ECLI:NL:RBSHE:2008:BC3403

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849602-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en bedreiging met geweld in de Penitentiaire Inrichting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 6 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot afpersing en bedreiging met geweld. De verdachte, geboren in 1969 en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Zutphen, werd beschuldigd van het dreigen met geweld tegen verschillende slachtoffers, waaronder een journalist en een advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten bedreigende uitspraken heeft gedaan, waarbij hij geweld heeft gebruikt om zijn doelen te bereiken. De officier van justitie heeft gebruik gemaakt van opgenomen telefoongesprekken die de verdachte in de gevangenis heeft gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze opnames onrechtmatig waren. Ondanks dit vormverzuim heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de verdachte niet zodanig zijn geschaad dat dit zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of bewijsuitsluiting. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 21 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft strafvermindering toegepast vanwege het geconstateerde vormverzuim. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van één feit waarvoor hij is vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849602-06
Datum uitspraak: 6 februari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
zonder bekende vaste woon- en/of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende te PI Achterhoek – Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 december 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2006 te Vught, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer] te dwingen tot het
afgeven en/of doen afgeven van (originele) opnamen van een reportage (met
betrekking tot verdachte) die werd uitgezonden in het tv-programma [slachtoffer]" (op 10 oktober 2002), in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, deze [slachtoffer] heeft gevraagd "waar die originele opnames zijn" en/of deze [slachtoffer] heeft toegevoegd "Als die originele opnames niet boven water komen, houd ik jou en [persoon] hiervoor aansprakelijk" en/of "Als jij niet met die
originele opnames komt hè, wat jij met mijn vrouw gedaan hebt hè, dat krijg
jij terug, dat beloof ik jongen, dat beloof ik op mijn moeder zijn graf" en/of
"Ik pak jou hiervoor terug, onthoud dat" en/of "Als jij niet met die originele
gesprekken komt, heb jij een groot probleem" en/of "Wat jij met mijn gezin
gedaan hebt, dat doe ik met jouw gezin" en/of "Als ik vrijkom, dan kom ik naar
jou en dan ben ik het of ben jij het", althans woorden van gelijke (dreigende)
aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid.
[artikel 317 juncto 45 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2006 te Vught, althans in Nederland, een
persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling en/of met gijzeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Als
die originele opnames niet boven water komen, houd ik jou en [persoon]
hiervoor aansprakelijk" en/of "Als jij niet met die originele opnames komt hè,
wat jij met mijn vrouw gedaan hebt hè, dat krijg jij terug, dat beloof ik
jongen, dat beloof ik op mijn moeder zijn graf" en/of "Ik pak jou hiervoor
terug, onthoud dat" en/of "Als jij niet met die originele gesprekken komt, heb
jij een groot probleem" en/of "Wat jij met mijn gezin gedaan hebt, dat doe ik
met jouw gezin" en/of "Als ik vrijkom, dan kom ik naar jou en dan ben ik het
of ben jij het", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
[artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2004 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland,
een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen
daar opzettelijk een of meer (be)dreigende brief/brieven en/of tekening(en),
althans (een) afbeelding(en), doen toekomen aan [slachtoffer 2], zoals
aangehecht aan deze dagvaarding.
[artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 19 december
2006 te Vught en/of te Oss, althans in Nederland, een persoon genaamd [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
genoemde [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd "Jou sla ik kapot" en/of "Als ik
thuiskom, leef je geen dag meer, dat beloof ik je" en/of "Als ik thuis ben,
maak ik jou dood" en/of "Ik zal je een kogel door de kop schieten" en/of "Ik
snij en trek je uit elkaar" en/of "Er is geen mens ter wereld dat zo verminkt
de kist in gaat als jij" en/of "Ik zweer dat ik jou niet laat leven, ik sla je
dood op het graf van je vader" en/of "Jou slacht ik" en/of "Ik neem een pen
mee en steek je in één keer dood in de bezoekerszaal" en/of "Je gaat eraan, ik
bezweer het, en als het lang gaat duren laat ik het doen, dan zal ik eens een
opdracht geven voor huurmoord, dan zal ik eens laten zien wie ik laat
vermoorden" en/of "Je bent er geweest, voor jou staat de datum vast, je moet
een plaats op het kerkhof uit gaan zoeken waar je dadelijk komt te liggen"
en/of "Als ik vrij kom, moet je maar eens kijken wat ik met je doe; je
besnijden zoals nog nooit iemand besneden is" en/of "Ik maak je dood, luister
nou wat dat ik doe; steek ik elke keer een gaatje meer in de slagaderlijke
bloeding bij jou en zo bloeide gij kalm aan dood, gij krijgt een dood dat is
ongelooflijk, dat beloof ik jou, ik zal jou op uw kop slaan dat is niet te
geloven", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
[artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
4.
