Kantonrechter te Helmond*
Zaaknummer : 367359
Rolnummer : 3647/04
Uitspraak : 11 juni 2008
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V,
rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V.,
tevens h.o.d.n. Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie;
gedaagde in reconventie;
gemachtigden: P.J. van Gompel en G.J.F. van Ooijen,
Postbus 2174, 5600 CD Eindhoven,
X,
gewoond hebbende te ….,
thans wonende te ……. (België),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Dit vonnis is een vervolg op tussen partijen (hierna ook te noemen "Dexia" en "X") gewezen tussenvonnissen van 23 maart 2005 en 9 januari 2008 van de kantonrechter te Helmond, bij welk laatste tussenvonnis de zaak naar de rol is verwezen voor uitlating door Dexia zoals in dat vonnis nader omschreven. De inhoud van dat vonnis, waarvan zich een authentiek afschrift onder de stukken bevindt, moet als hier overgenomen worden beschouwd.
Bij akte d.d. 13 februari 2008 heeft Dexia de verlangde informatie en toelichting in het geding ge-bracht. Ter zitting van 12 maart 2008 heeft X schriftelijk op genoemde akte gereageerd. Vervol-gens is opnieuw vonnis bepaald.
In conventie en in reconventie:
1. De kantonrechter volhardt geheel bij hetgeen hij in gemelde tussenvon¬nissen heeft overwogen en beslist. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden be¬schouwd.
2. Dexia heeft, zoals gevraagd, kopieën in het geding gebracht van de zogenaamde "Duisenbergregeling" (verder te nomen: "de regeling") en het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2007, waarbij deze regeling algemeen verbindend is verklaard. Dexia heeft gemotiveerd aangegeven waarom de regeling volgens haar wel op haar verhouding tot X van toepassing is.
Zij heeft daartoe opgemerkt dat de plaats waar de overeenkomst tot stand is gekomen bepalend is voor de vraag wie in het kader van de regeling gerechtigde is. De overeenkomst is in 2001 in Helmond tot stand gekomen. Een latere verhuizing van X naar België levert geen uitzon-deringspositie op als bedoeld in artikel 2.2 van de regeling.
Ten aanzien van het beroep op een voortijdige beëindiging van de overeenkomst door X voert Dexia aan dat het al dan niet hebben voldaan van alle maandtermijnen geen criterium oplevert voor de toepasselijkheid van de regeling. Dexia merkt op dat zij de overeenkomst in 2003 voortijdig heeft moeten beëindigen in verband met achterstallige betalingen zijdens X. Daarbij is een restschuld ontstaan die X tot op heden niet heeft voldaan. Ingevolge de regeling wordt hem 66,7% daarvan kwijtgescholden en resteert derhalve 33,3% van die restschuld aan Dexia. Van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 2.3, sub a van de regeling is geen sprake.
X heeft geen zogenaamde opt-outverklaring als bedoeld in artikel 7:908, lid 2 BW afgelegd, waar-door hij op grond van lid 1 van dat artikel partij is geworden bij de regeling en daaraan gebonden is. Daarom hebben partijen geen belang meer bij voortprocederen en dient de zaak volgens Dexia geroyeerd te worden.
3. X heeft daarop volhard in zijn stellingname. Meer in het bijzonder heeft hij nog aangevoerd dat in deze zaak vóór de datum van ondertekening van de overeenkomst al een gerechtelijke uit-spraak was gedaan, dat niet Dexia de overeenkomst heeft beëindigd, maar hij, en wel door een bui-tengerechtelijke ontbinding bij brief van 30 augustus 2002 en dat hem nimmer een brief heeft be-reikt, waarin Dexia wijst op de mogelijkheid om een opt-outverklaring af te leggen.
3. De verdere beoordeling.
4.1 Voor zover van belang, staan tussen partijen de navolgende feiten en omstandigheden als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast.
X is met Dexia op of omstreeks 20 december 2000 een overeenkomst aangegaan onder nummer 29489242. Deze overeenkomst betrof een product onder de naam "WinstVerDriedubbe-laar". De looptijd van de overeenkomst bedroeg drie jaar. Omstreeks 3 september 2003 heeft Dexia een eindafrekening opgemaakt, op grond waarvan zij naar eigen zeggen van X nog een bedrag van € 14.008,76 te vorderen had.
4.2 Op grond van deze overeenkomst heeft Dexia zich verplicht om ten bate van X gefaseerd met name in het contract genoemde aandelen te kopen voor een aankoopbedrag van in totaal € 19.503,12. De overeenkomst vermeldde voorts dat X aan Dexia daarenboven een rente verschuldigd was van € 4.092,12. In totaal bedroeg de betalingsverplichting van X aan Dexia € 23.595,24.
Deze overeenkomst behelst een verhouding die door Dexia is aangeduid als "lease". X heeft zich verplicht om gedurende 36 maanden een bedrag van € 113,67 te voldoen. In totaal is dat een bedrag van € 4.092,12, welk bedrag overeenkomt met de door Dexia berekende rente. In de 35e maand diende X een bedrag van € 45,38 te voldoen. Aan het eind van de looptijd diende het restant van € 19.457,74 te worden voldaan, welk bedrag in principe zou worden verrekend met de verkoopopbrengst van de aangekochte aandelen. Ingevolge artikel 5 van de overeenkomst zou X automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden worden op het moment waarop hij al datgene aan Dexia zou hebben betaald dat hij op grond van de overeenkomst aan Dexia verschuldigd was geworden.
4.3 Bij brief van 22 juli 2002 (productie2 bij antwoord/eis) heeft X aan Dexia geschreven:
"Ik heb een aantal vragen over de lease overeenkomst;
1. Tegen welke koers, hoeveel en welke aandelen heeft U gekocht op 27-12-2000?
2. Tegen welke koers, hoeveel en welke aandelen heeft U gekocht eind 2001?
3. Wat bent U van plan m.b.t. de lease overeenkomst in de toekomst?
Ik wil binnen 14 dagen een duidelijk antwoord met concrete getallen en cijfers.
Als U mij binnen deze termijn geen afdoend antwoord geeft, ga ik er vanuit dat u ermee in-stemt, dat de overeenkomst met terugwerkende kracht wordt ontbonden en dat u mij de be-taalde termijnen restitueert."
Toen hierop geen antwoord volgde, heeft X Dexia op 30 augustus 2002 geschreven (productie 1 bij antwoord/eis):
"Ik heb moeten constateren dat U niet heeft gereageerd op mijn schrijven van 22 juli 2002. Derhalve neem ik aan dat U ingestemd heeft met mijn voorstel en zie ik de restitutie gaarne binnen 3 weken tegemoet.
Voor de goede orde deel ik U mede dat ik de aan U verleende machtiging met onmiddellij-ke ingang intrek. Bedragen, die na heden door U nog worden afgeschreven, zullen door mij onmiddellijk worden gestorneerd."
Vervolgens heeft X zijn betalingen aan Dexia gestaakt. X vordert thans in reconventie de door Dexia niet terugbetaalde termijnbetalingen, vermeerderd met € 0,01 (minimale winst), in totaal volgens X € 2.269,01.
4.4 Vervolgens heeft Dexia een eindafrekening opgesteld, gebaseerd op een verkoop van de voor X gekochte aandelen tegen een koers per 3 september 2003. Op grond van die eindafrekening berekent Dexia dat X aan haar een restschuld heeft van € 14.008,76.
4.5 X is vanaf eind april 2005 woonachtig in België. Tot die tijd, dus ook bij het aangaan van de overeenkomst met Dexia, was hij woonachtig in Nederland.
De toepasselijkheid van de Duisenbergregeling.
5.1 Dexia wenst de onderhavige procedure te beëindigen, daartoe aanvoerend dat partijen daar geen belang meer bij hebben, omdat zij gebonden zijn aan de Duisenbergregeling. X heeft dit be-twist, daartoe aanvoerend dat de regeling op hem niet van toepassing is, omdat hij in 2005 naar het buitenland is verhuisd.
5.2 De kantonrechter kan X in dit verweer niet volgen. Vooropgesteld dient te worden dat bij de afwikkeling van massaschades een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten door een partij (lees: Dexia) en een stichting en/of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, mits die stichting en/of vereniging blijkens haar statuten de belangen van de individuele betrokkenen behar-tigt. Het effect van het algemeen verbindend worden van een dergelijke overeenkomst is dat alle individuele betrokkenen, ook zij die zich niet hadden aangesloten bij de desbetreffende stichting en/of vereniging, gebonden zijn aan de overeenkomst, behalve wanneer zij een opt-outverklaring afleggen. De vraag of X was aangesloten bij één van de onderhandelingspartners van Dexia bij de onderhandelingen in het kader van de regeling is dus verder niet relevant. Bij de aldus tot stand ge-komen vaststellingsovereenkomst (de Duisenbergregeling) is bepaald dat deze van toepassing is op alle personen die met Dexia een effectenlease-overeenkomst zijn aangegaan, met uitzondering van de in artikel 2.2 en 2.3 bedoelde personen. X is met Dexia een dergelijke overeenkomst aangegaan en behoort dus in beginsel tot de "Gerechtigden" als bedoeld in artikel 2.1 van de regeling. Deze maakt geen onderscheid tussen gerechtigden die in Nederland wonen en gerechtigden die buiten Nederland wonen.
5.3 In het kader van de procedure voor het Gerechtshof te Amsterdam inzake de algemeen ver-bindendverklaring is door het Hof uitvoerig stilgestaan bij de mogelijkheden die individuele we-derpartijen van Dexia (zij zijn immers "belanghebbenden" bij de overeenkomst en moeten als zo-danig in de gelegenheid worden gesteld te reageren op het verzoek) moesten hebben om gehoord te worden. Met name is daarbij aandacht besteed aan de wijze van oproeping van de belanghebben-den. De kantonrechter verwijst dienaangaande naar het arrest van het Hof te Amsterdam d.d. 25 ja-nuari 2007, LJN: AZ7033. In de overwegingen 2.5 tot en met 2.9 is aangegeven welke procedure voor het oproepen van belanghebbenden diende te worden aangehouden. In de rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.4 is aangegeven dat hieraan is voldaan en dat alle belanghebbenden, ook zij die in het buitenland woonden, daarmee in beginsel deugdelijk waren opgeroepen. Uit de hele discussie voor het Hof omtrent de oproeping van belanghebbenden die in het buitenland woonachtig waren volgt dat de onderhavige overeenkomst ook op hen van toepassing is, behoudens in die gevallen waarin zij behoren tot de uitzonderingen, genoemd in de regeling.
5.4 Enkel de omstandigheid dat X nu in het buitenland woont, levert dus geen grond op om te oordelen dat de regeling op hem niet van toepassing is. Dat X ondanks de maatregelen die het Hof had voorgeschreven niet op de hoogte is geweest van de procedure bij het Hof en dus niet in staat is geweest om individueel verweer te voeren in die procedure, is verder door X niet gesteld en volgt evenmin uit de door hem aangevoerde feiten. In rechte is derhalve niet gesteld, noch gebleken, dat afbreuk is gedaan aan de processuele rechten van X in de procedure voor het Hof (één en ander als overwogen door het Hof in r.o. 5.4 van zijn arrest).
6.1 Vervolgens heeft X aangevoerd dat de regeling niet op hem van toepassing is, omdat hij niet alle termijnen van de overeenkomst heeft betaald. Dexia heeft dit bij akte d.d. 13 februari 2008 gemotiveerd weersproken, onder verwijzing naar de relevante passages in de regeling. Daarna heeft X in zijn reactie d.d. 12 maart 2008 niet meer in zijn standpunt volhard. De kantonrechter acht het verweer van X op dit punt dan ook afdoende door Dexia weerlegd. De omstandigheid dat hij niet alle termijnen heeft betaald staat niet aan toepassing van de regeling in de weg.
