ECLI:NL:RBSHE:2008:BC3145

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889054-06 en 01/885040-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en milieuvervuiling door productie van MDMA en amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 januari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van MDMA en amfetamine. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de vervaardiging en invoer van synthetische drugs, alsook het illegaal lozen van afvalstoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006 opzettelijk xtc-afval en aceton in de bodem heeft gebracht, wat leidde tot verontreiniging van het milieu. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2004 tot en met 21 juli 2005 in België MDMA en amfetamine heeft bereid en deze naar Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor bepaalde feiten, omdat deze reeds eerder waren ten laste gelegd. De rechtbank heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de milieucriminaliteit en de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van synthetische drugs.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/889054-06 en 01/885040-07
Datum uitspraak: 31 januari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2006, 18 juli 2007, 6 september 2007, 6 november 2007, 15 januari 2007 en 17 januari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlasteleggingen.
De zaak met parketnummer 01/889054/06 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 november 2006. Deze tenlastelegging op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 juli 2007 gewijzigd. Na deze wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2005
tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden xtc-afval en/of aceton, althans
een naar aceton ruikende stof, op of in de bodem heeft gebracht, zijnde
xtc-afval en/of aceton, althans die naar aceton ruikende stof, (een) stof(fen)
waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs
had/hadden kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden
verontreinigd en/of aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de
verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van
hem/hen kond(en) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting
te voorkomen, danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de bodem te
saneren en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan
te maken;
(Artikel 13 Wet bodembescherming)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer hoeveelheid/hoeveelheden xtc-afval en/of aceton, althans een naar
aceton ruikende stof, op of in de bodem heeft gebracht, zijnde xtc-afval en/of
aceton, althans die naar aceton ruikende stof, (een) stof(fen) waardoor de
bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl [medeverdachte 1] en/of zijn
mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden kunnen
vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of
aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft
voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen kond(en)
worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen,
danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de bodem te saneren en de
directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken,
welke voormeld(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar
en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door
voornoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) gelegenheid, middelen of
inlichtingen te verschaffen, te weten door [medeverdachte 1] opdracht te geven om
voormelde stof(fen) op te halen en/of [medeverdachte 1] toegang te verlenen tot zijn
(verdachte's) loods;
(Artikel 13 Wet bodembescherming juncto artikel 47 lid 1 onder 2 Wetboek van
Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1
november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten xtc-afval
en/of aceton, althans een naar aceton ruikende stof, op of in de bodem heeft
gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of
levensgevaar voor een ander te duchten was,
(Artikel 173a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten xtc-afval
en/of aceton, althans een naar aceton ruikende stof, op of in de bodem heeft
gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of
levensgevaar voor een ander te duchten was,
welke voormeld(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar
en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door
voornoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) gelegenheid, middelen of
inlichtingen te verschaffen, te weten door [medeverdachte 1] opdracht te geven om
voormelde stoffen op te halen en/of [medeverdachte 1] toegang te verlenen tot zijn
(verdachte's) loods;
(Artikel 173a lid 1 juncto artikel 47 lid 1 onder 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 september 2006
te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervaardigd en/of vervoerd en in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad (een) hoeveelheden/hoeveelheid van (een) materia(a)l(en)
bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) (een)
middel(en) voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
(Artikel 2 onder B,C en D van de Opiumwet)
4.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1
november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) handeling(en) met
betrekking tot afvalstoffen verrichtte(n), bestaande uit het op of in de bodem
brengen en/of opslaan en/of bewaren van xtc-afval en/of aceton, althans een
naar aceton ruikende stof - en terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens)
wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu konden ontstaan - al dan niet opzettelijk niet heeft
voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten,
die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken;
(Artikel 10.1 lid 1 van de Wet milieubeheer)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
terwijl [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) handeling(en) met