hij op of omstreeks 24 oktober 2006 te Vught, althans (in een penitentiaire
inrichting) in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]) (met kracht) in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het
lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
[artikel 300 Wetboek van Strafrecht]
5.
hij op of omstreeks 8 november 2006 te Vught, althans in Nederland,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachto[slachtoffer 4]), (met kracht) een
kopstoot (in het gezicht) heeft gegeven en/of (met kracht) (met gebalde vuist
en/of met daarin een sleutel) op/tegen het hoofd heeft geslagen, en/of een
stok (van een zwabber) tegen zijn keel heeft gedrukt, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
[artikel 300 Wetboek van Strafrecht]
6.
hij in de periode van 21 juni 2006 tot en met 16 november 2006 te Vught,
althans in Nederland, heeft gepoogd om een persoon genaamd [slachtoffer 4], door
een of meer van de in artikel 47, eerste lid onder 2 van het Wetboek van
Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en/of beloften en/of het
verschaffen van inlichtingen en/of middelen, te bewegen om opzettelijk en/of
met voorbedachten rade een of meer ander(en), te weten [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 3], althans een of meer perso(o)n(en), zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen en/of te mishandelen en/of wederrechtelijk
van de vrijheid te beroven, bestaande die belofte in de toezegging aan genoemde [slachtoffer 4] tot het betalen van enig(e) geldbedrag(en) en/of tot het als geschenk geven van een/enige
hoeveelhe(i)d(en) heroïne, en/of bestaande het verschaffen van inlichtingen in het geven van aanwijzingen en/of het doen van mededelingen aan genoemde [slachtoffer 4] over de wijze waarop die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 3], althans een of meer
perso(o)n(en), zwaar lichamelijk letsel zou(den) dienen te worden toegebracht
en/of zou(den) dienen te worden mishandeld en/of van de vrijheid zou(den)
dienen te worden beroofd, en/of het geven van aanwijzingen over de wijze
waarop genoemde [slachtoffer 4] op dezelfde unit (van de penitentiaire inrichting) als
die [slachtoffer 5] terecht zou kunnen komen.
[artikel 46a juncto 303/302/300/282 Wetboek van Strafrecht]
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 22 november
2006 te Vught en/of te Oss, althans in Nederland, een persoon genaamd [slachtoffer 7]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een brief
doen toekomen aan familieleden van [slachtoffer 7], met daarin (onder meer) de tekst
"Ga dat maar alvast aan die bloemkooloor vertellen; wie ook die staanplaats
pakt voor ik thuis ben, die kan vast voor een plaats op eigen boomgaard uit
gaan zoeken, want die leg ik daar neer" (waarbij met "bloemkooloor" [slachtoffer 7]
wordt bedoeld en/of met de "boomgaard" de plaats waar de [familie] wordt
begraven), terwijl deze familieleden de (inhoud van) deze brief ter kennis
hebben gebracht van [slachtoffer 7].
[artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 januari 2008 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman stelt dat de door zijn cliënt gevoerde telefoongesprekken in de Penitentiaire Inrichting te Vught onrechtmatig zijn opgenomen en beluisterd. De officier van justitie heeft de geluidsbanden in beslag genomen en gebruikt voor het onderzoek in deze strafzaak. Volgens de raadsman zijn daardoor de beginselen van een behoorlijke procesorde dusdanig geschonden, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van zijn cliënt.
