ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9694

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FT RK 08.364
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en schuldsaneringsregeling in het kader van wettelijke schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 april 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot een voorlopige voorziening en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die huurde van Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, had een huurschuld en was geconfronteerd met een ontruiming van zijn woning. De rechtbank behandelde het verzoek tot voorlopige voorziening op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw), dat bedoeld is om een minnelijk schuldtraject mogelijk te maken en de goede trouw van de schuldenaar te waarborgen. Verzoeker stelde dat hij woonbegeleiding nodig had en dat zijn situatie eerst gestabiliseerd moest worden voordat hij in aanmerking kon komen voor een minnelijk traject.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat het stabilisatietraject niet gelijkgesteld kon worden aan het minnelijk traject zelf. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde adempauze niet bedoeld was om het minnelijk traject voort te zetten, maar om de situatie van verzoeker te stabiliseren. Dit betekende dat er geen ruimte was voor het geven van een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 287b Fw.

Daarnaast werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoeker niet in staat was om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank benadrukte dat verzoeker gedurende acht dagen na de uitspraak het recht had om hoger beroep aan te tekenen tegen de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij dit uitsluitend door een advocaat en procureur kon worden gedaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
rekestnummer: FT RK 08.364
Uitspraak van 8 april 2008
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [datum],
wonende te [adres],
verzoeker,
tegen
Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl,
gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
verweerster.
1. De procedure
Op 1 april 2008 is namens verzoeker een verzoek ingediend tot een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw). Op 4 april 2008 is een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
Op 3 april 2008 is namens verweerster door gerechtsdeurwaarderkantoor GGN Brabant een aantal schriftelijke bescheiden overgelegd met een korte toelichting van haar standpunt.
Ter zitting van 4 april 2008 zijn voornoemde verzoeken behandeld. Verschenen zijn verzoeker en mevrouw Gielkens namens de gemeente Eindhoven. Verweerster is middels GGN Brabant telefonisch opgeroepen, maar heeft te kennen gegeven niet te verschijnen.
2. Het verzoek
Verzoeker huurt van Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, verder te noemen SWS, een woning gelegen aan [adres]. Wegens een huurschuld heeft de kantonrechter te Eindhoven bij vonnis d.d. 6 maart 2008 onder meer de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming van de door verzoeker gehuurde woning gelast. Deze ontruiming is vervolgens aangezegd tegen 9 april 2008 om 09.00 uur.
De rechtbank begrijpt dat de namens verzoeker gevraagde voorlopige voorziening het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw inhoudt, zoals bedoeld in artikel 287b lid 4 Fw.
Aan het verzoek tot een voorlopige voorziening ex artikel 287b Fw is onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker tot 26 juni 2007 bij zijn moeder heeft ingewoond. Vanwege het feit dat zijn moeder naar een verzorgingstehuis moest, is verzoeker zelfstandig gaan wonen. Zijn moeder is op 31 december 2007 overleden. Verzoeker heeft vanaf de periode dat hij zelfstandig is gaan wonen geen of nauwelijks vaste lasten betaald. De reden daarvoor is volgens verzoeker dat er loonbeslag is gelegd, waardoor hij slechts circa € 779,00 per maand zou overhouden. Volgens verzoeker mist hij de vaardigheden om zelfstandig te wonen en heeft hij behoefte aan woonbegeleiding. Verzoeker is bang dat hij zijn vaste dienstbetrekking verliest door de ontruiming.
Volgens de in het verzoekschrift weergegeven indruk van de casemanager schulddienstverlening kan een traject binnen welke schuldregeling alleen slagen indien verzoeker meewerkt aan de toepassing van beschermingsbewind over hem. Inmiddels heeft een aanmelding voor beschermingsbewind plaatsgevonden. Gelet op de huidige situatie van betrokkene dient eerst zijn situatie gestabiliseerd te zijn om een traject binnen het minnelijke dan wel het wettelijke schuldtraject te kunnen bezien. Met het oog hierop is namens verzoeker verzocht de gevraagde voorziening voor de duur van zes maanden uit te spreken.
3. Het verweer
Uit het faxbericht met bijlagen dat op 3 april 2008 namens verweerster door gerechtsdeurwaarderkantoor GGN Brabant is ingediend blijkt dat verweerster tot ontruiming wenst over te gaan.
4. De beoordeling
Uit bedoeld verzoek en uit het ter zitting behandelde blijkt dat verzoeker onvoldoende in staat is zelf zijn leven te ordenen. Zo is door mevrouw Gielkens aangegeven dat verzoeker woonbegeleiding behoeft en dat verzoeker beschermingsbewind nodig heeft. Volgens mevrouw Gielkens is dit beschermingsbewind noodzakelijk om eerst zijn situatie te stabiliseren en is verzoeker op dit moment nog niet klaar voor minnelijke schuldregeling. Ook acht zij verzoeker momenteel nog niet in staat om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Het voorgaande is door verzoeker ter zitting erkend. Mevrouw Gielkens schatte ter zitting in dat het stabilisatietraject een paar maanden tijd zal kosten. Volgens mevrouw Gielkens is de voorlopige voorziening derhalve bedoeld om eerst tot stabilisatie over te gaan en om daarna de mogelijkheden van een minnelijke schuldregeling te bezien en eventueel een dergelijk buitengerechtelijk traject op te starten.
De vraag die thans voorligt is welke reikwijdte dient te worden toegekend aan een voorlopige voorziening ex artikel 287b Fw. Oftewel, is deze voorlopige voorziening ook bedoeld om een aan een minnelijke schuldregeling voorafgaand stabilisatietraject mogelijk te maken?
Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de wetgever de voorlopige voorziening ex artikel 287b Fw heeft gecreëerd om het buitengerechtelijk traject te versterken en om verzoeker de gelegenheid te geven om de goede trouw meer gefundeerd te laten blijken. De Minister van Justitie heeft het als volgt verwoord: “(…) artikel 287b (biedt) een grondslag voor een voorlopige voorziening met een andere strekking, namelijk het bereiken van een soort adempauze die de schuldenaar in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden. (…) Daarnaast heeft de schuldenaar gedurende die periode de gelegenheid zijn goede trouw meer gefundeerd te laten blijken, zodat de rechter mede op basis van het verslag van artikel 287b, zesde lid, na afloop beter kan beslissen over een dwangakkoord of over toelating tot de schuldsaneringsregeling, indien dat nog nodig is.” (Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, C, p. 5).
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak thans geen ruimte is voor het geven van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw. Een aan een minnelijk traject voorafgaand stabilisatietraject is naar het oordeel van de rechtbank immers niet gelijk te stellen met het minnelijk traject zelf. Uit het verzoekschrift en uit het behandelde ter zitting blijkt dat de gevraagde adempauze door verzoeker niet is bedoeld om het minnelijk traject voort te kunnen zetten, maar om een traject in te kunnen gaan ter stabilisatie van de situatie van verzoeker. Pas na afloop van dat traject kan onderzocht worden of een minnelijk traject mogelijk is. Daarnaast valt niet in te zien hoe het stabilisatietraject kan dienen om bedoelde goede trouw aan de zijde van verzoeker meer gefundeerd te laten blijken. Hieruit volgt dat de rechtbank het verzoek tot de voorlopige voorziening zal afwijzen.
Vervolgens resteert het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Ter beoordeling van dat verzoek is van belang dat door mevrouw Gielkens is gesteld en door verzoeker is erkend dat verzoeker thans niet in staat is zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. De rechtbank acht dit voldoende om op grond van artikel 288 lid 1 sub c Fw het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
5. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw af;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Deze uitspraak is gewezen door mr. M.G.A. Poelman in tegenwoordigheid van
Y.A.Th. Coppens-Kloppenburg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2008.
De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.