betrekking tot afvalstoffen verrichtte(n), bestaande uit het op of in de bodem
brengen en/of opslaan en/of bewaren van xtc-afval en/of aceton, althans een
naar aceton ruikende stof - en terwijl [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden kunnen weten dat
daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan - al dan niet
opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen te
nemen en/of na te laten, die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd,
teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken,
welke voormeld(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks de
periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Alkmaar
en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door
voornoemde [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) gelegenheid, middelen of
inlichtingen te verschaffen, te weten door [medeverdachte 1] opdracht te geven om
voormelde stoffen op te halen en/of [medeverdachte 1] toegang te verlenen tot zijn
(verdachte's) loods;
(Artikel 10.1 lid 1 van de Wet Milieubeheer juncto 47 lid 1 onder 2 Wetboek
van Strafrecht)
De zaak met parketnummer 01/885040/07 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 juli 2007. In deze dagvaarding is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
februari 2004 tot en met 21 juli 2005 te Hechtel-Eksel, in ieder geval in
België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of
amfetamine (een) middel(en) voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst
I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder B,C en D juncto artikel 10 Opiumwet)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01
februari 2004 tot en met 21 juli 2005 te Valkenswaard en/of Eindhoven en/of
Waalre, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht (een) hoeveelheid/hoeveelheden MDMA en/of amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder A juncto 10 Opiumwet)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 12 september
2006 te Oudorp (gemeente Alkmaar) en/of Eindhoven en/of Waalre, in elk geval
in Nederland, en/of te Hechtel-Eksel en/of elders in België, heeft deelgenomen
aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem,verdachte
en een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of
meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2 onder A en/of B en/of C en/of D
van de Opiumwet en/of van artikel 13 van de Wet Bodembescherming en/of artikel
10 van de Wet Milieubeheer en/of van witwassen als bedoeld in artikel 420 bis
en/of 420ter Wetboek van Strafrecht, zulks terwijl hij, verdachte, oprichter
en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
(artikel 140 lid 1 en 3 van het Wetboek van Strafrecht)
Op de zitting op 18 juli 2007 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De geldigheid van de dagvaardingen.
De dagvaardingen voldoen aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de zaak met parketnummer 01/885040-07, omdat aan verdachte de op deze dagvaarding ten lastgelegde feiten ook reeds op de eerder uitgebrachte dagvaarding met het parketnummer 01/889054-06 waren ten laste gelegd. In samenhang met dit verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank op 18 juli 2007 ten onrechte de vordering tot wijziging van de tenlastelegging in de zaak 01/889054-06 heeft toegewezen.
Verder dient volgens de raadsman, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vervolging, omdat hij het bevel van de rechtbank van 16 januari 2007 tot het verstrekken van stukken heeft genegeerd.
Genoemde verweren betreffen de aan verdachte verweten betrokkenheid bij de productie van MDMA en amfetamine in het laboratorium in Hechtel-Eksel te België (feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 01/885040-07).
De rechtbank gaat bij het nemen van de beslissing op de verweren uit van het volgende procesverloop.
Verdachte is voor de zitting van 30 november 2006 onder parketnummer 01/889054-06 gedagvaard voor onder meer de productie van MDMA en/of amfetamine in Alkmaar en Hechtel-Eksel te België in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 september 2006. De productie in België lag niet ten grondslag aan de voorlopige hechtenis. Ter terechtzitting van 30 november 2006 heeft de raadsman van verdachte gevraagd om toevoeging aan het dossier van verschillende stukken. De officier van justitie heeft verklaard dat, omdat het onderzoek nog niet was afgerond, om tactische redenen niet alle stukken zouden worden toegevoegd.
Op 14 december 2006 heeft verdachte bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het onthouden van stukken. De rechtbank heeft op 16 januari 2007 het bezwaarschrift gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de officier van justitie bevolen om ondermeer de stukken betreffende de productie in Hechtel-Eksel, verder te noemen het België dossier, (voor zover hij daarover de beschikking had) uiterlijk 24 januari 2007 te verstrekken.
Op 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat de officier van justitie de stukken met betrekking tot het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank van 27 november 2006, waarbij het verzoek tot het opheffen van de voorlopige hechtenis was afgewezen, niet tijdig had ingezonden.
Bij brief van 24 januari 2007 heeft de officier van justitie, de raadsman medegedeeld dat hij geen gehoor zou geven aan het bevel van de rechtbank om de stukken van het België dossier voor 24 januari te overhandigen. De officier van justitie stelt in de brief dat hij ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift niet over het dossier beschikte en daarom niet kon aangeven welk concreet belang zich tegen verstrekking verzette. Na kennisneming van het dossier is hij tot de conclusie gekomen dat concrete onderzoeksbelangen zich verzetten tegen afgifte. De officier van justitie heeft zijn standpunt nader toegelicht in zijn brief van 26 januari 2007.
