ECLI:NL:RBSHE:2008:BD4302

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
165496 - HA ZA 07-1993
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Stichting Binnendieze voor letselschade tijdens rondvaart

In deze zaak vorderde eiseres een verklaring voor recht dat Stichting Binnendieze aansprakelijk is voor de schade die zij heeft opgelopen tijdens een rondvaart op 22 september 2005. Eiseres had een vervoersbewijs gekocht voor een rondvaart en raakte tijdens het uitstappen haar linker middelvinger bekneld tussen de rugleuning van de boot en de rand van de drijvende steiger. De rechtbank oordeelde dat Stichting Binnendieze aansprakelijk was voor het letsel, omdat het ongeval zich voordeed tijdens het vervoer en de Stichting niet had aangetoond dat zij haar aansprakelijkheid rechtsgeldig had uitgesloten. De rechtbank stelde vast dat de vervoerder aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door letsel van de reiziger, indien dit letsel is ontstaan door omstandigheden die een zorgvuldig vervoerder had kunnen vermijden. De rechtbank concludeerde dat Stichting Binnendieze onvoldoende maatregelen had genomen om het letsel te voorkomen, zoals het gebruik van een vaste steiger in plaats van een drijvende steiger. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde Stichting Binnendieze in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 165496 / HA ZA 07-1993
Vonnis van 18 juni 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
tegen
de stichting STICHTING BINNENDIEZE,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
procureur mr. J.E. Lenglet.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Stichting Binnendieze genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 januari 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 28 februari 2008,
- de brief van mr. Bosch namens Stichting Binnendieze d.d. 6 maart 2008,
- de brief van mr. Van der Ven namens [eiseres] d.d. 14 maart 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Stichting Binnendieze heeft een concessie van de gemeente ’s Hertogenbosch om rondvaarten te verzorgen op de “Binnendieze”. Daarbij maakt zij gebruik van zogeheten fluisterbootjes die door vrijwilligers worden bestuurd. [eiseres] en haar echtgenoot hebben op 22 september 2005 aan de balie van het kaartverkooppunt van Stichting Binnendieze vervoersbewijzen gekocht à EUR 5,00 per stuk voor een rondvaart die dag om 15.30 uur.
2.2. Zij zijn ingestapt vanaf de door Stichting Binnendieze gebruikte vaste aanlegsteiger (de “koninginnesteiger”) aan de Uilenburg in ’s Hertogenbosch.
De boten bieden plaats aan maximaal twaalf passagiers. Deze kunnen plaatsnemen op twee banken, die evenwijdig aan de zijkanten van de boten zijn bevestigd. De rugleuning van die banken loopt parallel aan de zijkanten van de boot. Direct op de rugleuning bevindt zich een witte reling die de buitenrand van de boot vormt. De schipper zit achterin. Tijdens de boottocht passeert men smalle doorgangen, waarbij de schipper waarschuwt om de handen binnen boord te houden.
2.3. Bij het aanmeren wordt de boot met een zijkant tegen de steiger gevaren, waarbij de voorsteven in een soort metalen standaard wordt gefixeerd. Vervolgens maakt de schipper de boot aan de achterzijde vast door een touw te bevestigen aan een op de steiger bevestigde kikker of hek. Daarna kunnen de passagiers, desgewenst met hulp van de schipper, via een soort opstapje aan de achterzijde van de boot op de steiger stappen. Hoewel de boten worden vastgemaakt, schommelen deze als gevolg van de gewichtsverplaatsing van de uitstappende passagiers.
2.4. In de zomer van 2005 werd door Stichting Binnendieze niet alleen gebruik gemaakt van de vaste steiger, maar ook van een in het verlengde van die vaste steiger bevestigde drijvende steiger. Afhankelijk van de hoogte van het waterpeil en de gewichtsbelasting op die steiger, kon deze omhoog en omlaag bewegen door middel van een constructie met U-balken die langs palen konden bewegen. Deze drijvende steiger lag hoger in het water dan de vaste steiger. Op de (als foto 3) in het geding gebrachte afbeelding van de zijkant van die drijvende steiger is te zien dat boven de drijvers een enigszins uitstekend houten framewerk aanwezig is, waarboven zich een brede houten balk bevindt. Daarop is een aluminium rand bevestigd, waaraan een hekwerk is verankerd.
2.5. Na afloop van de boottocht die [eiseres] maakte, werd de boot waarin zij werd vervoerd aangelegd aan de drijvende steiger. Zij zat op de bank die met de rugleuning aan de steiger grensde. Vanwege de bewegingen van de uitstappende passagiers schommelde niet alleen de boot, maar bewoog ook de drijvende steiger van boven naar beneden. [eiseres] en haar echtgenoot waren één van de laatste passagiers die uitstapten. Terwijl haar echtgenoot al was opgestaan, zat zij nog op de bank met haar rug naar de steiger. Haar tas stond voor haar in het midden van boot. Toen zij naar voren wilde reiken om met haar rechterhand deze tas te pakken, moest zij zich een beetje oprichten waarbij zij zich met haar linkerhand heeft afgezet tegen de bovenkant van de leuning van de bank. Op dat moment is haar linker middelvinger bekneld geraakt als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen aan het topje van die vinger.
2.6. Zij is die dag behandeld in het Jeroen Bosch Ziekenhuis, waar crushletsel van de betreffende vinger werd geconstateerd. Het laatste kootje bleek gebroken en het topletsel is verzorgd met twee hechtingen. Omdat de vingertop erg gevoelig bleef, is zij op 17 oktober 2005 gezien door plastisch chirurg Metsers in genoemd ziekenhuis, die een echografie heeft aangevraagd omdat hij doorsnijding van de digitaalzenuw vermoedde, alsmede het ontstaan van een neuroom (zenuwgezwel).
2.7. Bij brief van 2 november 2005 heeft [eiseres] Stichting Binnendieze aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van het letsel en de daaruit voortvloeiende schade, zoals schade door verlies van arbeidsvermogen, reiskosten, medische kosten en smartengeld.
2.8. Bij brief van 25 november 2005 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van Stichting Binnendieze elke aansprakelijkheid afgewezen.
2.9. De drijvende steiger is inmiddels verwijderd.
2.10.In verband met het letsel aan haar vinger heeft [eiseres] sinds het ongeval beperkingen ondervonden bij het uitvoeren van haar werkzaamheden als zelfstandig gevestigd schoonheidsspecialiste. Op 23 maart 2007 is de vinger operatief behandeld. Volgens [eiseres] heeft zij haar werkzaamheden pas vanaf mei 2007 stapsgewijs kunnen hervatten.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat Stichting Binnendieze aansprakelijk is voor alle schade, zowel materieel als immaterieel, die voor haar is voortgevloeid en zal voortvloeien uit het letsel dat zij heeft opgelopen als gevolg van het ongeval op 22 september 2005, met veroordeling van Stichting Binnendieze in de kosten van de procedure.
3.2. Stichting Binnendieze heeft op na te noemen gronden gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat zij een overeenkomst met elkaar hebben gesloten betreffende personenvervoer over binnenwateren en dat het ongeval zich heeft voorgedaan tijdens het vervoer. Kern van hun geschil betreft de vraag of Stichting Binnendieze al dan niet aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het letsel dat [eiseres] heeft opgelopen.
4.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Stichting Binnendieze jegens haar aansprakelijk is op grond van art. 8:974 BW. De tekst van dit artikel luidt (voor zover relevant):
“1. De vervoerder is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger, indien een voorval dat hiertoe leidde zich voordeed tijdens het vervoer en voor zover dit voorval is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder heeft kunnen vermijden of door een omstandigheid waarvan zulk een vervoerder de gevolgen heeft kunnen verhinderen.
(…)
3. Gebrekkigheid of slecht functioneren van het schip of van het materiaal waarvan hij zich voor het vervoer bedient, wordt aangemerkt als een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen heeft kunnen verhinderen.“
4.3. [eiseres] stelt dat de rand van de boot onder de drijvende aanlegsteiger is gekomen op het moment dat haar hand op de rugleuning van de bank rustte omdat zij zich wilde afzetten. Zij stelt zich op het standpunt dat het ongeluk niet had kunnen gebeuren als Stichting Binnendieze gebruik had gemaakt van de vaste steiger, omdat deze zoveel lager is dat de rand van de boten daar ruimschoots bovenuit komt, óók als de passagiers uitstappen. Zij stelt dus dat het materiaal waarvan Stichting Binnendieze zich heeft bediend gebrekkig was in de zin van het derde lid van laatstgenoemd artikel.
4.4. Bovendien stelt zij dat Stichting Binnendieze de boot bij het uitstappen van de passagiers niet goed had aangemeerd, althans onvoldoende om de schommelingen op te kunnen vangen. Zij is van mening dat Stichting Binnendieze de gevolgen had kunnen verhinderen door de boot bij het afmeren zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde zodanig aan de steiger te bevestigen dat deze veel minder had kunnen bewegen dan in de situatie dat de boot met de voorzijde enkel tegen een beugel aan werd gevaren. Nu Stichting Binnendieze dit niet heeft gedaan, stelt [eiseres] dat eveneens is gehandeld in strijd met het bepaalde bij het eerste lid van genoemd artikel.
4.5. Stichting Binnendieze betwist dat de boot onder de aanlegsteiger is geschoten op het moment dat [eiseres] opstond. Zij betwist uitdrukkelijk dat de hand van [eiseres] bekneld is geraakt tussen de bovenkant van de reling op de rugleuning van de boot en de onderkant van de drijvende steiger, zoals door [eiseres] betoogd. Daarbij wijst zij erop dat de drijvers van de steiger zich direct onder de steiger bevinden, zodat de boot niet onder de steiger kon komen. Evenmin is het mogelijk dat de rand van de boot onder het houten framewerk van de drijvende steiger is gekomen, aldus Stichting Binnendieze. Zij stelt dat zij de drijvende steiger juist heeft gebruikt omdat deze betere faciliteiten bood dan de vaste steiger. Zo benadrukt zij dat zich op de drijvende steiger een metalen standaard bevond, waarmee de boot aan de voorzijde kon worden vastgelegd, terwijl op de drijvende steiger verder hekken waren bevestigd, waaraan de passagiers zich bij het in- en uitstappen konden vasthouden. Bovendien wijst Stichting Binnendieze erop dat de drijvende steiger aanmerkelijk langer was dan de vaste steiger, zodat de passagiers meer ruimte hadden voor het in- en uitstappen. Volgens Stichting Binnendieze was het gebruik van de drijvende steiger dan ook veiliger dan het gebruik van de vaste steiger.
4.6. Ten aanzien van het verwijt van [eiseres] dat de boot onvoldoende vast lag om schommelingen te voorkomen, heeft Stichting Binnendieze naar voren gebracht dat het inherent is aan het varen met een boot dat deze kan schommelen. Nu dit een feit van algemene bekendheid is, waarop [eiseres] bedacht had moeten zijn, stelt Stichting Binnendieze dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop zij de boot heeft aangemeerd. Zij stelt dan ook dat zij niet in strijd heeft gehandeld met hetgeen van een zorgvuldig vervoerder mocht worden verwacht.
4.7. Subsidiair stelt de Stichting Binnendieze zich op het standpunt dat er geen conditio sine qua non verband bestaat tussen het gebruik van de drijvende steiger en het letsel van [eiseres]. Zij stelt dat de hand van [eiseres] ook bij gebruik van de vaste steiger beklemd had kunnen raken tussen de rand van de boot en de rand van de steiger.
4.8. Gelet op het vorenstaande spitst het geschil zich toe op de toedracht van het ongeval. Voordat de rechtbank aan de beoordeling daar van toekomt, is eerst de vraag aan de orde of Stichting Binnendieze de aansprakelijkheid voor het betreffende ongeval al dan niet rechtsgeldig heeft uitgesloten dan wel beperkt.
4.9. Stichting Binnendieze stelt dat op de vervoersovereenkomst met [eiseres] haar algemene deelnemersvoorwaarden (haar prod. ii) van toepassing zijn, die haar aansprakelijkheid beperken. Haar stelling dat deze voorwaarden van toepassing zijn omdat naar de toepasselijkheid daarvan wordt verwezen op de vervoersbewijzen, heeft zij niet gehandhaafd. Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft [eiseres] het door haar gekochte originele vervoersbewijs in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat op dit vervoersbewijs niet wordt gerept over algemene voorwaarden, zodat daaruit geen toepasselijkheid kan volgen.
4.10. De Stichting stelt verder dat zij in haar folders verwijst naar de betreffende deelnemersvoorwaarden, die door haar zijn gedeponeerd bij de griffie van deze rechtbank, en waarin zij aangeeft dat deze op verzoek ter hand worden gesteld dan wel toegezonden. Stichting Binnendieze stelt dan ook dat [eiseres] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst kennis had kunnen nemen van genoemde voorwaarden. Nu [eiseres] evenwel betwist dat aan haar kenbaar is gemaakt dat algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zouden zijn, terwijl niet is gesteld, noch is gebleken dat een informatiefolder van Stichting Binnendieze met een dergelijke verwijzing aan haar is overhandigd, is de rechtbank van oordeel dat Stichting Binnendieze haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat daaruit evenmin tot toepasselijkheid van de voorwaarden kan worden geconcludeerd.
4.11. Ook het subsidiaire verweer van Stichting Binnendieze dat sprake is van massaal gesloten vervoersovereenkomsten, zodat ingevolge art. 6:234 BW (eerste lid aanhef onder b) kon worden volstaan met het enkele vermelden van het feit dat zij algemene voorwaarden hanteert die bij de rechtbank zijn gedeponeerd, wordt verworpen. Door Stichting Binnendieze is immers niet aangetoond op welke wijze zij voorafgaand aan het sluiten van de vervoersovereenkomst aan [eiseres] kenbaar heeft gemaakt dat op de vervoersovereenkomst algemene voorwaarden van toepassing zouden zijn.
4.12. Daarnaast heeft Stichting Binnendieze gesteld dat op het kaartverkooppunt een groot bord hangt met het opschrift:
“U neemt deel op eigen risico. De Stichting aanvaardt geen enkel risico, ook niet waar het gaat om beschadiging of verloren raken van uw persoonlijke eigendommen”
4.13. Daargelaten dat [eiseres] stelt dat zij een dergelijk bord niet heeft gezien en dat door haar bij gebrek aan wetenschap is betwist dat zo’n bord op 22 september 2005 op het verkooppunt aanwezig was, wordt in het opschrift evenmin verwezen naar de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de door Stichting Binnendieze gedeponeerde algemene deelnemersvoorwaarden niet op de vervoersovereenkomst met [eiseres] van toepassing zijn. De vraag naar de geldigheid van het in art. 4 van die voorwaarden opgenomen exoneratiebeding behoeft dan ook geen verdere bespreking meer.
4.14. Resteert de vraag of Stichting Binnendieze haar aansprakelijkheid rechtsgeldig heeft uitgesloten door middel van het genoemde bord. Indien er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat het genoemde bord ten tijde van de aanschaf van het vervoerbewijs duidelijk zichtbaar in het verkooppunt aanwezig was, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot beperking of uitsluiting van de aansprakelijkheid van Stichting Binnendieze. Gelet op het bepaalde bij art. 8:985 BW is het onder r.o. 4.12. omschreven exoneratiebeding, waarbij geen enkel risico wordt aanvaard, immers nietig.
4.15. Nu derhalve niet is komen vast te staan dat Stichting Binnendieze haar aansprakelijkheid voor het ongeval rechtsgeldig heeft uitgesloten dan wel beperkt, resteert de vraag naar de toedracht van het ongeval. Daarbij wordt vooropgesteld dat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] haar hand moedwillig buiten boord hield op het moment dat zij letsel opliep. Gelet op de stellingen van partijen en de door hen ter comparitie afgelegde verklaringen gaat de rechtbank er vanuit dat de boot waarin [eiseres] zich bevond op het moment van het uitstappen van de passagiers schommelde en dat zij steun heeft gezocht aan de bovenzijde van de rugleuning van de bank waarop zij zat, toen zij naar voren reikte om haar tas te pakken. Gelet op de aard van het letsel wordt aangenomen dat daarbij alleen de vingers van haar linkerhand op de reling op de rugleuning hebben gerust. Naar het oordeel van de rechtbank kan haar daarvan geen verwijt worden gemaakt en is deze handelwijze niet dermate uitzonderlijk dat een zorgvuldig vervoerder daarop niet bedacht hoeft te zijn. Stichting Binnendieze heeft aangevoerd dat de schipper tijdens de rondvaart meermalen heeft gewaarschuwd dat de passagiers de handen binnen boord moesten houden, maar dat maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Deze waarschuwing hield ten eerste specifiek verband met het tijdens de rondvaart passeren van nauwe doorgangen. Ten tweede dient een zorgvuldig vervoerder ermee rekening te houden dat passagiers bij het in- en uitstappen steun zoeken, bijvoorbeeld in verband met het schommelen van de boot waarvan de Stichting zelf stelt dat dit schommelen niet te voorkomen is. Gelet op de overgelegde foto’s van de fluisterboten is de rand op de rugleuning de meest voor de hand liggende plaats om steun te zoeken, simpelweg omdat geen ander object op “stahoogte” beschikbaar is om steun te zoeken.
Het hekwerk op de drijvende steiger, bedoeld als steunpunt bij het in- en uitstappen, is immers nog niet binnen handbereik op het moment dat een passagier van de bank opstaat. Een zorgvuldig vervoerder dient er dan ook rekening mee te houden dat passagiers bij het in- en uitstappen hun hand op de rand boven de rugleuning kunnen leggen en daarbij dus de eerder gegeven waarschuwing (onbewust en onbedoeld) in de wind slaan.
4.16. Uitgaande van de situatie zoals deze blijkt uit foto 6 en 7, neemt de rechtbank voorts aan dat [eiseres] geen letsel zou hebben opgelopen indien de boot waarin zij zat zou hebben aangemeerd bij de vaste steiger. Gelet op het op de foto’s duidelijk zichtbare hoogteverschil tussen het dek van de vaste steiger en de bovenkant van de zijkant van de boot is het welhaast onmogelijk dat een vinger of hand die op de bovenzijde van de rugleuning van de bank rust bekneld raakt, omdat deze behoudens kapseizen simpelweg niet in aanraking kán komen met de vaste steiger.
4.17. Nu Stichting Binnendieze bij het aanmeren van de boot waarin [eiseres] zich bevond, gebruik heeft gemaakt van de drijvende steiger, staat vast dat haar vinger bekneld is geraakt tussen de rugleuning van de boot en de rand van die steiger. Een andere oorzaak is immers noch gesteld, noch gebleken. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat [eiseres] tijdens het vervoer letsel heeft opgelopen als gevolg van het materiaal waarvan de vervoerder zich heeft bediend. Nu het ongeval niet had kunnen gebeuren bij gebruik van de vaste steiger en de Stichting ermee rekening diende te houden
dat passagiers bij het uitstappen een hand op de reling van de boot kunnen leggen, is de rechtbank van oordeel dat het voorval is veroorzaakt als gevolg van een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder had kunnen vermijden en waarvan deze de gevolgen had kunnen verhinderen. De vraag of de vinger bekneld is geraakt ónder de rand van de steiger dan wel tussen de zijkant van de steiger en de bovenzijde van de boot, welke laatste mogelijkheid de Stichting Binnendieze heeft erkend, acht de rechtbank in dit kader niet relevant, nu een zorgvuldig vervoerder het ontstane letsel op eenvoudige wijze had kunnen voorkomen door bijvoorbeeld stootmateriaal met een zodanige dikte aan de drijvende steiger te bevestigen, dat ook bij schommeling van de boot voldoende ruimte zou blijven bestaan tussen de rand van de steiger en de rand van de boot. Een andere mogelijkheid waardoor de Stichting het ongeval had kunnen voorkomen, is het enkel gebruiken van één of meer vaste steigers.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank Stichting Binnendieze dan ook aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt als gevolg van het letsel dat [eiseres] tijdens het vervoer heeft opgelopen. Dit betekent dat de door haar gevorderde verklaring van recht zal worden toegewezen. Daarbij merkt de rechtbank op dat Stichting Binnendieze onweersproken heeft gesteld dat haar aansprakelijkheid ingevolge art. 8:983 BW is beperkt tot het bedrag dat op grond van dit artikel bij a.m.v.b. is vastgesteld.
4.18. Stichting Binnendieze zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 251,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × factor 1,0 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.239,31
4.19. De rechter ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat Stichting Binnendieze aansprakelijk is voor alle door [eiseres] geleden schade, zowel materieel als immaterieel, voortvloeiend uit het letsel als gevolg van het ongeval op 22 september 2005, met inachtneming van de in artikel 8:983 BW bepaalde limitering;
5.2. veroordeelt Stichting Binnendieze in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.239,31.
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.