, waardoor eiseres niet ontvankelijk was in haar vorderingen. De rechtbank oordeelde dat eiseres, door het aanbod van Domeinen te aanvaarden zonder voorbehoud, had ingestemd met een finale kwijting van haar schadevorderingen. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en het maken van voorbehouden bij het aanvaarden van schadevergoedingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 166485 / HA ZA 07-2139
Vonnis van 2 juli 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.E. Benner,
tegen
de openbare rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet.
Partijen zullen hierna [eiseres] en De Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 februari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 11 maart 2004 is door een verbalisant van de Politie Brabant-Noord, tezamen met een inspecteur milieuwetgeving van de gemeente ’s-Hertogenbosch een controle uitgevoerd bij de door [eiseres] gedreven onderneming, Las Feestartikelen en Verhuurbedrijf, aan het adres [adres]. Bij gelegenheid van deze controle is 1120 kilogram vuurwerk in beslag genomen om reden dat [eiseres] een inrichting in werking zou hebben in de zin van artikel 2.2.2. van het Vuurwerkbesluit zonder een daartoe vereiste vergunning, hetgeen een overtreding zou opleveren van artikel 1.2.4. van voornoemd Besluit.
2.2. Kort na de inbeslagneming is gebleken dat [eiseres] ten tijde van de inbeslagname wel beschikte over een vergunning tot het drijven van een inrichting in de zin van artikel 2.2.2. van het Vuurwerkbesluit.
2.3. De in beslag genomen partij vuurwerk is op 22 maart 2004 overgebracht naar de Dienst Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën, regio-eenheid Veldhoven (hierna Domeinen te noemen) en van daar uit, na een last tot vervreemding van de Officier van Justitie, op 16 november 2005 ter vernietiging naar Duitsland afgevoerd.
2.4. [eiseres] is strafrechtelijk vervolgd ter zake overtreding van een vijftal voorschriften uit het Vuurwerkbesluit. Bij vonnis van de economische politierechter te ’s-Hertogenbosch d.d. 16 januari 2006 is [eiseres] ter zake 4 van de 5 ten laste gelegde overtredingen vrijgesproken. Ten aanzien van een vijfde ten laste gelegde overtreding is zij ontslagen van alle rechtsvervolging nu het een niet-strafbaar bewezen verklaard feit betrof. Tevens is de teruggave van het in beslag genomen vuurwerk gelast.
2.5. Naar aanleiding van een verzoek om teruggave heeft [eiseres] met Domeinen onderhandeld omtrent een vergoeding voor de in beslag genomen partij vuurwerk. Dit resulteerde uiteindelijk in de aanvaarding door [eiseres] op 1 maart 2007 van een aanbod van Domeinen genoegen te nemen met een bedrag van EUR 6.150,- (inclusief wettelijke rente) ter zake het verlies van de in beslag genomen partij vuurwerk. Dit bedrag is ook aan [eiseres] uitbetaald.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van De Staat tot betaling van EUR 15.717,71, vermeerderd met rente en kosten.
[eiseres] stelt daartoe dat zij als gevolg van het onrechtmatige beslag meer schade heeft geleden dan de schade die inmiddels door Domeinen aan haar is vergoed en dat de Staat, als aansprakelijke partij de volledige door haar geleden schade dient te vergoeden. In dat verband vordert [eiseres] een bedrag van EUR 2.651,52 ter zake de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijk incassokosten (subsidiair EUR 800,- conform Voorwerk II), de daadwerkelijk gemaakte proceskosten ad EUR 2.971,08 (subsidiair de proceskosten conform het liquidatietarief), de gederfde verkoopopbrengst van de in beslag genomen partij vuurwerk (voor zover niet reeds door Domeinen vergoed) ad EUR 8.147,96 alsmede de wettelijke rente over de gederfde verkoopopbrengst sedert de datum van de onrechtmatige inbeslagname, voor zover niet reeds door Domeinen vergoed ad EUR 1.937,15.
3.2. De Staat voert verweer, stellende dat [eiseres] niet ontvangen kan worden in haar vorderingen nu De Staat op grond van de met Domeinen getroffen regeling er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat met het aangeboden – en door [eiseres] aanvaardde – bedrag het geschil definitief was beslecht. Subsidiair beroept De Staat zich er op dat zij slechts aansprakelijk is voor schade als gevolg van de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen indien het dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten dan wel in geval achteraf blijkt dat de verdenking op grond waarvan het dwangmiddel is toegepast ten onrechte heeft bestaan. Van geen van beide situaties is sprake zodat geen gehoudenheid bestaat om schade te vergoeden bovenop hetgeen [eiseres] reeds op voet van artikel 119 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) is uitgekeerd. Ten aanzien van de afzonderlijke schadeposten wijst De Staat er op dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eind december 2004 in haar bedrijf te ’s-Hertogenbosch vuurwerk had mogen verkopen op grond van een geldige vergunning of dat haar inrichting op dat moment aan alle geldende eisen voldeed. Bovendien is sprake van eigen schuld: [eiseres] had een klaagschrift in kunnen dienen op voet van artikel 552a Sv teneinde teruggave te bewerkstelligen doch heeft dit nagelaten. Evenmin heeft [eiseres] vervangend vuurwerk ingekocht om op die manier haar inkomstenderving te beperken. Verder betwist De Staat de hoogte van de door [eiseres] gestelde verkoopopbrengst. De door [eiseres] genoemde vermenigvuldigingsfactor die gehanteerd wordt om uit de inkoopwaarde de verkoopopbrengst af te leiden is ontleend aan een advies dat is opgesteld ten behoeve van een andere vestiging van [eiseres] te Nijmegen. Daarmee is niet gezegd dat deze factor ook voor de vestiging te ’s-Hertogenbosch kan worden gebruikt. [eiseres] legt geen verkoopgegevens over van de Bossche vestiging. Ook de hoogte van de buitengerechtelijke kosten wordt betwist; ze zijn onredelijk en zien bovendien op werkzaamheden die nodeloos zijn verricht. Er is geen grond om de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te vergoeden; De Staat betwist dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verst strekkende verweer van de Staat luidt dat [eiseres] niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij reeds een finale regeling ter zake de door haar als gevolg van het beslag geleden schade heeft getroffen met de Staat. De Staat stelt dat hij er op mocht vertrouwen dat de zaak daarmee definitief was afgedaan.
4.2. In het kader van de beoordeling van dit verweer acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang:
4.2.1 Naar aanleiding van het aanbod van Domeinen om aan [eiseres] op voet van artikel 119 (Sv) een vergoeding uit te keren van EUR 1.708,10, uitgaande van een prijs per kilogram vuurwerk van EUR 1,45 heeft [eiseres] laten weten niet met een dergelijke vergoeding in te stemmen. In verband daarmee heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend. In dit bezwaarschrift (productie 6 bij dagvaarding) stelt [eiseres] onder meer dat de prijs die het vuurwerk bij verkoop redelijkerwijs opgebracht zou hebben als bedoeld in artikel 119 Sv ten minste gelijk is te stellen aan de “inkoopprijs inclusief wettelijke rente”, “zodat daarmee in ieder geval de kosten van aankoop van vervangend vuurwerk vergoed worden en daarmee de geleden schade ten gevolge van inbeslagname”. Daarnaast vraagt [eiseres] vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die zij in het kader van het verkrijgen van schadevergoeding heeft moeten maken. Het bezwaarschrift besluit met het verzoek de schade, door [eiseres] begroot op EUR 7.764,08, te vergoeden. Bij brief van 29 november 2006 geeft [eiseres] aan dat de in haar bezwaarschrift genoemde inkoopprijs nog verhoogd dient te worden met 2,4% om te komen tot de verkoopprijs als bedoeld in artikel 119 lid 2 Sv, waarmee het – volgens [eiseres] – te vergoeden bedrag uitkomt op EUR 7.950,41.
4.2.2. In de reactie van Domeinen wordt [eiseres] er op gewezen dat het aanbod van Domeinen op voet van artikel 119 lid 2 Sv geen voor bezwaar of beroep vatbare beslissing is en dat het bezwaarschrift om die reden als een klacht in behandeling wordt genomen. Met betrekking tot de diverse schadeposten verklaart Domeinen zich bereid om de inkoopprijs exclusief BTW te vergoeden. Domeinen wijst er op dat artikel 119 lid 2 Sv als uitgangspunt neemt de verkoopprijs die de bewaarder heeft gerealiseerd of redelijkerwijs had kunnen realiseren en dat het om die reden moeilijk is om aan te tonen dat die vermoedelijke verkoopopbrengst gelijk zou zijn geweest aan de inkoopprijs vermeerderd met de door [eiseres] gehanteerde opslag. Om die reden stelt Domeinen voor om de helft van die opslag te vergoeden bovenop de inkoopprijs. Verder biedt Domeinen aan om de wettelijke rente te vergoeden vanaf de datum van de last tot teruggave. Domeinen wijst vergoeding van kosten van rechtsbijstand van de hand. Aanboden wordt om een bedrag van EUR 6.150,02 (EUR 5.877,49 inkoopwaarde, EUR 70,53 opslag en EUR 202,- wettelijke rente) te vergoeden.
