ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8844

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1881
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering op bijstandsuitkering en stuitingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Sanders-Maanurdin, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, vertegenwoordigd door B.P.M. Rademakers. De zaak betreft de toekenning van bijstand aan eiser en de inhouding van een bedrag op deze bijstand ter aflossing van een openstaande vordering. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze inhouding en stelde dat de vordering was verjaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaren is aangevangen met het terugvorderingsbesluit van 29 juni 1998. Eiser heeft aangevoerd dat de verjaringstermijn is gestuit door een brief van 9 augustus 2001, maar de rechtbank oordeelde dat de brief van 30 juli 2002 aan de curator niet kan worden aangemerkt als een stuitingshandeling, omdat de curator op dat moment niet meer bevoegd was om de vordering te innen. De rechtbank concludeerde dat er geen stuitingshandelingen zijn verricht tussen 9 augustus 2001 en 9 augustus 2006, waardoor de vordering op eiser is verjaard.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 17 april 2007 en herroepte het primaire besluit van 9 januari 2007. Tevens werd de gemeente Valkenswaard veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige stuitingshandelingen in het kader van verjaring van vorderingen in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1881
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2008
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. A. Sanders-Maanurdin,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard,
verweerder,
gemachtigde B.P.M. Rademakers.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder eiser met ingang van 22 december 2006 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij dat besluit is tevens bepaald dat maandelijks een bedrag van € 50,00 zal worden ingehouden op de uitkering ter aflossing van een openstaande vordering ten bedrage van € 4368,69.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 17 april 2007 gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het bedrag van de openstaande vordering verminderd tot € 1310,60. Het maandelijkse aflossingsbedrag heeft verweerder daarbij ongewijzigd vastgesteld op € 50,00.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Aan partijen is gevraagd of ze toestemming geven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Eiser heeft hiervoor geen toestemming gegeven.
De zaak is vervolgens behandeld op de zitting van 13 maart 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank acht de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
2. Bij besluit van 22 december 1995 heeft verweerder aan eiser een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend in de vorm van een borgstelling ten bedrage van fl. 18.500,00 netto, onder de voorwaarde dat eiser zijn salaris gedurende de aflossingsperiode cedeert aan de Stadsbank te Eindhoven. De borgstelling voor de lening was verleend ter sanering van de toenmalige schulden van eiser.
3. Bij besluit van 29 juni 1998 heeft verweerder de bij het besluit van 12 december 1995 toegekende bijstandsuitkering in de vorm van een borgstelling van eiser teruggevorderd tot een bedrag van fl. 9.627,33 omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde om zijn salaris te cederen aan de Stadsbank en de maandelijkse aflossingsverplichting niet is nagekomen. Bij dat besluit is tevens bepaald dat eiser ter zake deze terugvordering maandelijks met ingang van 1 juli 1998 fl. 85,00 dient te betalen. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
4. De rechtbank te ’s-Hertogenbosch heeft bij vonnis van 22 maart 1999 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) uitgesproken ten aanzien van eiser. Bij brief van 13 april 1999 heeft de gemeente Valkenswaard aan de bewindvoerder in het kader van de WSNP medegedeeld dat de gemeente een vordering heeft op eiser ten bedrage van fl. 9.627,33 (€ 4.368,69). De schuldsaneringsregeling is bij vonnis van 10 oktober 2000 door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch beëindigd omdat eiser niet aan zijn verplichtingen in het kader van de WSNP had voldaan onder gelijktijdige omzetting in een faillissement van eiser.
5. Op 22 januari 2001 heeft de curator in het faillissement van eiser telefonisch aan verweerder medegedeeld dat de schuldsanering is omgezet in een faillissement en dat getracht wordt de schuldeisers een akkoord aan te bieden. Daarbij is vermeld dat het ruim een jaar zou duren voor duidelijk was welk bedrag aangeboden zou kunnen worden.
6. Bij brief van 22 mei 2001 heeft de toenmalige advocaat van eiser aan de gemeente Valkenswaard namens eiser het aanbod gedaan om tegen finale kwijting 30% van de vordering van fl. 9.627,33 te betalen. Verweerder heeft bij brief van 9 augustus 2001 ingestemd met het aanbod en verzocht het te betalen bedrag van fl. 2.888,20 (€ 1.310,60) over te maken. Dit bedrag heeft eiser niet overgemaakt. Bij vonnis van 23 januari 2002 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch de opheffing van het faillissement bevolen.
7. De gemeente Valkenswaard heeft bij brief van 30 juli 2002 aan de curator in het faillissement van eiser mr. R.R. Freeman verzocht mede te delen of al bekend is welk bedrag aan de gemeente Valkenswaard kan worden aangeboden, en zo ja, dat bedrag mede te delen.
8. Verweerder heeft bij besluit van 16 oktober 2006 aan eiser verzocht de openstaande vordering van € 4.368,69 te betalen binnen 30 dagen. Op 28 november 2006 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze is met ingang van 22 december 2006 toegekend.
9. Bij het thans bestreden besluit van 25 april 2007 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser nog een openstaande vordering ten bedrage van € 1.310,60 middels maandelijkse inhoudingen op de bijstandsuitkering van € 50,00 dient te voldoen. Het bedrag van de openstaande vordering heeft verweerder daarbij op grond van de brief van 9 augustus 2001 verlaagd tot genoemd bedrag van € 1.310,60.
10. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft aangevoerd dat de vordering op grond van artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaard is. In de periode na 9 augustus 2001 is hij op geen enkele wijze door verweerder benaderd over de openstaande vordering. Hierdoor was hij in de veronderstelling dat hij niets meer verschuldigd was aan de gemeente Valkenswaard. Pas door de brief van 16 oktober 2006 werd eiser voor het eerst na meer dan vijf jaar ermee geconfronteerd dat de gemeente tot terugvordering over wilde gaan. De verjaringstermijn is volgens eiser aangevangen met het besluit van 29 juni 1998. Hierdoor is de vordering verjaard op 29 juni 2003. Subsidiair heeft eiser gesteld dat wanneer alle correspondentie ten tijde van het faillissement in 2001 die tussen de gemeente, de toenmalige advocaat van eiser en de toenmalige curator van eiser is gewisseld, de verjaring heeft gestuit, de vordering eveneens is verjaard. De laatste brief dateert immers van 9 augustus 2001, zodat de openstaande vordering in ieder geval op 9 augustus 2006 is verjaard. Voorts acht eiser terugvordering na meer dan vijf jaar “stilzitten” in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
11. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat er geen sprake is van verjaring. Er is immers het terugvorderingsbesluit van 29 juni 1998, alsmede de brief van 30 juli 2002 aan de curator. Die laatste brief moet aangemerkt worden als stuitingshandeling.
12. Ter zitting heeft eiser bestreden dat de brief van 30 juli 2002 als stuitingshandeling kan worden aangemerkt. Ten tijde van het toezenden van die brief was het faillissement al lang opgeheven. Omdat de brief naar de curator is gestuurd heeft eiser er geen kennis van kunnen nemen. De curator heeft de brief niet doorgestuurd.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
14. In de Abw en de WWB is geen regeling opgenomen over de verjaring van het recht op terugvordering van gemaakte kosten van bijstand. Blijkens de memorie van toelichting bij de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (Wet van 25 april 1996, Stb. 1996, 248) is het de bedoeling dat voor de regeling van de verjaring aansluiting wordt gezocht bij de regeling in het BW (TK 1994-1995, 23 909, nr. 3, p. 29-31). Zie hieromtrent de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2007, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer LJN:BA2491.
15. Artikel 3:309 van het BW bepaalt dat een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.
Artikel 3:316 van het BW bepaalt, voorzover hier van belang, dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt.
Artikel 3:317 van het BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De verjaring van andere rechtsvorderingen wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning, indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door een stuitingshandeling als in artikel 3:316 van het BW omschreven.
Artikel 3:318 van het BW bepaalt dat erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, de verjaring stuit van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
Artikel 3:319 van het BW bepaalt dat door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen, die gelijk is aan de oorspronkelijke, doch niet langer dan vijf jaren.
16. De rechtbank stelt vast dat met het terugvorderingsbesluit van 29 juni 1998 de verjaringstermijn van vijf jaren is aangevangen. Vervolgens is de verjaringstermijn gestuit met de brief van 9 augustus 2001 waarbij de gemeente Valkenswaard akkoord is gegaan met betaling door eiser van fl. 2.888,20. Door deze stuiting is, gelet op het bepaalde in artikel 3:319 van het BW een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren gaan lopen, en wel tot 9 augustus 2006.
17. De rechtbank is van oordeel dat met de brief van 30 juli 2002 van verweerder aan mr. Freeman de verjaringstermijn niet opnieuw is gestuit. Die brief is immers verstuurd nadat het faillissement waarin mr. Freeman tot curator was benoemd alweer was opgeheven. Deze brief kan daarom niet worden gezien als een daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde als bedoeld in artikel 3:316 van het BW. Op dat moment was de curator immers niet meer de bevoegde persoon om tot uitbetaling van de openstaande vordering op eiser over te gaan.
18. Bij het besluit van 9 januari 2007 is verweerder niet binnen die laatste termijn van vijf jaren gebleven. Voorts is niet gebleken dat verweerder enige andere stuitingshandeling heeft verricht tussen 9 augustus 2001 en 9 augustus 2006.
19. Het voorgaande betekent dat de grief van eiser dat de vordering is verjaard slaagt. Daaruit volgt dat er geen grondslag is voor de invordering van het bedrag van € 1.310,60 en dat verweerder ten onrechte terzake dat bedrag maandelijks € 50,00 op de bijstandsuitkeringuitkering van eiser heeft ingehouden. Dit gebrek kan niet bij een nieuw besluit op bezwaar worden gecorrigeerd.
20. Gelet daarop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit van 17 april 2007 vernietigen en het primaire besluit van 9 januari 2007 herroepen.
21. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
22. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Valkenswaard aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
23. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 9 januari 2007;
- gelast de gemeente Valkenswaard aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Valkenswaard aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. M.G.P.A. Burghoorn als rechter in tegenwoordigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008.