6.2 Dat geldt overigens ook voor de omstandigheid dat X de overeenkomst zelf buitengerechte-lijk zou hebben ontbonden (nog los van de vraag of daartoe gronden bestonden). Evenmin kan het bestaan van een vernietigingsgrond aan de werking van de regeling in de weg staan. De kanton-rechter verwijst op dit punt naar r.o. 5.21 van het aangehaalde arrest, waar het Hof Amsterdam on-der meer overweegt:
"Daarbij verdient opmerking dat mede óók wordt prijsgegeven eventuele vorderingen in verband met overeenkomsten die reeds door buitengerechtelijke verklaring van de belegger of zijn eega zijn vernietigd, en in het algemeen ook eventuele vorderingen in verband met overeenkomsten die ingevolge artikel 3:40 BW (…) nietig, reeds vernietigd, of nog vernie-tigbaar zijn. De WCAM-overeenkomst is immers een vaststellingsovereenkomst en dus een overeenkomst waarbij de partijen (…) ter beëindiging van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling van het-geen tussen hen rechtens geldt, welke vaststelling bestemd is om ook te gelden voor zover zij mocht afwijken van de tevoren bestaande rechtstoestand."
Wat geldt voor het prijsgeven van rechten die voortvloeien uit een vernietiging, geldt naar het oor-deel van de kantonrechter mutatis mutandis ook voor aanspraken die zouden kunnen bestaan op grond van een buitengerechtelijke ontbinding van de lease-overeenkomst in kwestie.
6.3 Tot slot wijst de kantonrechter op dit punt, wellicht ten overvloede, nog op de rechtsover-wegingen 5.16 tot en met 5.19 van het Hof. Hierin heeft het Hof expliciet overwogen dat de vorde-ringen van Dexia en X in conventie en reconventie onder het schadebegrip van artikel 7:907, lid 1 BW vallen, zodat zij wel degelijk vallen onder de werking van de regeling.
7.1. Voor zover X bij zijn reactie d.d. 12 maart 2008 nog wijst op de omstandigheid dat in deze zaak al eerder een vonnis is gewezen, ziet het verweer voorbij aan het feit dat artikel 2, lid 2 sub e van de regeling de werking daarvan enkel uitsluit voor contracten waarover op de datum van de ondertekening van de regeling tussen Dexia en de contractant al een vonnis was gewezen dat kracht van gewijsde had verkregen. Dat geval doet zich in deze zaak niet voor.
7.2 Andere feiten of omstandigheden, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat één van de uitzonderingsgevallen van artikel 2.2 of artikel 2.3 van de regeling op X van toepassing zijn, zijn niet gesteld of gebleken.
8.1 X heeft nog opgemerkt dat Dexia hem nimmer heeft gewezen op de termijn waarbinnen hij een opt-outverklaring kon afleggen. De kantonrechter verwerpt dat verweer.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft in de aangehaalde beschikking bepaald hoe ingevolge artikel 1017, lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de belanghebbenden in kennis dienen te worden gesteld van zijn beslissing. In r.o. 10.2 tot en met r.o. 10.6 van zijn beslissing overweegt het Hof:
"In het bijzonder is, gelet op het grote aantal "gerechtigden" en de grote omvang van deze beschikking, aanvaardbaar dat Dexia afschrift (op papier) alleen op aanvraag behoeft te verstrekken, nu de beschikking al meteen op diverse websites zal worden gepubliceerd.
De onder 10.3 bedoelde mededeling moet zo spoedig mogelijk nadat deze beschikking on-herroepelijk is geworden, worden gedaan:
- bij gewone brief aan de bij verzoeksters bekende "gerechtigden" tot een vergoeding (in de zin van artikel 1017, lid 3 Rv.), alsmede aan de verweerster- rechtspersonen 1, 2, 3 en 5;
- bij advertentie in de nieuwsbladen De Volkskrant, De Telegraaf en Het Financieel Dagblad;
- bij bericht op de website van de verzoeksters.
Bovendien moet de tekst van deze beschikking en die van de WCAM-overeenkomst op de website van Dexia en desgewenst van de andere verzoeksters worden geplaatst.
Zo spoedig mogelijk nadat namens of door een "gerechtigde", of door één van de verweer-sters-rechtspersonen 1, 2, 3 en 5, nadat deze beschikking onherroepelijk is geworden, aan Dexia, op één van de overeenkomstig 10.3 opgegeven adressen, is verzocht om afschrift (op papier, of een elektronische versie) van de beschikking en/of de WCAM-overeenkomst, dient Dexia, op haar kosten, aan dit verzoek te voldoen."
8.2 Zijdens X is niet gesteld, noch is zulks gebleken, dat Dexia of één der andere verzoeksters zou hebben verzuimd om aan deze publicatieregeling te voldoen. Niet gesteld of gebleken is dat Dexia zou hebben nagelaten om X op een daartoe strekkend verzoek van zijn kant een afschrift op papier van de WCAM-regeling toe te sturen.
Indien X geen schriftelijk bericht heeft gekregen, kan zulks samenhangen met zijn verhuizing naar België en hoeft dat verzuim, gelet ook op de andere wijzen van publiceren, niet te leiden tot een oordeel dat X niet gebonden is aan de regeling of alsnog de gelegenheid zou moeten krijgen om een opt-outverklaring af te leggen. De kantonrechter betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat X in zijn schriftelijke reactie ter rolle d.d. 14 november 2007 zelf al aangeeft dat hij de publicaties in-zake de Duisenbergregeling op internet heeft gevolgd, zodat aangenomen mag worden dat hij ook in afdoende mate in staat is geweest om via het internet kennis te nemen van de WCAM-overeenkomst en de mogelijkheid om de werking daarvan voor wat hem betreft uit te sluiten.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsverhouding tussen partijen thans wordt beheerst door de WCAM-regeling, zoals verbindend verklaard door het Gerechtshof te Amsterdam in zijn beschikking van 25 januari 2007. Daardoor is de rechtsverhouding tussen partijen opnieuw vastgesteld en kan geen acht meer worden geslagen op de verhoudingen, zoals die voordien wel-licht geweest kunnen zijn. X is gebonden aan die vaststellingsovereenkomst.
10.1 Ingevolge artikel 246 Rv. vindt doorhaling op de rol plaats op verlangen van partijen. Af-doende is gebleken dat X niet kan instemmen met een dergelijke doorhaling. Dat betekent dat de kantonrechter thans bij vonnis dient te beslissen.
10.2 Ten aanzien van de vordering in conventie volgt uit de gewijzigde stellingname van Dexia dat de gronden waarop zij is gebaseerd thans niet meer bestaan. De rechtsverhouding tussen partij-en is immers opnieuw vastgesteld. Dexia heeft naar aanleiding daarvan echter haar eis niet gewij-zigd, noch de grondslag van haar vordering aangepast aan de wijzigingen in de rechtsverhouding tussen partijen. Zij heeft daarentegen verzocht om over te gaan tot doorhaling van de zaak opo de rol. In dat geval kan de kantonrechter niet anders dan vaststellen dat de gronden die ter onderbou-wing van de vordering in conventie zijn aangevoerd thans niet (meer) bestaan, zodat het gevorder-de in conventie niet kan worden toegewezen. Dat brengt wel met zich mee dat Dexia de kosten in conventie dient te dragen.
10.3 Hetgeen ten aanzien van de vordering in conventie is overwogen geldt, "mutatis mutandis" ook in reconventie. Ook in dat deel van het geding is afdoende gebleken dat geen gronden bestaan voor toewijzing van het gevorderde, omdat de daartoe aangevoerde rechtsgrond niet (langer) be-staat. In reconventie zal de vordering van X daarom ook worden afgewezen, met veroordeling van X in de kosten van het geding, te begroten op 1,5 punt volgens het gebruikelijk tarief.
In conventie:
Wijst de vorderingen van Dexia af;
Veroordeelt de naamloze vennootschap Dexia Nederland N.V. in de kosten van het geding, aan de zijde van X tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
In reconventie:
Wijst de vordering van X af;
Veroordeelt X in de kosten van het geding, aan de zijde van Dexia tot aan deze uitspraak begroot op € 487,50.
Aldus gewezen te Helmond door mr. R.J.M. Cremers, kantonrechter, en aldaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.