Op 11april 2007 is verdachte wederom in voorlopige hechtenis gesteld. Aan de voorlopige hechtenis is ondermeer ten grondslag gelegd de productie van synthetische drugs in België, uitvoer van synthetische drugs, en deelname aan een criminele organisatie.
De officier van justitie heeft het België dossier op 17 april 2007 aan verdachte doen toekomen.
Op 18 juli 2007 is verdachte gedagvaard voor de zaak met het parketnummer 01/885040-07. Op deze dagvaarding is verdachte de productie van MDMA en amfetamine in Hechtel-Eksel te België van 1 februari 2004 tot en met 21 juli 2005 (feit 1), de invoer van MDMA en amfetamine (feit 2) en de deelname aan een criminele organisatie (feit 3), ten laste gelegd. Tevens is verdachte voor die zitting opgeroepen voor de op 30 november 2006 aangehouden zaak 01/889054-06. Op de zitting van 18 juli 2007 is de vordering van de officier van justitie in de zaak 01/889054-06 om het strafbare feit “productie van MDMA en amfetamine in Hechtel-Eksel” te schrappen van de tenlastelegging door de rechtbank toegewezen. De rechtbank heeft op 18 juli 2007 beide afzonderlijke dagvaardingen gevoegd.
De rechtbank behandelt de verweren betreffende de wijziging van de tenlastelegging en de tweede dagvaarding voor hetzelfde feit, gelet op de onderlinge samenhang, gezamenlijk. Vooropgesteld wordt dat de dagvaarding met het parketnummer 01/885040-07 drie feiten bevat. Voor feit 1 is verdachte eerder gedagvaard onder parketnummer 01/889054-06. Voor zover het verweer van de raadsman ziet op feit 2 en feit 3 wordt dit reeds afgewezen omdat verdachte voor feit 2 en feit 3 niet eerder is gedagvaard. Verder merkt de rechtbank op dat verdachte voor de productie in Hechtel-Eksel op de dagvaarding met het parketnummer 01/885040-07 een langere periode is ten laste gelegd dan op de dagvaarding met parketnummer 01/889054-06. Voor zover er sprake is van dagvaarding voor hetzelfde feit ziet dit op de periode van 1 januari 2005 tot 21 juli 2005.
De raadsman heeft genoemde verweren ook reeds bij de behandeling ter terechtzitting op 18 juli 2007 gevoerd. De rechtbank heeft de verweren verworpen en de vordering tot wijziging van de tenlastelegging geaccepteerd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de officier van justitie in de preliminaire fase bevoegd is de dagvaarding zodanig te wijzigen dat een op de dagvaarding opgenomen feit wordt geschrapt, zeker indien verdachte door deze wijziging niet in zijn belang wordt geschaad. De rechtbank heeft vervolgens de dagvaarding met het parketnummer 01/889054-06 en met het parketnummer 01/885040-07 gevoegd. In artikel 322, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, is onder meer bepaald dat, ook indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw is aangevangen, de beslissingen van de rechtbank inzake de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, gedaan op een eerdere zitting, in stand blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie niet juist gehandeld. Door de beslissingen van de rechtbank op 18 juli 2007 is deze ongewenste situatie echter beëindigd en werd verdachte niet langer twee maal voor hetzelfde feit vervolgd. Nu verdachte door de handelwijze van de officier niet in zijn belang is geschaad ziet de rechtbank geen aanleiding daaraan rechtsgevolg te verbinden.
De rechtbank ziet wel aanleiding rechtsgevolg te verbinden aan de weigering van de officier van justitie gehoor te geven aan het bevel van de rechtbank om de stukken van het België dossier uiterlijk 24 januari 2007 aan de verdediging te overhandigen. Wat er ook zij van de motieven van de officier van justitie om dit bevel naast zich neer te leggen, het was naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet toegestaan om het moment van overdracht te bepalen. Ten aanzien van de door de officier gegeven motieven merkt de rechtbank op dat verdachte ook nadat hij in vrijheid was gesteld, er belang bij had om op de hoogte te worden gesteld van de feiten waarop de verdenking van de betrokkenheid bij de productie in Hechtel-Eksel te België was gebaseerd. Verder merkt de rechtbank op dat blijkens het België dossier (delictdossier nummer 4) het dossier op dinsdag 19 december 2006 door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten werd overgedragen. De vermag rechtbank niet in te zien waarom de stukken eerst 17 april 2007 zijn overhandigd. Al op 13 maart 2007 bevonden alle verdachten zich in voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft op 18 juli 2007 reeds besloten dat hoewel het zonder meer onjuist en kwalijk is dat de officier van justitie het bevel niet heeft opgevolgd, daaraan niet het gevolg van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt verbonden. De rechtbank nam daarbij in ogenschouw dat het hier niet gaat om een absoluut onherstelbaar verzuim. Uiteindelijk is het dossier ter beschikking gesteld aan verdachte. De rechtbank ziet echter wel gelet op de aard en het ernst van de verwijtbaarheid van het handelen van de officier van justitie aanleiding de aan verdachte op te leggen straf substantieël, te weten met een jaar gevangenisstraf, te verlagen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte in de zaak met parketnummer 01/889054/06 onder 2 primair en onder 2 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring.
