ECLI:NL:RBSHE:2008:BD0397

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839481-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 28 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van ongeveer 8 kilogram cocaïne vanuit Suriname naar Nederland. De verdachte fungeerde als ontvanger van het pakket waarin de cocaïne was verpakt en had voorafgaand aan de levering intensief contact gehad met zijn mededaders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk deze hoeveelheid cocaïne Nederland binnenbracht, wat in strijd is met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet. De tenlastelegging was gebaseerd op feiten die zich afspeelden tussen 1 december 2007 en 3 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan alle wettelijke eisen en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zou houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft echter een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk, met dezelfde voorwaarden als door de officier van justitie geëist.

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte in het geheel en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een mindere rol had dan enkele niet-opgespoorde mededaders en dat hij niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder een houten kist en een krik, verbeurd verklaard, omdat deze in verband stonden met het gepleegde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is op tegenspraak gewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839481-07
Datum uitspraak: 28 april 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak
tegen
[verdachte]]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 maart 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 03 januari 2008
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
die wet behorende lijst I;
(artikel 2A van de Opiumwet)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 01 december 2007 tot en met 03 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
Met betrekking tot het bewezenverklaarde "tezamen en in vereniging met anderen" overweegt de rechtbank dat verdachte degene is geweest die fungeerde als ontvanger van het pakket waarin de cocaïne zat verpakt. Met zijn mededaders was vooraf de afspraak gemaakt dat hij hiervoor betaald zou worden. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen, en dan met name uit de analyse van het telecomverkeer, dat verdachte voorafgaand aan de levering van het pakket intensief contact heeft gehad met zijn mededaders.
Genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat er zo'n volledige en nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn mededaders, dat zijn gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen gericht op het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a.
Opiumwet art. 2, 10.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte
zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over een passende afdoening van deze zaak, heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met name wordt verdachte ernstig aangerekend dat hij zich mede schuldig heeft gemaakt aan de invoer van circa 8 kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Verdachte heeft hierbij uit puur financieel gewin gefungeerd als ontvanger van het pakket waarin de cocaïne zat verpakt. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne grote gevaren oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan.
Daarnaast gaat de verspreiding en handel in cocaïne veelal gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft zich om dit alles kennelijk volstrekt niet bekommerd.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder
rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank een mindere rol heeft vervuld in het geheel dan enkele niet opgespoorde mededaders en blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van verdachte, hij niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank zal bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de bijzondere voorwaarde naleeft dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door nogmaals invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen houten kist en krik vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
DE BESLISSING:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren en de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd
zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering
Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG
's-Hertogenbosch,zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1 houten kist en 1 krik.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter,
mr. I. Rijnbout en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 28 april 2008.