ECLI:NL:RBSHE:2008:BC4012

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4524
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente bij planschade en peildatum voor vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiser had een verzoek om planschade ingediend bij de raad van de gemeente Bernheze, dat op 29 november 2001 was afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van de raad, dat op 28 september 2006 een schadevergoeding van € 4.537,80 had toegekend, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 april 2002. De rechtbank moest beoordelen of de raad op goede gronden deze schadevergoeding had vastgesteld en of de peildatum voor de wettelijke rente correct was vastgesteld.

De rechtbank overwoog dat de wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf het moment dat de verweerder in verzuim is, wat in dit geval het moment is waarop inhoudelijk op het verzoek om planschade kan worden beslist. De rechtbank stelde vast dat de peildatum voor de wettelijke rente 3 april 2002 is, het moment waarop het bestemmingsplan onherroepelijk werd. Eiser had eerder, op 19 december 2000, het verzoek tot vergoeding van planschade ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de peildatum van de wettelijke rente.

De rechtbank concludeerde dat de planschade correct was vastgesteld en dat de hoogte van de schadevergoeding en de peildatum voor de wettelijke rente juist waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de hoogte van de wettelijke rente jaarlijks kan fluctueren en wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. De uitspraak bevestigde de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van planschadeverzoeken en de bijbehorende schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/4524
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2008
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
tegen
de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder,
gemachtigde mevr. mr. T.H.H.E. Driessen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2001 heeft verweerder het verzoek om planschade van eiser afgewezen respectievelijk niet-ontvankelijk verklaard, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de planologische wijziging met betrekking tot het perceel [adres] te [plaats] in bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze”.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 27 februari 2003 ongegrond verklaard en het besluit van 29 november 2001 in stand gelaten, behoudens het gestelde ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van eiser.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 6 augustus 2004 (AWB 03/1182) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 28 september 2006 (verzonden 4 oktober 2006) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 4.537,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2002, onder afwijzing van het meer of anders gevraagde.
Verweerder heeft op 9 november 2006 eisers brief van 18 oktober 2006 met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 december 2007, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De vraag ligt voor of verweerder bij besluit van 28 september 2006 op goede gronden aan eiser een schadevergoeding heeft toegekend van € 4.537,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2002 en onder afwijzing van het meer of anders gevraagde.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder - ten einde gevolg te kunnen geven aan hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank van 6 augustus 2004 - aan Adviesbureau Van Montfoort te Amersfoort heeft gevraagd advies uit te brengen omtrent eisers aanvraag tot planschadevergoeding. Het advies is op 24 april 2005 uitgebracht en is mede bepalend geweest voor het besluit van 28 september 2006 tot toekenning van de schadevergoeding. In het advies wordt tot de conclusie gekomen dat eiser als gevolg van het vrijstellingsbesluit ex artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van 24 november 1987 voor de bouw van een fietsenstalling en de handhaving daarvan voor een periode van vijf jaar geen schade in de zin van artikel 49 van de WRO heeft geleden. Wel is sprake van schade door waardevermindering als gevolg van de in het bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze” voor het perceel [adres] opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden. Deze schade is, voor zover niet ten laste van eiser te laten, geraamd op € 4.537,80. Geadviseerd wordt voormeld bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2002, terwijl het meer of anders gevraagde dient te worden afgewezen.
3. Eiser heeft aangegeven dat verweerder het adviesbureau niet alle relevante gegevens heeft verstrekt, waardoor niet alle feiten bij de advisering zijn meegenomen omtrent de feitelijke situatie ter plaatse.
4. Zoals deze rechtbank in haar uitspraak van 6 augustus 2004 reeds heeft overwogen, is evenwel ter beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade op grond van vaste jurisprudentie niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude en het nieuwe planologische regime maximaal aan bebouwing of anderszins kon/kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaats gevonden. De verwijzing van eiser naar de met het vigerende bestemmingsplan strijdige activiteiten (te weten: de verkoop en reparatie van bromfietsen), kan dan ook niet in de beoordeling van een aanvraag tot planschadevergoeding worden meegenomen. Gelet op de inhoud en de onderbouwing van het advies, is de rechtbank van oordeel dat de planschade met toepassing van de juiste maatstaven is vastgesteld en voorts dat het adviesbureau voor het overige alle relevante gegevens aan het advies ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank merkt nog op dat, indien verweerder middels een herziening van het vigerende bestemmingsplan mocht overgaan tot legalisatie van de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten, eiser alsdan in dat verband een verzoek om vergoeding van planschade kan indienen.
5. Eiser heeft tevens aangegeven dat de wettelijke rente - anders dan bij het besluit van 28 september 2006 is vastgesteld - dient te worden vergoed met ingang van 19 december 2000, zijnde de datum waarop het onderhavige verzoek tot vergoeding van planschade is ingediend. Eiser heeft daarbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State van 18 juni 2003 (200203714/1 en 200105642/1) en van 15 januari 2003 (200200065/1).
6. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar als peildatum voor planschade de datum van de inwerkingtreding van de goedkeuring van het bestemmingsplan kan gelden, maar dat uit de door eiser aangevoerde uitspraken niet volgt dat deze peildatum ook heeft te gelden als peildatum voor de vergoeding van de wettelijke rente. Wettelijke rente is immers pas verschuldigd vanaf het moment dat - in casu - verweerder in verzuim is, hetgeen het moment is waarop inhoudelijk op het verzoek om vergoeding van de planschade kan worden beslist. In de onderhavige zaak is het desbetreffende deel van het bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze” bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2002 onherroepelijk geworden en dat maakt dat verweerder pas vanaf deze datum een besluit had kunnen nemen op het verzoek van verweerder. Als peildatum voor de wettelijke rente heeft dan ook 3 april 2002 te gelden, ook al heeft eiser reeds voor deze datum het verzoek tot vergoeding van planschade ingediend. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de hoogte van de wettelijke rente jaarlijks kan fluctueren en wordt vastgesteld bij - in het Staatsblad te publiceren - algemene maatregel van bestuur.
7. De rechtbank heeft in hetgeen door eiser is aangevoerd, noch anderszins, aanleiding gevonden om te oordelen dat de vastgestelde planschade verhoogd zou moeten worden. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder bij besluit van 28 september 2006 op goede gronden aan eiser een schadevergoeding heeft toegekend van € 4.537,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2002 en onder afwijzing van het meer of anders gevraagde. Het beroep dient derhalve ongegrond ter worden verklaard.
8. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. J.H.G. van den Broek en mr. G.J. Holtkamp als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending
van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: