ECLI:NL:RBSHE:2008:BD0393

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/839489-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door invoer van cocaïne

Op 28 april 2008 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 8 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in de P.I. Breda, werd beschuldigd van het coördineren van de invoer van deze drugs vanuit Suriname. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van medeverdachten, telecomanalyses en observaties van een speciaal team. De rechtbank oordeelde dat de verdachte intensief contact had met zijn medeverdachten voorafgaand aan de levering van het pakket, wat zijn betrokkenheid bij de drugshandel bevestigde.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen belemmeringen waren voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne in Nederland had gebracht, wat een ernstige overtreding van de Opiumwet is.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de gevaren van cocaïne voor de gezondheid en de samenhang met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor overtredingen van de Opiumwet, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De rechtbank besloot dat een deel van de straf voorwaardelijk zou zijn, om de verdachte te stimuleren zich aan de wet te houden in de toekomst.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/839489-07
Datum uitspraak: 28 april 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1974,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 april 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 maart 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2007 tot en met 03 januari 2008
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
die wet behorende lijst I;
(artikel 2A van de Opiumwet)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 01 december 2007 tot en met 03 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, ongeveer 8 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
Met betrekking tot het bewezenverklaarde "tezamen en in vereniging met anderen" overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], welke verklaringen worden ondersteund door de analyse van het telecomverkeer en de waarnemingen van het observatieteam, aannemelijk is geworden dat verdachte degene is geweest die de zending van het pakket vanuit Suriname (mede) coördineerde.
Ook blijkt uit genoemde analyse van het telecomverkeer dat verdachte voorafgaand aan de levering van het pakket intensief contact heeft gehad met de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de aflevering van het pakket.
Genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat er zo'n volledige en nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn mededaders, dat zijn gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen gericht op het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne.
De rechtbank ziet geen aanleiding te concluderen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zouden zijn, zoals door de raadsman van verdachte ter terechtzitting is aangevoerd. Zoals hiervoor al is gesteld, wordt de verklaring van [medeverdachte 1] bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2]. Vervolgens worden beide verklaringen ondersteund door de analyse van het telecomverkeer en de waarnemingen van het observatieteam.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 27.
Opiumwet art. 2, 10.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over een passende afdoening van deze zaak, heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met name wordt verdachte ernstig aangerekend dat hij zich mede schuldig heeft gemaakt aan de invoer van circa 8 kilo van een materiaal bevattende cocaïne.
De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne grote gevaren oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan.
Daarnaast gaat de verspreiding en handel in cocaïne veelal gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft zich om dit alles kennelijk volstrekt niet bekommerd.
Daarnaast heeft de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder
rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van verdachte, niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank zal bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt niet opgelegd. In deze zaak is geen reclasseringsrapport opgemaakt, en ook overigens is niet gebleken dat toezicht door de reclassering wenselijk zou zijn.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
DE BESLISSING:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter,
mr. I. Rijnbout en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 28 april 2008.