RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2008
[eiser],
laatstelijk wonende te [woonplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
verweerder,
gemachtigde R. van Dijk.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2001, verzonden op 19 december 2001, heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 1 november 2001 beëindigd. Daarnaast heeft verweerder bij dit besluit bepaald dat de aan eiser verstrekte Abw-uitkering over de perioden van 6 juni 2000 tot 1 februari 2001 en van 27 april 2001 tot 1 november 2001 wordt herzien en ingetrokken en dat de ten onrechte betaalde bijstand van eiser wordt teruggevorderd. Tenslotte vordert verweerder de verstrekte bijzondere bijstand voor een bril ten bedrage van € 44,47 terug.
Op 21 september 2005 heeft verweerder het bovengenoemde besluit uitgereikt aan eiser.
Bij brief van 19 oktober 2005, door verweerder op diezelfde dag ontvangen, heeft eiser tegen het besluit van 6 december 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 juni 2006 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard in zoverre dat de Abw-uitkering niet met ingang van 1 november 2001, maar met ingang van 19 november 2001 beëindigd wordt.
Tegen laatstgenoemd besluit is beroep ingesteld. Dit beroep is aan de orde gesteld op de zitting van 14 mei 2007. De oproeping aan eiser, die werd verzonden naar het door eiser opgegeven adres, werd kort vóór de zitting terugontvangen, omdat hij niet was afgehaald op het postkantoor. De rechtbank heeft de oproeping op 10 mei 2007 nog eens verzonden, naar hetzelfde adres. De oproeping werd nu bij gewone brief verzonden. Eiser verscheen niet ter zitting. Verweerder is verschenen bij gemachtigde R. van Dijk. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te schorsen teneinde, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, het adres van eiser te verifiëren en een nieuwe oproeping aan eiser te verzenden. In overleg met verweerder zou een nieuwe zittingsdatum worden gepland.
De rechtbank heeft vervolgens op 15 mei, op 5 juli en op 28 augustus 2007 bij de gemeente [woonplaats] geïnformeerd naar het adres van eiser. De adresgegevens van eiser bleken per 18 april 2007 in onderzoek te zijn gezet, omdat eiser, volgens mededeling van de medebewoner van het door hem opgegeven adres, naar België zou zijn vertrokken. Op 4 september 2007 heeft de rechtbank het bericht ontvangen dat de gemeente [woonplaats] heeft getracht de verblijfplaats van eiser te achterhalen, maar dat dit niet is gelukt. De persoonslijst van eiser is daarom met ingang 16 juli 2007 geschorst, met als reden: emigratie naar een onbekend land.
Volgens oordeel van de rechtbank is het eiser te verwijten, dan wel kan het in zijn nadeel worden uitgelegd, dat hij zijn adreswijziging niet aan de rechtbank bekend heeft gemaakt en dat zijn huidige adres ook door het inwinnen van informatie bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), niet te traceren is. De rechtbank heeft daarom besloten de behandeling van de beroepszaak voort te zetten zonder opnieuw een uitnodiging of oproeping te verzenden aan eiser. De rechtbank verwijst nogmaals naar het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb. Verificatie van het door eiser, bij het instellen van beroep in juli 2006, aan de rechtbank opgegeven adres, leverde op dat eiser op dat adres niet langer woonachtig is (zie de gedingstukken A23 en volgende). Eisers huidige adres is onbekend. Het is daardoor niet mogelijk toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:38, tweede lid van de Awb en alsnog een uitnodiging of oproeping te versturen aan het juiste adres van eiser.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 november 2007, waar eiser niet is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde de vraag of het besluit van 5 juni 2006 in rechte stand kan houden. De rechtbank dient evenwel eerst ambtshalve te toetsen of een juiste toepassing is gegeven aan de wettelijke bepalingen inzake de termijnen van bezwaar en beroep, alvorens zij kan toekomen aan de onderliggende inhoudelijke vraag welke partijen verdeeld houdt.
2. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
3. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 6 december 2001 op 19 december 2001 is verzonden naar het aan verweerder laatstelijk bekende adres van eiser, Veluwehof 34 te Helmond. Het besluit werd daarmee verzonden aan het verkeerde adres. Ter zitting van 15 november 2007 heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het bezwaar om die reden ontvankelijk is verklaard door verweerder. Het besluit werd immers pas op 21 september 2005 uitgereikt aan eiser.
5. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Verweerders primair besluit werd verzonden naar een adres waarvan verweerder wist dat eiser er niet woonde. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat verweerder ten tijde van de bekendmaking van het besluit wist dat eiser zich op 19 november 2001 had laten uitschrijven uit de GBA en dat hij naar Pakistan was vertrokken (zie het gedingstuk 5, pagina 2). Verder blijkt dat uit observaties en onderzoek was gebleken dat eiser nooit werkelijk op het adres Veluwehof 34 heeft verbleven. Ingevolge de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 augustus 1998 (LJN: ZB7833, te vinden op www.rechtspraak.nl), voldoet in zo’n geval de verzending niet aan de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze van bekendmaking van besluiten. Dit betekent dat het besluit op grond van artikel 3:40 van de Awb niet in werking is getreden. Vaststaat dat het besluit op 21 september 2005 aan eiser persoonlijk is uitgereikt. Het besluit is daarom eerst op deze datum conform artikel 3:41 van de Awb bekend gemaakt. Artikel 6:8 van de Awb brengt met zich dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Vastgesteld moet worden dat de bezwaartermijn is aangevangen op 22 september 2005. Het bezwaarschrift is met dit al tijdig ingediend.
6. De rechtbank gaat thans over tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser. Daarbij acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
7. Eiser ontving van 6 juni 2000 tot 1 februari 2001 en van 27 april 2001 tot 1 november 2001 een bijstandsuitkering van verweerder. Op 9 mei 2001 werd door de case-manager een verzoek tot ondersteuning gedaan voor een onderzoek naar de verblijfplaats van eiser. Op grond van de resultaten van het onderzoek, die zijn neergelegd in een rapport van 8 november 2001, heeft verweerder het recht op uitkering van eiser beëindigd en de in het verleden verleende bijstand ingetrokken, zoals hierboven is vermeld. Eiser zou zijn feitelijke verblijfadres niet in overeenstemming hebben gebracht met de gegevens uit de GBA. Verder is onvoldoende duidelijk of eiser in de in het besluit genoemde periode zijn woonplaats in Helmond heeft gehad. Bovendien heeft eiser, volgens stelling van verweerder, ten onrechte geen inlichtingen verstrekt over de hoogte van zijn inkomsten uit arbeid gedurende de periode van bijstandsverlening. Tevens heeft verweerder bij voornoemd besluit de door eiser teveel ontvangen bijstandsuitkering teruggevorderd. Ter zitting van 15 november 2007 heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het bedrag dat wordt teruggevorderd over 2000 een bruto-bedrag is van € 4.684,06 en dat het bedrag over 2001 dat in het besluit van 6 december 2001 wordt genoemd een netto bedrag is van € 4.566,09. Dit netto-bedrag is inmiddels gebruteerd.
8. Aan het bestreden besluit ligt onder meer het volgende ten grondslag. Uit het voornoemde onderzoek kan volgens verweerder de conclusie worden getrokken dat alle GBA-inschrijvingen van eiser in twijfel getrokken kunnen worden. Sinds de aanvraag van zijn bijstandsuitkering heeft eiser ingeschreven gestaan op drie verschillende adressen. Het betroffen alle drie adressen waarvan het verblijf gebaseerd was op een kostgangersovereenkomst. Van de laatste twee inschrijvingen, die aan de Azalealaan 101a en Veluwehof 34 te Helmond, is aangetoond dat eiser daar nimmer feitelijk verblijf heeft gehad. Volgens verweerder is het zeer aannemelijk dat dit tevens gold voor het adres Zonnehof 3. Gedurende de gehele periode van bijstandsverlening heeft eiser, volgens stelling van verweerder, zijn verblijf gehad bij zijn ex-vrouw te Deurne waar ook zijn persoonlijke administratie en spullen zijn terug te vinden. Tevens staat vast dat eiser van 5 juni 1998 tot 5 juni 2000 werkzaam is geweest bij Shoarma Grillroom Pharao te Helmond (hierna: Shoarma Pharao). Sinds eiser een bijstandsuitkering ontving bleef hij nauw verbonden met deze grillroom. Hij zou hier af en toe slapen maar hij heeft ook een sleutel van de zaak en hij verricht er werkzaamheden. Door dit te verzwijgen heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden, als gevolg waarvan zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder stelt dan ook gerechtigd te zijn de over de betrokken periode gemaakte kosten van bijstand volledig van eiser terug te vorderen.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet zo lang bij Shoarma Pharao heeft gewerkt als verweerder heeft gesteld en dat de werktijden niet kloppen. Ook stelt eiser dat hij geen geld heeft om het teveel betaalde terug te betalen.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Abw ingetrokken. In het onderhavige geval dateert verweerders primair besluit van vóór 1 januari 2004, terwijl de beslissing op bezwaar ná 31 december 2003 is genomen. Uit hetgeen de CRvB heeft overwogen in zijn uitspraak van 21 april 2005 (nr. 04/4981, gepubliceerd in USZ 2005, 204) volgt dat verweerder, ten tijde van de afgifte van de beslissing op bezwaar, aan de artikelen 54 en 58 van de WWB zijn bevoegdheid ontleende om tot herziening, intrekking en terugvordering over te gaan, terwijl de rechten en verplichtingen van belanghebbenden in beginsel dienen te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben. De artikelen 69 en 78 tot en met 90 van de Abw zijn met ingang van 1 januari 2004 vervallen, terwijl de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB met ingang van eveneens 1 januari 2004 in werking zijn getreden. Het bepaalde in de artikelen 7 en 63, alsmede de inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid, van de Abw zijn van toepassing gebleven gedurende de periode waarop verweerders besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiser ziet. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de artikelen 54 en 58 van de WWB ook kunnen worden toegepast in situaties waarin schending van artikel 65, eerste lid, van de Abw zich heeft voorgedaan. Blijkens vermelding in het bestreden besluit heeft verweerder, volgens oordeel van de rechtbank ten onrechte, de artikelen 69, 81 en 87 van de Abw aan zijn beslissingen tot intrekking en terugvordering ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet aanleiding het beroep van eiser gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank oordeelt echter dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