De raadsman heeft vrijspraak voor het in de zaak met parketnummer 01/889054/06 onder 1 primair en subsidiair en onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Tenlaste is gelegd dat er xtc-afval en/of aceton te Alkmaar en/of elders in Nederland in de bodem is gebracht dan wel dat xtc-afval en/of aceton op of in de bodem is gebracht en/of opgeslagen en/of bewaard terwijl verdachte wist of had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
Volgens de raadsman blijkt uit het dossier dat het betreffende afval stoffen bevat die kenmerkend zijn voor afval dat vrijkomt bij de produktie van amfetamine. Niet blijkt uit onderzoek dat er xtc-afval en/of aceton in de bodem is gebracht.
Verder kan [verdachte] volgens de raadsman niet worden aangemerkt als medepleger van deze feiten. Hij heeft [medeverdachte 1] hiertoe ook niet aangezet.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen in de periode van 1 september 2005 tot en met 1 januari 2006 te Alkmaar MDMA en/of amfetamine heeft geproduceerd.
MDMA is niet de enige, maar wel de meest voorkomende grondstof voor de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug. Indien in de bodem afval wordt geloosd dat MDMA-resten bevat of stoffen die worden gebruikt bij of vrij komen bij de productie van MDMA is naar het oordeel van de rechtbank sprake van XTC-afval. Aceton is een afvalproduct van de productie van synthetische drugs.
[medeverdachte 1] heeft op 10 mei 2007 verklaard dat hij van verdachte de opdracht kreeg om afval van synthetische drugs vanuit de loods te Alkmaar te lozen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte samen en in vereniging met anderen in Nederland XTC afval en/of aceton, dan wel een naar aceton ruikende stof in de bodem heeft geloosd.
De raadsman heeft vrijspraak voor het in de zaak met parketnummer 01/889054/06 onder 3 tenlastegelegde bepleit.
Volgens de raadsman blijkt uit het dossier enkel dat een aantal goederen, die mogelijk zijn gebruikt in België, korte tijd zijn opgeslagen in een loods in Alkmaar. De raadsman heeft gesteld dat niet vaststaat dat er daadwerkelijk is geproduceerd in Alkmaar.
De rechtbank overweegt het volgende.
Dat verdachte is betrokken bij de productie van MDMA en amfetamine in de door hem gehuurde loods aan (adres) blijkt onder meer uit het volgende.
Op 30 augustus 2006 zijn er bij een doorzoeking van de loods goederen in beslag genomen die wijzen op mogelijke productie van synthetische drugs, zoals een sealapparaat met een beschrijving van een tabletteermachine. Door de KLPD zijn in de loods verschillende monsters genomen. (blz. 755 en verder) Blijkens het rapport van het NFI van 7 december 2006 (blz. 840) bevatten de monsters sporen van amfetamine en MDMA.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft op 20 februari 2007 verklaard dat hij en medeverdachten in Hechtel-Eksel in opdracht van verdachte de materialen zoals ketels en alles wat noodzakelijk was hadden ingeladen in een vrachtwagen. De goederen zijn uiteindelijk naar de loods in Alkmaar gebracht. In Alkmaar heeft [medeverdachte 5] met [medeverdachte 4] grondstoffen gemengd en hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] meegeholpen. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij ongeveer drie keer heeft gemengd. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de opdrachten in de loods te Alkmaar werden gegeven door [verdachte]. Hij heeft alles georganiseerd en aangesloten. Ook deze medeverdachte heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 1] meewerkten.
Verder heeft [medeverdachte 1] op 10 mei 2007 verklaard dat hij van verdachte de opdracht kreeg om afval van synthetische drugs vanuit de loods te Alkmaar te lozen.
De raadsman heeft vrijspraak voor het in de zaak met parketnummer 01/885040/07 onder 2 tenlastegelegde bepleit.
Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat verdachte betrokken was bij de invoer van het eindproduct.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Door de verdediging wordt niet betwist dat verdachte (verdachte) samen met medeverdachten in Hechtel-Eksel in België poeder voor MDMA en amfetamine heeft bereid.
Op blz. 1565 (delict 4) verklaart [medeverdachte 5] dat hij heeft gezien dat [verdachte] de tassen (bigshoppers) met daarin het verpakte MDMA poeder wegbracht. Er zaten 2 á 3 pakken MDMA-poeder in de tas. Ook verklaart [medeverdachte 5] op die pagina dat hij verschillende keren heeft gezien dat [verdachte] meerdere tassen per keer wegbracht. Verder verklaart [medeverdachte 5] dat hij een keer dozen met poeder in de auto van [medeverdachte 3] moest leggen. Dit was een donkerkleurige Audi Station. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren met deze auto naar België gekomen.
Op blz. 1643 (delict 4) verklaart medeverdachte [medeverdachte 6] dat zij het poeder in Hechtel-Eksel in zogenaamde gripzaken deden. De gripzakken werden in tassen of dozen gedaan en dan door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] opgehaald. [medeverdachte 6] verklaart dat zij het poeder ook zelf hebben moeten vervoeren. Zij hebben het vaker moeten vervoeren dan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het kwamen ophalen. Zij moesten het de grens over brengen. Zij deden dit met eigen auto’s. De auto van [verdachte] en zijn auto werden daarvoor gebruikt. Er werd gewisseld van bestuurder. Ook de twee Polen hebben in zijn auto gereden. Als zij het over de grens hadden gebracht moesten zij het overladen in een andere auto. Dat was onder andere in de Golf van [medeverdachte 1] en in de Audi waarin [medeverdachte 3] reed.
Op blz.1643 verklaart [medeverdachte 6] dat hij zich herinnert dat hij een keer een zending poeder weg moest brengen onder begeleiding van [medeverdachte 1]. Hij is toen vanuit België in de richting van Valkenswaard gereden. Voor Valkenswaard is hij een industrieterrein opgereden. Daar kreeg hij bij een parkeerterrein van [medeverdachte 1] de opdracht om de tassen met poeder over te laden in een auto die daar reeds stond. (Medeverdachte 6) is daarna weer naar België teruggereden.
Op blz. 1667 verklaart [medeverdachte 6] verder dat [medeverdachte 3] af en toe bij de woning in België kwam om het MDMA poeder op te halen. Hij kwam altijd met de zwarte Audi.
Het kwam ook voor dat [medeverdachte 6] [verdachte] of de Polen het poeder vervoerden.
Tot slot verklaart [medeverdachte 6] op blz. 1728 dat hij een aantal malen MDMA-poeder heeft overgedragen aan [medeverdachte 3] in de omgeving van de Nederlands/Belgische grens. Ook heeft [medeverdachte 3] partijen MDMA-poeder opgehaald in België. Ook door anderen, zoals [verdachte] en (medeverdachte), zijn hoeveelheden MDMA-poeder weggebracht en overgedragen. (Medeverdachte 6) kan zich ook herinneren dat als (medeverdachte) en (medeverdachte) naar Polen gingen met de auto zij dan MDMA-poeder meenamen en deze moesten afleveren. Door [medeverdachte 1] werd dan met hen afgesproken om elkaar te ontmoeten bij de afslag Grote Heide in België richting Nederland.
Gelet op voormelde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen meermalen hoeveelheden MDMA-poeder en/of amfetamine binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/889054/06:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006, in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens een hoeveelheid xtc-afval en/of aceton, althans een naar aceton ruikende stof, op of in de bodem heeft gebracht, zijnde xtc-afval en aceton, althans die naar aceton ruikende stof, stoffen waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl hij,
verdachte, en zijn mededader(s) telkens redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de bodem te
saneren en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan
te maken;
3.
