ECLI:NL:RBSHE:2008:BD2734

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/875182-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak betreffende medeplegen van overtreding van de Destructiewet en identificatie van dieren

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, is de verdachte op 29 mei 2008 veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van de Destructiewet. De zaak is aanhangig gemaakt via dagvaarding op 19 mei 2005, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het onttrekken van destructiemateriaal aan verwerking en het houden van niet geregistreerde runderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dat de rechtbank bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.

De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om contact te hebben met zijn raadsman en dat er geen ontoelaatbare druk is uitgeoefend. De rechtbank heeft de bewijsbeslissing genomen op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte wetenschap had van de onjuiste identificatie van de runderen. De verdachte is vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit, terwijl het eerste feit wel bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 14 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/875182-05
Datum uitspraak: 29 mei 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats][adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2005, 25 oktober 2005, 5 oktober 2007, 7 december 2007, 4 maart 2008 en 14 mei 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 mei 2005.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2004 tot en met 31 maart 2005
te Sterksel op of nabij het [perceel 1] en/of Deurne op of
nabij de perce(e)l(en) [perceel 2] en/of [perceel 3] en/of op een
perceel [perceel 4] te Heythuysen, tezamen en in vereniging met anderen of
een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een of meer do(o)d(e)
rund(eren), paard(en) en/of varken(s), zijnde destructiemateriaal, heeft
onttrokken aan verwerking;
(Arikel 4 lid 1 van de Destructiewet)
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2005 te Deurne, op een locatie aan de
[perceel 3], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
al dan niet opzettelijk, runderen heeft gehouden die niet overeenkomstig de
Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of
geregistreerd
immers hield hij en/of voornoemde ander(en), zeven, althans een of meer
rund(eren) dat/die niet was/waren voorzien van enig oormerk en/of de/het
rund(eren) met de/het oormerk(en) met ID-code NL 3406 3074 3 en/of NL 2329
6460 4 terwijl dat/die merk(en) niet voor dat/die betreffende rund(eren)
was/waren afgegeven;
(Artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren)
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 5 oktober 2007 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
1. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van de redelijke termijn. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat tussen de datum waarop zijn cliënt is aangehouden, te weten op 31 maart 2005, en de datum van het te verwachten vonnis op 29 mei 2008, een periode van 3 jaar en 2 maanden is verstreken, hetgeen een forse overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar en 2 maanden betekent. De raadsman heeft voorts gesteld dat het een relatief eenvoudige zaak betreft en dat het onderzoek tegen zijn cliënt op 8 juni 2005 al was afgerond.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De datum van inverzekeringstelling van verdachte, te weten 31 maart 2005, is het aanvangstijdstip van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De datum van de uitspraak in deze zaak valt op 29 mei 2008 en is daarmee tevens het eindtijdstip van bovenbedoelde termijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er een overschrijding van de redelijke termijn plaats gevonden van ongeveer 14 maanden.
In de regel dient een overschrijding van de redelijke termijn te leiden tot strafvermindering.
In slechts uitzonderlijke gevallen is er plaats voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie (HR 3 oktober 2000, NJ 2000/721).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle feiten en omstandigheden betreffende de loop van de procedure zoals die uit het dossier zijn gebleken en de samenhang van de zaak met de medeverdachten, waarbij de rechtbank opmerkt dat door de verdediging niet is verzocht om de zaak af te splitsen van die van de medeverdachten, het hier geen dusdanig uitzonderlijk geval van overschrijding van de redelijke termijn betreft dat niet-ontvankelijk- verklaring van het openbaar ministerie dient te volgen.
2. De raadsman heeft aangevoerd dat hij op 12 april 2005 niet de gelegenheid heeft gehad zijn cliënt te bezoeken op het politiebureau te Eindhoven. Hij heeft aangegeven dat hij tijdig (ruim voor 12.00 uur) ter plaatse was, maar dat de politie hem niet heeft toegelaten tot zijn cliënt. Daardoor heeft hij zijn cliënt niet op passende wijze kunnen bijstaan/adviseren.
De raadsman acht deze gang van zaken een zodanig ernstige schending van een behoorlijke procesorde dat hij vindt dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Subsidiair heeft hij bepleit dat de resultaten van dit verhoor niet als bewijs gebruikt mogen worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte was voorafgaand aan 12 april 2005 al een aantal malen gehoord door de politie. Telkens was hem voorafgaand aan een dergelijk verhoor de cautie gegeven. Verdachte bevond zich op 12 april 2005 al vanaf 31 maart 2005 in voorarrest (inclusief inverzekeringstelling) en was na zijn inbewaringstelling geplaatst in het Huis van Bewaring te Grave. Al die tijd heeft de raadsman -binnen de huisregels van het Huis van Bewaring- gelegenheid gehad om contact te hebben met verdachte. Op 11 april 2005 is verdachte in opdracht van de officier van justitie gelicht door de politie voor nader verhoor. Verdachte wist dat hij gelicht ging worden: in het dossier bevindt zich de akte van betekening d.d. 9 april 2005, waarbij hij in kennis werd gesteld van de voorgenomen lichting.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het vorenstaande voort dat voor de raadsman en verdachte ruim voldoende gelegenheid heeft bestaan voorafgaand aan 12 april 2005 af te spreken welke proceshouding verdachte tijdens de naderende verhoren aan zou nemen en of en zo ja over welke feiten verdachte zou gaan verklaren.
Er bestaat daarom geen enkele aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van contact tussen raadsman en verdachte op 12 april 2005.
Omdat ook anderszins niet is gebleken van enige vorm van ontoelaatbare druk of andere vorm(en) van beïnvloeding van verdachte, kan de door verdachte afgelegde verklaring als bewijs worden gebruikt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte sub 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier is onvoldoende gebleken dat verdachte wetenschap had van het feit dat de runderen op de locatie aan de [perceel 3] te Deurne op zijn naam geregistreerd stonden en dat deze runderen niet op de juiste wijze waren geïdentificeerd en geregistreerd.
De bewezenverklaring.
Uit het procesdossier is gebleken dat verdachte in januari 2005 eenmaal samen met zijn vader een dood kalf in de hondenren heeft gegooid als voeding voor de honden en dit kadaver aldus heeft onttrokken aan verwerking. Behalve de verklaring van verdachte hierover (p. 524) is uit het dossier niet gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij meerdere soortgelijke feiten.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 16 november 2004 tot en met 31 maart 2005 te Deurne op perceel [perceel 3], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, een dood rund, zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken aan verwerking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het
oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1, 2, 4 en 30 van de Destructiewet.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
6 weken gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 weken voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid:
- verdachte werd niet eerder veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf en volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, nu de rechtbank vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde en de rechtbank voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet, opzettelijk begaan
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1:
Gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 29 mei 2008.
6
Parketnummer: 01/875182-05
[verdachte]