12. Uit de gedingstukken, waaronder het rapport van 8 november 2001, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat eiser gedurende de periode van bijstandsverlening nimmer zijn feitelijk verblijf heeft gehad op de adressen waar hij bij de GBA stond ingeschreven. Zo heeft eiser op 7 november 2001 verklaard dat hij op het adres Azalealaan 101a in Helmond geen eigen kamer had maar daar slechts één à twee keer per week sliep en dan een matras op de grond gooide. De overige tijd sliep hij bij zijn vriendin in Deurne of bij kennissen in [woonplaats]. Ook heeft eiser verklaard dat hij op het adres Veluwehof 34 in Helmond nooit heeft gewoond of geslapen. Hij had zelfs geen sleutel van de woning. Het adres diende enkel als postadres. Dit laatste wordt bevestigd door de hoofdbewoner, Aydemir, in een verklaring die is afgelegd op 6 november 2001. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat onvoldoende duidelijk is of eiser sedert de aanvang van de bijstandsverlening op 6 juni 2000 zijn woonplaats in Helmond heeft gehad. Uit de verklaringen van eiser komt naar voren dat eiser geen vast adres had, maar dat hij voornamelijk in [woonplaats] en in Deurne verbleef, terwijl hij in Deurne zijn spullen had. Eiser heeft dit nimmer aan verweerder gemeld. Deze omstandigheid biedt verweerder voldoende grond de uitkering van eiser alsnog met terugwerkende kracht over de in het bestreden besluit genoemde perioden te herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Vaststaat immers dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Het recht op bijstand bestaat bovendien jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft, zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek (artikel 63, eerste lid van de Abw). Eiser is voorts met ingang van 19 november 2001 naar Pakistan vertrokken. De bijstandsuitkering is terecht met ingang van die datum beëindigd.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser gedurende de periode van bijstandsverlening arbeid verrichtte die van belang is voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Dat eiser niet betaald zou zijn voor deze werkzaamheden of dat hij slechts betalingen in natura ontving, maakt dit niet anders. Voor eiser had redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat het hier ging om op geld waardeerbare werkzaamheden. Door deze activiteiten niet te melden aan verweerder heeft eiser de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw, op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. In verband met de door eiser in beroep ingenomen stelling, dat hij niet zo lang bij Shoarma Pharao heeft gewerkt en dat de werktijden niet kloppen, overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken blijkt dat eiser tot 5 juni 2000 bij Shoarma Pharao heeft gewerkt. Op 7 november 2001 heeft eiser verklaard dat hij nadien bij Shoarma Pharao bleef komen, omdat hij geen andere vrienden had. De laatste tijd kwam eiser er vijf dagen in de week. Hij hielp mee in de zaak als het druk was. Hij werkte mee in de keuken, hij bediende soms de klanten en hij stond ook wel achter de kassa. Als tegenprestatie mocht hij eten en drinken op kosten van de zaak. Eiser kan niet verklaren welke uren en hoeveel uren hij heeft gewerkt. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze omstandigheid voor rekening en risico van eiser dient te blijven.
14. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting door eiser niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in welke mate hij vanaf 6 juni 2000 nog recht op uitkering had. Verweerder was derhalve bevoegd het recht op bijstand van eiser over de periode van 6 juni 2000 tot 1 februari 2001 en van 27 april 2001 tot 1 november 2001 op grond van artikel 54, derde lid, onderdeel a van de WWB in te trekken. Tevens was verweerder bevoegd de ten onrechte verstrekte uitkering over de in het bestreden besluit genoemde perioden terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid tot herziening en terugvordering van de over de betreffende perioden gemaakte kosten van bijstand heeft kunnen besluiten.
15. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal vernietigd worden, maar de rechtsgevolgen worden in stand gelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat door de gemeente Helmond aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 38,00 dient te worden vergoed.
16. Beslist wordt als volgt.
• verklaart het beroep gegrond;
• vernietigt het bestreden besluit;
• bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
• gelast de gemeente Helmond aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 38,00.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als rechter in tegenwoordigheid van mr. B. van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008.