in de periode van 1 september 2005 tot en met 1 januari 2006 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, terwijl hij en zijn mededader(s) telkens een handeling met betrekking tot afvalstoffen verrichtten, bestaande uit het op of in de bodem brengen en/of opslaan en/of bewaren van xtc-afval en/of aceton, althans een naar aceton ruikende stof - en terwijl hij en zijn mededader(s) telkens redelijkerwijs hadden kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu konden ontstaan - al dan niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten, die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken;
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/885040/07:
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1juni 2004 tot en met 21 juli 2005 te Hechtel-Eksel, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 01juni 2004 tot en met 21 juli 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht een hoeveelheid MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 te Oudorp (gemeente Alkmaar) en Eindhoven en Waalre, en elders in Nederland, en te Hechtel-Eksel en elders in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem,verdachte en natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2 onder A en/of B en/of C
van de Opiumwet en van artikel 13 van de Wet Bodembescherming en artikel 10 van de Wet Milieubeheer.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 10(oud), 27, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 91, 140
Opiumwet art. 2(oud), 10(oud), 13(oud), 14
Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6, 87
Wet bodembescherming art. 13
Wet milieubeheer art. 10.1
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Vrijspraak voor het in de dagvaarding met parketnummer 01/889054/06 onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01/089054/06 onder 1 primair, 3 en 4 primair, en het in de dagvaarding met parketnummer 01/885040/07 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde:
een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Onttrekking aan het verkeer van het op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerp onder nummer 4.
Verbeurdverklaring van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8,en 9.
De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel.
Bij de beslissing over de straf, bijkomende straf en maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in nauwe samenwerking met anderen en heeft daarbij willens en wetens zijn rol vervuld;
- verdachte vervulde in de criminele organisatie waar hij deel van uit maakte een meer dan ondergeschikte rol;
- verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag.
- de grote schade die door het lozen van afvalstoffen is toegebracht aan het milieu.
- de risico's voor de algemene veiligheid van de omgeving van de MDMA/amfetamine laboratoria;
- de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van gebruikers van MDMA en amfetamine;-
- de grote veiligheidsrisico's en gezondheidsrisico's die er, gelet op de wijze waarop de MDMA en amfetamine werden geproduceerd, waren voor de medeverdachten die zich bezig hielden met het productieproces.
Tenslotte heeft bij het bepalen van de hoogte van strafmaat in belangrijke mate meegewogen dat het hier, ook in vergelijking met andere zaken waarin synthetische drugs worden geproduceerd, om een omvangrijke productie van MDMA en amfetamine gaat.
Aan de hand van gegevens verstrekt door [medeverdachte 6], [medeverdachte 5], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] wordt door de verbalisanten berekend dat in Hechtel-Eksel België alleen al ruim 3000 kilo MDMA-poeder is geproduceerd en ruim 300 kilo amfetamine.
strafmatigend
- verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld;
Zoals hiervoor reeds is overwogen ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de officier van justitie het door de rechtbank op 16 januari 2007 gegeven bevel tot het overleggen van de stukken in het Belgie-dossier veel later heeft uitgevoerd dat door de rechtbank bepaald, aanleiding om een lagere straf op te leggen. De rechtbank zal verdachte in plaats van tot
zeseneenhalf jaar gevangenisstraf tot vijfeneenhalf jaar gevangenisstraf veroordelen.
Gelet op bovenstaande strafmatigende omstandigheid, zal de rechtbank een lagere straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als voormeld.
Motivering van de beslissing over de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen
inbeslaggenomen geldbedragen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het
belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden aangetoond dat er verband bestaat tussen deze bij verdachte aangetroffen geldbedragen en de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven is aangetroffen, en dit voorwerp toebehoort aan verdachte en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid of die tot het begaan van de feiten zijn vervaardigd of bestemd, en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01/889054-06 onder 2 primair en onder 2 subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart in de zaak met parketnummer 01/889054/06 onder 1 primair, 3 en 4 primair en het in de dagvaarding met parketnummer 01/88040/07 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01/889054/06 onder 1 primair, 3 en 4 primair en het in de dagvaarding met parketnummer 01/88040/07 onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven :
T.a.v. 01/889054-06 feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de
Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
T.a.v. 01/889054-06 feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. 01/889054-06 feit 4:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1,
eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
T.a.v. 01/885040-07 feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. 01/885040-07 feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en
onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. 01/885040-07 feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. 01/889054-06 feit 2:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. 01/889054-06 feit 1, feit 3, feit 4, 01/885040-07 feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen vermeld op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, onder de nummers 1, 6, 7, 8 en 9.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen, vermeld op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 2, 3 en 5 aan veroordeelde.
Onttrekking aan het verkeer van het op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerp onder nummer 4.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.J. Evers en mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2008,
zijnde mr. Evers buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen..