ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8972

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/995872-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor overtreding van de Flora- en faunawet met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet, waaronder stroperij. De verdachte werd beschuldigd van het doden, verwonden en vangen van beschermde inheemse diersoorten, zoals hazen en konijnen, in de periode van 13 april 2005 tot en met 6 december 2007. Daarnaast werd de verdachte ten laste gelegd dat hij deel uitmaakte van een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen, waaronder het stropen van wild.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting werd door de verdediging aangevoerd dat de opsporingsmethoden onrechtmatig waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de rechten van de verdachte waren geschonden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij had deelgenomen aan de criminele organisatie, en sprak hem daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van overtredingen van de Flora- en faunawet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 103 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de schade aan de flora en fauna in Nederland. De uitspraak benadrukte de noodzaak om de natuur te beschermen tegen illegale jachtpraktijken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/995872-07
Datum uitspraak: 04 april 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 07 februari 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 april 2005 tot en met 6 december 2007, te Asten, Gemert, Someren en/of Deurne en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of te Sevenum, Well en/of Meijel en/of elders in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk één of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en) en/of ree(ën), heeft gedood, verwond, gevangen en/of bemachtigd, althans met het oog daarop
heeft opgespoord;
(Artikel 9 van de Flora- en faunawet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 april 2005 tot en met 6 december 2007, te Gemert, Someren, Deurne en/of Helmond en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of te Sevenum, Well en/of Meijel en/of elders in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk één of meer dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en) en/of
één of meer producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer dode haas/hazen en/of do(o)d(e) konijn(en), onder zich heeft gehad;
(Artikel 13 van de Flora- en faunawet)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 6 december 2007 te Helmond, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk doden, verwonden, vangen en/of bemachtigen, althans met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse diersoorten (artikel 9 van de Flora- en faunawet) en/of
- het opzettelijk onder zich hebben van dieren en/of producten van dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten (artikel 13 van de Flora- en faunawet);
(Artikel 140 van het Wetboek van strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bijzondere overweging ten aanzien van de start van het onderzoek.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat de bijzondere opsporingsmiddelen onrechtmatig zijn aangewend, zodat de start van het onderzoek naar cliënt onrechtmatig is. Dit raakt de belangen van cliënt rechtstreeks, zodat bewijsuitsluiting van de gegevens dient te volgen, met name van de gegevens voortgekomen uit de gedane observaties en camerabeelden.
De rechtbank stelt vast dat uit het BOB-dossier blijkt dat door de officier van justitie op een aantal tijdstippen een bevel observatie is afgegeven. Niet is gebleken dat bij de uitvoering van die bevelen observatie besloten plaatsen zijn betreden zoals wel is vermeld in het bevel van medeverdachte [medeverdachte 1]. De vraag of in deze zaak is voldaan aan de aanvullende wettelijke eisen die artikel 126g lid 2 van het Wetboek van Strafvordering stelt, kan reeds om die reden buiten beschouwing blijven. Ook verdachte kan op dit punt dus niet in zijn belangen zijn geschaad.
Er is in deze strafzaken een aantal observatiebevelen afgegeven door de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank was er ten tijde van het afgeven van die bevelen voldoende verdenking dat de betreffende verdachten zich schuldig maakten aan misdrijven in het bereik van wildstropen (13 Flora- en Faunawet, heling).
Voor de andere tijdstippen/perioden geldt het navolgende. Het op bepaalde tijdstippen met een zekere tussentijd vastleggen welke auto’s en/of personen die zich op een bepaalde plaats bevinden vormt pas een observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering indien deze observatie stelselmatig is, bijvoorbeeld doordat een of meer onderdelen van de persoonlijke levenssfeer van een of meer verdachten gedetailleerd wordt/worden gevolgd en vastgelegd. Daarvan is in deze zaak niet gebleken.
Daarnaast zijn door reguliere politieambtenaren dus niet door leden van een observatieteam) in andere regio’s bepaalde bevindingen in afzonderlijke mutaties vastgelegd. Dit vormt voor de rechtbank een extra aanwijzing dat in de perioden buiten de observatiebevelen niet stelselmatig is geobserveerd.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 (het stropen).
De rechtbank acht op basis van het proces-dossier bewezen dat verdachte in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007 aanwezig is geweest in of bij de garage van [medeverdachte 1]. Tevens acht de rechtbank bewezen dat kort daarvoor een nachtelijke rit met twee auto’s heeft plaatsgevonden met als doel het stropen van wild. Uit het proces-dossier en uit het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken dat verdachte in voornoemde periode een van de personen is geweest die hebben deelgenomen aan het stropen.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van medeplegen van feit 2.
Verdachte is in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007 herkend op de camerabeelden die van de garage van medeverdachte [medeverdachte 1] gemaakt zijn. Hierbij is driemaal gezien dat hij een zak met inhoud uit (een van de) auto’s haalt. De rechtbank is van oordeel dat de eigenaar/ bestuurder van deze auto’s kort daarvoor op pad is geweest om te stropen, zodat aannemelijk is dat in de zak die door verdachte uit de auto wordt gehaald producten van beschermde inheemse diersoorten, in casu dode hazen en/of dode konijnen, zaten. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken kan worden opgemaakt dat er sprake was van een gezamenlijk, vooropgezet plan en dat ook daadwerkelijk wild is gevangen, dat vervolgens door de inzittenden van de eerste auto is meegenomen.
Verdachte heeft bovendien producten van beschermde inheemse diersoorten onder zich heeft gehad.
Gelet op al het hiervoor genoemde wordt verdachte als medepleger aangemerkt.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3 (de criminele organisatie).
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd, de deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Wil er sprake zijn van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet er sprake zijn van deelname van personen en/of rechtspersonen aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de betrokkene (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt. Wil er sprake zijn van ‘deelname’ moet betrokkene tenminste hetzij een aandeel hebben in, hetzij de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie ondersteunen. Om te kunnen spreken van een ‘organisatie’ is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels of een gezamenlijk optreden naar buiten kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
In deze zaak is sprake van een groep van (tenminste) een aantal natuurlijke personen, soms ad hoc aangevuld met anderen. Binnen deze groep was kennelijk duidelijk wat van elkaar verwacht werd op het moment dat zij, in wisselende samenstelling, in de nachtelijke uren op pad gingen om te stropen. Ook was daarbij sprake van bepaalde ‘gewoontes’. Zo hebben de personen die deelnamen aan het stropen zich steeds verzameld in een garage bij de woning van [medeverdachte 1]. Ze zijn steeds met twee auto’s, waarvan telkens één auto speciaal geprepareerd was om niet door de politie aangehouden te worden. Nadat er gestroopt was, werd uiteindelijk ook steeds weer verzameld bij de garage bij de woning van [medeverdachte 1]. De groep nam ook steeds zogenaamde ‘lange honden’ mee tijdens het stropen.
Er is echter onvoldoende gebleken dat gedurende enige tijd in structureel verband, in een vaste groep gehandeld is. De groep werd telkens opnieuw samengesteld uit een aantal personen waarbij deelname aan de groep vrijblijvend was. Daarbij is niet gebleken van enige hiërarchie of vaste regels die bij niet naleving gesanctioneerd zouden worden.
De rechtbank is van oordeel dat in onvoldoende mate door de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het hier gaat om een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van strafrecht.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Ten aanzien van feit 2.
in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007, te Helmond, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk één of meer producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer dode haas/hazen en/of do(o)d(e) konijn(en), onder zich heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
artikel 27, 36b, 36d, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
artikel 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten
artikel 1, 13 en 127 van de Flora- en faunawet.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
Gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, deels verbeurdverklaring, deels onttrekking aan het verkeer en deels teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De op te leggen straf en maatregel.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd terzake van strafbare feiten soortgelijk aan het door hem gepleegde feit blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld;
- de grote schade aan de flora en fauna in (delen van) Nederland die het gevolg is van het door verdachte gepleegde strafbare feit;
- de wreedheid van de bewezenverklaarde illegale wijze van jagen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dit deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane misdrijf zijn aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en dit voorwerp toebehoort aan verdachte en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet is.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 3:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 103 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 januari 2008 reeds geschorst.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
* 1 geprepareerde reekop.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
* 1 personenauto met kenteken 28-HJ-HN
* 1 verrekijker carina 8x21
* 1 converter rpoex DX-104
* 1 transformator ICOM IC-737
* 1 transformator ICOM PS-85
* 1 microfoon ICOM SM-08
* 1 hengel Inter Fish
* 1 lamp, lichtbak
* 1 IJzerdraad
* 1 mes
* 1 transformator Kenwood TS 440S inclusief microfoon MC-60
* 1 stekker TRIO PS-50
* 1 verrekijker gamebit 7x50.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 4 april 2008.
Mr. R.P.G.L.M. Verbunt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.