vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825011-08
Datum uitspraak: 07 juli 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2008 en 23 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 maart 2008.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 juni 2008 gewijzigd.
Aan verdachte is met inbegrip van deze wijziging tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 03 januari 2008 te Goirle en/of te Eindhoven en/of te Best en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging (artikel 312 WvSr) en/of afpersing in vereniging (artikel 317 WvSr), althans een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, met zijn mededader(s) opzettelijk
- een pistool met daarin twee patronen en/of
- 6 patronen en/of
- een revolver en/of
- 4 tie-wraps (kabelbinders) en/of
- een (inklapbaar) mes en/of
- een mes, kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/midrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(artikel 46 WvSr juncto 312/317 WvSr)
2. hij op of omstreeks 3 januari 2008 te Goirle en/of Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, model CZ99) en/of een alarm/start-revolver (merk Blow), en/of munitie van categorie III, te weten 8, althans een of meer patr(o)on(en) (kaliber 9x19mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 WWM)
3. hij op of omstreeks 03 januari 2008 te Eindhoven en/of Rotterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,5 gram gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2B jo.2C Opiumwet)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat met het onder 3 tenlastegelegde wordt gedoeld op de bij de doorzoeking van verdachtes woning in Barendrecht aangetroffen hoeveelheid cocaïne. Nu deze hoeveelheid cocaïne derhalve niet, zoals is tenlastegelegd, in Eindhoven en/of Rotterdam is aangetroffen, dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit.
Bewijsoverweging.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, waartoe het navolgende wordt overwogen.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie op 7 januari 2008 verklaard dat hij twee tot drie weken eerder met [medeverdachte] de afspraak had gemaakt dat hij voor [medeverdachte] zou rijden en dat hij daar geld voor zou krijgen. [medeverdachte] zei bij die gelegenheid tegen hem dat ze iets lekkers gingen doen om geld te maken. Verdachte wilde niet met zijn auto rijden, omdat die op naam van zijn moeder stond. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 200 tot 300 euro zou ontvangen en dat ze iets gingen doen wat niet mocht. Verder heeft verdachte op 24 januari 2008 verklaard dat hij ongeveer een week voor de datum van aanhouding (de aanhouding vond plaats op 3 januari 2008) een zwart wapen heeft gezien bij [medeverdachte].
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij als chauffeur fungeerde van de Opel Astra en dat ze op weg waren naar Brabant met het doel als eerder besproken met [medeverdachte]. Dat dit niet was om te “chillen” blijkt uit die eerder gemaakte afspraak alsmede een telefoongesprek d.d. 3 januari 13:30 uur, waarin [medeverdachte] aan iemand aangeeft dat hij snel een chauffeur nodig heeft en een later telefoongesprek op die dag tussen verdachte en [medeverdachte] dat - voor zover van belang - als volgt luidt:
[medeverdachte]: “Waar blijf je nou man.”----Verdachte: “Ik ben er nou bijna man.”
Hieruit volgt dat er kennelijk iets op stapel stond en dat [medeverdachte] verdachte daarvoor snel nodig had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens de reis de batterij en de simkaart uit zijn GSM heeft gehaald. Verdachte heeft op 7 januari 2008 ten overstaan van de politie verklaard dat hij daartoe opdracht heeft gekregen van [medeverdachte] en dat [medeverdachte] dat al had gezegd voordat ze gingen tanken. Verdachte heeft aan die opdracht voldaan, zoals uit de bewijsmiddelen - waaronder de verklaring van verdachte - blijkt. [medeverdachte 2] heeft hierover op 7 januari 2008 verklaard dat [medeverdachte] zei dat ze de batterij uit de GSM moesten halen en dat hij zijn telefoon uit elkaar had gehaald zodat zij niet achterhaald zouden worden. Nu in de auto wapens aanwezig waren, waarvan verdachte er in ieder geval één in zijn bezit had -waarover hierna meer - moet dan ook worden aangenomen, mede gelet op het kennelijk misdadige doel van de reis, dat verdachte wist of moest begrijpen dat dit gebeurde om tracering door de politie via zendmastgegevens te voorkomen.
