ECLI:NL:RBSHE:2008:BD0401

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825006-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 28 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de invoer van 8 kilogram cocaïne vanuit Suriname naar Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze hoeveelheid cocaïne, wat in strijd is met de Opiumwet. De tenlastelegging was gebaseerd op feiten die zich hebben afgespeeld tussen 1 december 2007 en 3 januari 2008, waarbij de verdachte op verzoek van een medeverdachte een persoon benaderde om een pakket op zijn naam en adres te laten ontvangen, met de belofte van een vergoeding van 4.000 euro. Gedurende deze periode heeft de verdachte intensief contact onderhouden met zijn medeverdachten en een bemiddelende rol vervuld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de verdachte dat hij zich had gedistantieerd van de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders zo nauw was dat zijn gedragingen gekwalificeerd konden worden als medeplegen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, en besloot dat een deel van de straf voorwaardelijk moest zijn om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825006-08
Datum uitspraak: 28 april 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de PI Tilburg, HvB Koning Willem II.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 maart 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 03 januari 2008
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
die wet behorende lijst I;
(artikel 2A van de Opiumwet)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meerdere
onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 01 december
2007 tot en met 03 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben
gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is
geweest, danwel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft, immers, heeft verdachte,
- een of meerdere voornoemde perso(o)n(en), ten behoeve van voornoemd
misdrijf, met elkaar in contact gebracht en/of
- garant gestaan voor (de betrouwbaarheid van) die [medeverdachte 2] en/of een
of meerdere andere perso(o)n(en) en/of
- meedere, althans een (telefoon)gesprekken gevoerd met die [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 1] en/of
- met een of meerdere voornoemde personen onderhandeld en/of afspraken
gemaakt met betrekking tot voornoemde hoeveelheid cocaïne.
(artikel 2A van de Opiumwet)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs aanwezig is om de betrokkenheid van verdachte bij dit feit als medeplegen, danwel de medeplichtigheid daaraan, te kunnen kwalificeren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het betoog van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door [medeverdachte 1] is benaderd met de vraag of hij iemand kende die iets bij wilde verdienen. Verdachte heeft daarop [medeverdachte 2] benaderd met de vraag of deze [medeverdachte 2] op zijn naam en adres een pakket aan wilde laten komen en verdachte heeft hem daarvoor een vergoeding van 4000 euro in het vooruitzicht gesteld. Vervolgens heeft verdachte tot het moment van zijn aanhouding, zeer intensief contact onderhouden met beide medeverdachten. Verdachte heeft daarbij een bemiddelende rol vervuld.
De stelling van verdachte, dat hij pas later het vermoeden kreeg dar er iets niet in de haak was, acht de rechtbank, gelet o de hiervoor beschreven gang van zaken, volstrekt onaannemelijk.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit niets aannemelijk is geworden dat verdachte zich op objectief vast te stellen wijze heeft gedistantieerd van de invoer van de cocaïne.
Genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat er zo'n volledige en nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn mededaders, dat zijn gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen gericht op het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 01 december 2007 tot en met 03 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 27.
Opiumwet art. 2, 10.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over een passende afdoening van deze zaak, heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met name wordt verdachte ernstig aangerekend dat hij zich mede schuldig heeft gemaakt aan de invoer van circa 8 kilo van een materiaal bevattende cocaïne.
De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne grote gevaren oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan.
Daarnaast gaat de verspreiding en handel in cocaïne veelal gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft zich om dit alles kennelijk volstrekt niet bekommerd.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder
rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank een mindere rol heeft vervuld in het geheel dan enkele niet opgespoorde mededaders en blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van verdachte, hij niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank zal bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt niet opgelegd. In deze zaak is geen reclasseringsrapport opgemaakt, en ook overigens is niet gebleken dat toezicht door de reclassering wenselijk zou zijn.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
DE BESLISSING:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter,
mr. I. Rijnbout en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 28 april 2008.