Overweging met betrekking tot ontvankelijkheid OM:
De rechtbank overweegt het navolgende.
Wettelijk kader:
Artikel 39, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) geeft de directeur van een penitentiaire inrichting de bevoegdheid om toezicht te houden op door of met een gedetineerde gevoerde telefoongesprekken. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van die gesprekken. Uit de tekst van artikel 39, in samenhang bezien met artikel 36, vierde lid van de Pbw, blijkt dat door de directeur per geval en op basis van concrete feiten en omstandigheden zal moeten worden beoordeeld of toezicht op de door een gedetineerde gevoerde telefoongesprekken noodzakelijk is in verband met een van de in voormelde artikelen genoemde belangen. Op grond van artikel 39 Pbw dient de directeur voorafgaand aan het toezicht aan de gedetineerde de aard en de reden hiervan mede te delen.
Praktijk in PI Vught:
Artikel 3.9.1 van de huisregels van de Penitentiaire Inrichting Vught bepaalt:
‘Alle telefoongesprekken die u voert, met uitzondering van de telefoongesprekken met de
geprivilegieerde contacten, worden opgenomen en indien daar aanleiding voor is,
beluisterd.’
Op basis van bovenstaand artikel zijn de door verdachte vanuit de PI Vught gevoerde, niet geprivilegieerde, telefoongesprekken structureel opgenomen.
Toetsing praktijk PI Vught aan de Pbw:
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 3.9.1 van de huisregels van de PI Vught en de hierop gebaseerde praktijk van het structureel opnemen van telefoongesprekken van gedetineerden (waaronder verdachte), in strijd met artikel 39 van de Pbw en daarmee onrechtmatig. Er wordt immers, in strijd met de wet, door de directeur geen afweging gemaakt met betrekking tot de noodzaak van toezicht in een concreet geval.
Voorts is aan verdachte, voorafgaand aan het toezicht, niet de in artikel 39 Pbw bedoelde mededeling van de aard en redenen daarvan gedaan. Artikel 3.9.1 van de huisregels is, gezien het algemene karakter van deze bepaling, niet als een zodanige mededeling te beschouwen.
Gevolgen voor de onderhavige strafzaak:
Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering geeft de rechtbank een grote mate van vrijheid bij het bepalen van de consequenties van gesignaleerde vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Bij het bepalen van die consequenties acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
De opname van telefoongesprekken heeft niet in opdracht van de officier van justitie plaatsgevonden. De officier van justitie heeft wel de onrechtmatig door de PI Vught opgenomen gesprekken gebruikt voor het onderzoek in deze zaak en een aantal feiten is zelfs op basis van deze gesprekken aan het licht gekomen. Hierdoor zouden de belangen van verdachte ernstig geschaad kunnen zijn. Hier staan echter de volgende omstandigheden tegenover.
Verdachte heeft een detentieverleden en wist op basis hiervan en naar aanleiding van een eerder soortgelijk voorval in de PI Middelburg, dat hij er gedegen rekening mee moest houden dat zijn telefoongesprekken werden opgenomen, bewaard en eventueel beluisterd. Deze wetenschap heeft hem niet weerhouden van het doen van bedreigende uitlatingen aan het adres van meerdere personen (zie hierna bij de bewijsoverwegingen). Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er op 21 november 2003 en op 22 april 2005 incidenten hebben plaatsgevonden tussen verdachte en zijn partner [slachtoffer 3] (zie pag. 725 van het proces-verbaal) die de aanleiding hadden kunnen vormen voor een rechtmatig door de directeur opgelegd toezicht.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet dusdanig in zijn belangen is geschaad dat tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie of bewijsuitsluiting zou moeten worden besloten. De rechtbank acht in casu strafvermindering de meest passende reactie op het geconstateerde verzuim (zie hierna).