In de auto waarin verdachte en [medeverdachte] op 3 januari 2008 zijn aangehouden zijn door de politie wapens aangetroffen. Verdachte heeft op 24 januari 2008 verklaard dat hij ongeveer een week voor de aanhouding een zwart wapen heeft gezien bij [medeverdachte]. Verdachte heeft onder meer bij de politie verklaard (op 25 januari 2008) dat [medeverdachte] een rood tasje in de auto heeft gelegd. In dat tasje is een zwartkleurig vuurwapen aangetroffen, gelijk uit het proces-verbaal van aanhouding van 3 januari 2008 blijkt. Het tasje met daarin dat wapen lag onder de bijrijderstoel, waarachter [medeverdachte] zat. In dat wapen en in dat tasje zaten tevens patronen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte zeer kort voor de aanhouding een zilverkleurig vuurwapen in zijn broeksband had en toen ineens bij hem op schoot gooide[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dat wapen heeft teruggegooid. Die verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 3] inhoudende dat hij heeft gezien dat op het moment van aanhouden verdachte iets overgaf aan [medeverdachte 2]. In het proces-verbaal van aanhouding van 3 januari 2008 is gerelateerd dat onder de stoel van verdachte een zilverkleurig vuurwapen (revolver) is aangetroffen. Op grond van deze feiten en/of omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte dit wapen - de revolver - bij zich had.
Deze genoemde feiten en omstandigheden (gegrond op de bewijsmiddelen die in geval van hoger beroep nog nader zullen worden uitgewerkt), in onderling verband en samenhang bezien, betreffen handelingen en afspraken die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer geschikt zijn tot en gericht zijn op het voorbereiden van het plegen van een misdrijf als omschreven in artikel 312 en/of artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht dat, behoudens bijzondere omstandigheden, moet worden aangenomen dat dit het misdadig doel was dat in ieder geval [medeverdachte] voor ogen stond en dat de genoemde vuurwapens en de eveneens aangetroffen patronen bestemd waren tot dit misdadige doel. Op basis van de bewijsmiddelen staat weliswaar niet vast dat verdachte exact wist wat er ging gebeuren, maar de rechtbank concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat verdachte minstgenomen moet hebben geweten of begrepen dat er een aanmerkelijke kans was dat er een overval zou gaan plaatsvinden. Verdachte heeft die kans bewust aanvaard door uit winstbejag mee te gaan en zijn rol als chauffeur te vervullen.
Verdachte heeft op 31 maart bij de rechter-commissaris als getuige in de zaak van [medeverdachte] en ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat hij met mede-verdachte (soft)drugs ging halen. Hij heeft dit echter niet of nauwelijks geadstrueerd, zodat het in deze bij een enkele mededeling van verdachte blijft die niet is gegrond op enige uitlating van zijn mededader dan wel de feiten en/of omstandigheden die zich hebben voorgedaan. Op grond hiervan en het gegeven dat verdachte deze verklaring eerst bijna 3 maanden na zijn aanhouding heeft afgelegd (hetgeen ernstig afbreuk doet aan de overtuigingskracht daarvan), stelt de rechtbank dit onderdeel van zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank concludeert dat het onder 1 tenlastegelegde is bewezen, als hierna onder de bewezenverklaring aangegeven.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de wapens en het doel waartoe die kennelijk bestemd waren volgt tevens dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader die twee wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, als hierna onder punt 2 van de bewezenverklaring aangegeven.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 3 januari 2008 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging (artikel 312 WvSr) of afpersing in vereniging (artikel 317 WvSr), met zijn mededader opzettelijk
- een pistool met daarin twee patronen en
- 6 patronen en
- een revolver
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.
2. op 3 januari 2008 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, model CZ99) en een alarm/start-revolver (merk Blow), en munitie van categorie III, te weten 8 patronen (kaliber 9x19mm), voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 46, 47, 57, 310,
312 en 317;
Wet wapens en munitie: art. 26 en 55.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten eist de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering. Voorts eist de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De op te leggen straffen.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling;
- verdachte ziet blijkens het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 15 april 2008 de ernst van de door hem begane feiten kennelijk niet dan wel onvoldoende in.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- de jeugdige leeftijd van verdachte te weten 23 jaar;
- verdachte heeft de hem in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis opgelegde bijzondere voorwaarden tot aan de zitting van 23 juni 2008 blijkens mededeling van de officier van justitie naar behoren nageleefd;
- verdachte heeft zich bereid verklaard om een cursus cognitieve vaardigheden te gaan volgen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarden naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal nagenoeg dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf nu de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezenverklaarde, ondanks het feit dat de rechtbank vrijspreekt van het onder 3 tenlastegelegde.
T.a.v. feit 3:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld of bedreiging met geweld
door twee of meer verenigde personen of medeplegen van voorbereiding van
afpersing door twee of meer verenigde personen, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft.
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
meermalen gepleegd;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren met toezicht van de reclassering.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Leerstraf voor de duur van 22 uren subsidiair 11 dagen hechtenis.
Deze leerstraf bestaat uit het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 15 april 2008 reeds
geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. J.A. Bik, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Guntenaar, griffier,
en is uitgesproken op 7 juli 2008.
8
Parketnummer: 01/825011-08
[verdachte]