4.2.3. Bij brief van 5 januari 2007 reageert [eiseres] op dit aanbod. Zij dringt er bij Domeinen op aan om alsnog de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Tevens dringt zij er op aan om de volledige door haar gevraagde opslag ad 2,4% te vergoeden, nu het aangeboden percentage (1,2%) niet eens de kosten dekt. Ten aanzien van de wettelijke rente verzoekt [eiseres] een nadere toelichting op het standpunt dat deze pas vanaf de datum van de last tot teruggave wordt vergoed en niet vanaf de datum waarop het vuurwerk in beslag is genomen. [eiseres] besluit met het verzoek om het aangeboden bedrag te verhogen tot EUR 8.175,17.
4.2.4. Op 16 januari 2007 laat Domeinen weten geen aanleiding te zien haar aanbod te herzien. Overwogen wordt dat het de eigen keuze is geweest van [eiseres] om zich van rechtsbijstand te voorzien. Indien zijzelf een klacht had ingediend dan zou dit op dezelfde wijze zijn behandeld. Evenmin ziet Domeinen aanleiding het bedrag van de opslag bovenop de inkoopwaarde te verhogen. Onder verwijzing naar artikel 119 lid 2 Sv wordt tenslotte ook het standpunt gehandhaafd dat er geen verplichting bestaat om de wettelijke rente te vergoeden over de periode die gelegen is tussen de inbeslagneming en het moment waarop de last tot teruggave word gegeven. Domeinen besluit haar reactie met handhaving van het aanbod aan [eiseres] om EUR 6.150,02 uit te keren.
4.2.5. Bij brief van 1 maart 2007 tenslotte laat [eiseres] bij monde van haar advocaat Domeinen het volgende weten:
‘Bijgevoegd* treft u in kopie aan het ingevulde en ondertekende betaalformulier (…). Ik verzoek u het verschuldigde bedrag ad EUR 6.150,02 uiterlijk vrijdag 16 maart 2007 om 12.00 uur te voldoen door bijschrijving op het daartoe door cliënte aangewezen rekeningnummer (…). Indien u niet binnen deze termijn tot betaling overgaat, zal aanspraak gemaakt worden op wettelijke rente vanaf 1 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening en nog te maken buitengerechtelijke kosten’.
4.2.6. Ter comparitie heeft [eiseres] verklaard: ‘Als mijn gerechtelijke kosten vergoed waren en de factor 2,4 was toegepast in plaats van een percentage van 2,4%, dan hadden we hier niet gezeten. Ik moest van mr Hoegee het oorspronkelijk aangeboden bedrag van EUR 1.800,00 aanvaarden. Er zat voor mij niets meer in volgens hem. Ik wilde dat bedrag wel aanvaarden, maar alleen onder voorbehoud, maar volgens hem kon dat niet. Ik wilde ook mijn winst nog vergoed zien en alle bijkomende kosten. Het was ook niet mogelijk om die te vorderen. Vervolgens ben ik bij mr Schrömbges uitgekomen. Hij heeft mij geadviseerd om het laatste door Domeinen geboden bedrag te accepteren als voorschot en dat er dan later nog een procedure kwam om de rest van de schade te verhalen’.
4.3. Artikel 119 lid 2 Sv luidt, voor zoveel hier van belang, als volgt:
‘Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, (…) gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht’.
Hoewel deze regeling strikt genomen alleen maar ziet op het vergoedingsrecht ter zake in beslag genomen, doch niet meer terug te geven voorwerpen heeft [eiseres] in haar bezwaarschrift naar aanleiding van het op die regeling gebaseerde aanbod van Domeinen aangegeven tevens vergoeding te verlangen van andere schadecomponenten, waarop deze regeling geen betrekking heeft. Domeinen is daar op ingegaan in die zin dat naar aanleiding van het – als klacht behandelde – bezwaarschrift onderhandelingen op gang zijn gekomen waarin behalve de directe schade, verband houdend met de niet meer terug te geven partij vuurwerk, ook bijkomende schade zoals wettelijke rente en kosten rechtsbijstand aan de orde zijn geweest en waarin Domeinen, afgezet tegen het oorspronkelijke aanbod, belangrijke concessies heeft gedaan, resulterend in een – aanmerkelijk – verhoogd aanbod. Alle schade-elementen die [eiseres] in de onderhavige procedure aan de orde stelt zijn ook reeds door haar ingebracht in de onderhandelingen met Domeinen en zij heeft daarbij nimmer – impliciet noch expliciet – aangegeven dat zij zich het recht voorbehield om naderhand alsnog vergoeding van schade te vorderen voor zover die niet door Domeinen werd vergoed. Gegeven het feit dat – op initiatief van [eiseres] – in het kader van artikel 119 lid 2 Sv werd onderhandeld over een vergoeding van alle schade die [eiseres] stelde te hebben geleden, ook voor zover die (deels) buiten de werkingssfeer van artikel 119 Sv lag mocht Domeinen (en dus de Staat) er op vertrouwen dat met de aanvaarding van het laatste aanbod van Domeinen, partijen een finale regeling hadden getroffen in die zin dat aan [eiseres] een bedrag werd uitgekeerd tegen finale kwijting ter zake de schade die zij stelde te hebben geleden. Indien [eiseres] zich rechten had willen voorbehouden dan had het op haar weg gelegen om zulks bij het aanvaarden van het aanbod uitdrukkelijk te stipuleren zodat Domeinen naar aanleiding daarvan zich had kunnen beraden of zij dit voorbehoud wenste te aanvaarden. Dat [eiseres] zich er van bewust is dat door aanvaarding zonder voorbehoud het vertrouwen kan worden gewekt dat daarmee ook finale kwijting wordt verleend voor eventueel méér geleden schade erkende [eiseres] met zoveel woorden ter comparitie, toen zij aangaf dat zij het oorspronkelijke aanbod van Domeinen alleen maar onder voorbehoud had willen aanvaarden.
Dat [eiseres] de regeling zelf ook – anders dan zij ter comparitie heeft verklaard – als finaal heeft beschouwd blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat in de brief van 1 maart 2007 een uiterste betaaldatum wordt gesteld en dat bij gebreke van tijdige betaling aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente over het overeengekomen bedrag vanaf 1 maart 2007 alsmede de als gevolg daarvan opgeroepen kosten van rechtsbijstand, eveneens vanaf 1 maart 2007. Dit past in een aanvaarding, leidend tot een overeenkomst die – kennelijk - als finaal is bedoeld.
4.4. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen nu zij ter zake de schadeposten waarvan zij in de onderhavige procedure vergoeding vordert reeds een overeenkomst heeft gesloten met de Staat, op grond waarvan deze schadeposten reeds (deels) door de Staat zijn vergoed tegen finale kwijting voor het geheel. [eiseres] heeft – na betaling van hetgeen de Staat uit hoofde van deze regeling aan [eiseres] verschuldigd was - geen vordering meer op de Staat. De omstandigheid dat na effectuering van de regeling is gebleken dat (de raadsman van) [eiseres] zich tijdens de onderhandelingen, die aan de totstandkoming van deze overeenkomst zijn voorafgegaan, mogelijk heeft vergist ten aanzien van de omrekenfactor om te komen van de inkoopwaarde tot de verkoopwaarde maakt dit niet anders. Daargelaten de vraag of Domeinen [eiseres] ter zake een eventuele vergissing had dienen te waarschuwen is gesteld noch gebleken dat Domeinen tijdens de onderhandelingen wist of behoorde te weten dat [eiseres] zich had vergist in de door haar gehanteerde omrekenfactor. Daarbij komt mede betekenis toe aan het feit dat artikel 119 lid 2 Sv als maatstaf geeft ‘de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht’ hetgeen niet (zonder meer) gelijk is te stellen aan de opbrengst die [eiseres] had kunnen realiseren in haar winkel.
4.5. [eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen. Deze kosten worden aan de zijde van de Staat begoot op:
- vast recht EUR 350,-
- salaris procureur 2 pnt EUR 904,-
EUR 1.254,-
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot heden begroot op EUR 1.254,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ingaande 14 dagen na heden,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008.