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De raadsman stelt dat er geen sprake is van een bedreiging met geweld door zijn cliënt, zodat hij van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte richting het slachtoffer de in de tenlastelegging genoemde uitlatingen heeft gedaan die gegeven de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, mede gelet op de reputatie van verdachte en de kennis daarvan bij het slachtoffer als een bedreiging met geweld zijn op te vatten. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer af te persen door middel van bedreiging met geweld.
Ten aanzien van feit 2:
Volgens de raadsman is zijn cliënt niet de afzender van de in de tenlastelegging genoemde brief en tekening, zodat hij van dit feit moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte de in de tenlastelegging genoemde brief en bedreigende tekening aan het slachtoffer heeft verzonden dan wel heeft laten verzenden. Voorafgaand aan de ontvangst van de brief, werd het slachtoffer al meermalen telefonisch door verdachte lastig gevallen. Verder past de vermelding op de tekening van een geldbedrag van twee keer 500 euro goed bij de verklaring van het slachtoffer dat hij verdachte in een civiele zaak had bijgestaan en hiervoor een bedrag ontving van 1000 euro, contant betaald in twee briefjes van 500 euro. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat hij het slachtoffer 1000 euro betaald had voor juridische bijstand in een zaak. De rechtbank acht de tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5:
De raadsman pleit voor vrijspraak van zijn cliënt, aangezien zijn cliënt het slachtoffer niet zou hebben mishandeld.
Op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. In het dossier zit met betrekking tot het onderhavige feit een aangifte van het slachtoffer, uitgewerkte telefoongesprekken, een eigen verklaring van verdachte bij de politie alsmede een rapport van de Penitentiaire Inrichting. Met name in de door verdachte gevoerde telefoongesprekken komen details terug die ook in de aangifte te vinden zijn, zoals het door verdachte aan aangever geven van een kopstoot.
Ten aanzien van feit 7:
De raadsman stelt dat zijn cliënt niet de afzender van de in de tenlastelegging genoemde brief is geweest, zodat hij van dit feit moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte de in de tenlastelegging genoemde brief aan de familie van het slachtoffer heeft verzonden dan wel heeft laten verzenden. De inhoud en toonzetting van de brief vertonen grote gelijkenis met de wijze waarop verdachte de andere slachtoffers in deze zaak benadert en er worden ‘familiedetails’, zoals de door verdachte in het verleden vaker gebruikte bijnaam voor het slachtoffer, te weten ‘bloemkooloor’ en de naam van de begraafplaats van familieleden van verdachte en het slachtoffer genoemd. Gelet hierop, mede in aanmerking nemend dat ook in het verleden sprake is geweest van voorvallen tussen verdachte en het slachtoffer, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de brief afkomstig is van verdachte. De rechtbank acht de tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, met inachtneming van de wijziging tenlastelegging, dat verdachte
1. Primair
op 20 oktober 2006 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer] te dwingen tot het afgeven en/of doen afgeven van originele opnamen van een reportage (met betrekking tot verdachte) die werd uitgezonden in het [tv programma] (op 10 oktober 2002),
deze [slachtoffer] heeft toegevoegd "Als die originele opnames niet boven water komen, houd
ik jou en [persoon] hiervoor aansprakelijk" en "Als jij niet met die
originele opnames komt hè, wat jij met mijn vrouw gedaan hebt hè, dat krijg
jij terug, dat beloof ik jongen, dat beloof ik op mijn moeder zijn graf" en
"Ik pak jou hiervoor terug, onthoud dat" en "Als jij niet met die originele
gesprekken komt, heb jij een groot probleem" en "Wat jij met mijn gezin
gedaan hebt, dat doe ik met jouw gezin" en "Als ik vrijkom, dan kom ik naar
jou en dan ben ik het of ben jij het", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid.
2.
op 7 januari 2004 te ’s-Hertogenbosch een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen
daar opzettelijk een brief en bedreigende tekening doen toekomen aan [slachtoffer 2], zoals aangehecht aan deze dagvaarding.
3.
in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 19 december
2006 in Nederland een persoon genaamd [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend genoemde [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd "Jou sla ik kapot" en/of "Als ik thuiskom, leef je geen dag meer, dat beloof ik je" en/of "Als ik thuis ben,
maak ik jou dood" en/of "Ik zal je een kogel door de kop schieten" en/of "Ik
snij en trek je uit elkaar" en/of "Er is geen mens ter wereld dat zo verminkt
de kist in gaat als jij" en/of "Ik zweer dat ik jou niet laat leven, ik sla je
dood op het graf van je vader" en/of "Jou slacht ik" en/of "Ik neem een pen
mee en steek je in één keer dood in de bezoekerszaal" en/of "Je gaat eraan, ik
bezweer het, en als het lang gaat duren laat ik het doen, dan zal ik eens een
opdracht geven voor huurmoord, dan zal ik eens laten zien wie ik laat
vermoorden" en/of "Je bent er geweest, voor jou staat de datum vast, je moet
een plaats op het kerkhof uit gaan zoeken waar je dadelijk komt te liggen"
en/of "Als ik vrij kom, moet je maar eens kijken wat ik met je doe; je
besnijden zoals nog nooit iemand besneden is" en/of "Ik maak je dood, luister
nou wat dat ik doe; steek ik elke keer een gaatje meer in de slagaderlijke
bloeding bij jou en zo bloeide gij kalm aan dood, gij krijgt een dood dat is
ongelooflijk, dat beloof ik jou, ik zal jou op uw kop slaan dat is niet te
geloven".
4.
op 24 oktober 2006 te Vught opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]) in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft
ondervonden.
5.
op of omstreeks 8 november 2006 te Vught opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]) een kopstoot (in het gezicht) heeft gegeven en (met gebalde vuist
met daarin een sleutel) tegen het hoofd heeft geslagen en een stok (van een zwabber) tegen zijn keel heeft gedrukt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 22 november
2006 te Oss een persoon genaamd [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een brief
doen toekomen aan familieleden van [slachtoffer 7], met daarin (onder meer) de tekst
"Ga dat maar alvast aan die bloemkooloor vertellen; wie ook die staanplaats
pakt voor ik thuis ben, die kan vast voor een plaats op eigen bogaard uit
gaan zoeken, want die leg ik daar neer" (waarbij met "bloemkooloor" [slachtoffer 7]
wordt bedoeld en met de "bogaard" de plaats waar de [familie] wordt
begraven), terwijl deze familieleden de (inhoud van) deze brief ter kennis
hebben gebracht van [slachtoffer 7].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 7 vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 45, 57, 63, 285, 300, 317
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 6 de vrijspraak van verdachte. Met betrekking tot de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 7 een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd terzake van strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde feiten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld. Verdachte heeft daaruit kennelijk geen enkele lering getrokken;
- het gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, voor welk geweld en bedreiging met geweld verdachte totaal niet is teruggeschrokken. Verdachte bedreigt structureel mensen in zijn (naaste) omgeving. Uiterst kwalijk is dat verdachte zich bijzonder grof tegen zijn levenspartner heeft uitgelaten en wederom zijn eigen broer heeft bedreigd. Tevens rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij een raadsman heeft bedreigd waarmee hij de inhoudelijke rechtshulp nadelig kan beïnvloeden. Bovendien heeft verdachte met de poging tot afpersing van een journalist deze onder druk gezet hetgeen er toe had kunnen leiden dat de persvrijheid in het gedrang kan komen. Daarnaast heeft verdachte zich om het lot van de slachtoffers volstrekt niet bekommerd, waarbij hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed onvoldoende inziet.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid:
- artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Strafvermindering in verband met vormverzuim:
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel passend.
In verband met het geconstateerde vormverzuim (zie hierboven) zal de rechtbank een strafvermindering toepassen van drie maanden.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 7 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot afpersing
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
mishandeling
T.a.v. feit 5:
mishandeling
T.a.v. feit 7:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 6:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 7:
Gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K. Visser, voorzitter,
mr. C.B.M. Bruens en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 6 februari 2008.