verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummers: 01/889047/06, 01/837353/06 en 01/885063/06
Datum uitspraak: 31 januari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 september 2006, 6 september 2007, 14 januari 2008 en 17 januari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlasteleggingen.
De zaak met parketnummer 01/089047/06 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29
augustus 2006. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 4 september 2007 gewijzigd. Na deze wijziging is aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Best en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) xtc-afval en/of een hoeveelheid aceton, althans een naar aceton ruikende stof, op of in de bodem heeft gebracht, zijnde xtc-afval en/of
aceton, althans die naar aceton ruikende stof, een stof waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen kond(en) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de bodem te saneren en de directe
gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
(Artikel 13 Wet bodembescherming; delict 2)
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Best en/of Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl hij en/of zijn
mededader(s) (telkens) (een) handeling(en) met betrekking tot afvalstoffen verrichtte(n),
bestaande uit het op of in de bodem brengen en/of opslaan en/of bewaren van xtc-afval en/of aceton, althans een naar aceton ruikende stof- en terwijl hij en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan - al dan niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten, die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken;
(Artikel 10.1 lid 1 van de Wet milieubeheer, delict 2)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 26 juli 2006 te Liessel
(gemeente Deurne), in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een
materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder B/C en D van de Opiumwet, delict 2)
4.
hij op of omstreeks 26 juli 2006 te Liessel, gemeente Deurne, een of meer wapens van
categorie III, te weten een pistool, merk Browning en/of een (alarm)revolver, kaliber 8 mm en/of een geweer, merk Mauser, model 98 en/of munitie van categorie III, te weten 58,
althans een hoeveelheid, patronen, voorhanden heeft gehad.
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie, delict 6).
De zaak met parketnummer 01/885063/06 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30
juli 2006. In deze dagvaarding is aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2004, in ieder geval in of omstreeks de periode van 16
januari 2004 t/m 24 februari 2004 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, en/of Heerlen en/of elders in Nederland en/of te Peer en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer vals(e) of vervalst(e) geschriften, te weten:
- een werkgeversverklaring van (bedrijf) betreffende de werknemer [verdachte] de dato 16 januari 2004 met een daarbij behorende c.q. een daarop betrekking hebbende salarisspecificatie van [verdachte] voornoemd over de maand januari 2004 en/of
- een werkgeversverklaring van (bedrijf) betreffende de [werknemer 1] de dato 16 januari 2004 met een daarbij behorende c.q. een daarop betrekking hebbende
salarisspecificatie op naam van [werknemer 1] voornoemd over de maand januari 2004,
zijnde die werkgeversverklaring(en) en/of die salarisspecificatie(s) (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat –kort samengevat en zakelijk weergegeven- die werkgeversverklaring(en) en die salarisspecificatie(s) als bewijs van kredietwaardigheid (via tussenpersoon Geld & Woning) werden ingediend bij Obvion NV ten behoeve van de aanvraag voor het verkrijgen van een hypothecaire inschrijving van 723.000 euro voor aankoop van het object [adres 1] te (gemeente).
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat –kort samengevat en zakelijk weergeven- de in die werkgeversverklaring(en) en/of die salarisspecificatie(s) genoemde [verdachte] en/of [werknemer 1] nimmer als werknemer(s) bij het bedrijf (bedrijf) heeft/hebben gewerkt en/of in loondienst werkzaam is/zijn geweest en/of loon en/of andere inkomsten heeft/hebben ontvangen.
(artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht, delict 8)
De zaak met parketnummer 01/837353/06 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30
juli 2006. In deze dagvaarding is aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2006 te Liessel, gemeente Deurne, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een ruimte (hondenhok) behorende bij het perceel [adres 1]) een hoeveelheid van ongeveer 117, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(artikel 3 Opiumwet)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 25 juli 2006 te Liessel, gemeente Deurne, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand, althans een ruimte, behorende bij het perceel [adres 1]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden(in de vorm van hennepplanten en/of delen daarvan) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(artikel 3 Opiumwet)
Op de zitting op 4 september 2007 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De geldigheid van de dagvaardingen.
De dagvaardingen voldoen aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De rechtbank heeft daarbij voor wat betreft de in de zaak met parketnummer 01/089047/06 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten mede gelet op de artikelen 38 en 39 van de Wet op de Economische Delicten, waarin ten aanzien van economische delicten is bepaald dat deze door een andere dan de economische rechter mogen worden afgedaan in het geval deze zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten die geen economische delicten zijn en deze samen zijn tenlastegelegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01/885063/06 tenlastegelegde
Ingevolge artikel 5 lid 1 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als een misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf wordt gesteld. Nu [verdachte] de Nederlandse nationaliteit heeft en het feit in Belgie strafbaar is brengt dit mee dat de Officier van Justitie ook ontvankelijk is in de vervolging voor zover het ten laste gelegde feit is begaan in Peer in Belgie.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging
gebleken.
Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het in de zaak met parketnummer 01/089047/06 onder 3 tenlastegelegde. De raadsman heeft aangevoerd – kort gezegd - dat niet is gebleken dat in Liessel MDMA is geproduceerd en dat verdachte niet wist wat er in de winkelruimte gebeurde omdat hij die ruimte had verhuurd. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat alleen de [medeverdachte 1] belastend over [verdachte] heeft verklaard en dat de Polen slechts verklaren over wat zij tevoren van [medeverdachte 1] over [verdachte] hadden vernomen. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] niet geloofwaardig omdat hij anderen belast om op die manier zijn eigen aandeel te minimaliseren.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
- [verdachte] heeft in augustus 2005 een hem in eigendom toebehorende winkelruimte en een appartement, beide gelegen aan de [adres 1] te Liessel, verhuurd aan [medeverdachte 1]. De huur bedroeg € 1.000,-- per maand. Volgens de verklaring van [verdachte] heeft [medeverdachte 1] tegen hem gezegd dat hij het huurbedrag op naam van [medeverdachte 2] moest zetten. [verdachte] heeft na de totstandkoming van de huurovereenkomst een bedrag van € 15.000,-- betaald of voorgeschoten voor de verbouwing van de winkelruimte. De ruimte is ingericht als winkel maar nooit geopend. In de winkelruimte zijn sporen van verdovende middelen aangetroffen.
- [medeverdachte 1] heeft verklaard dat in de ruimte achter het winkeltje een ketel stond die was aangesloten op gasflessen en dat in Liessel xtc-poeder is geproduceerd (zie de verklaring van [medeverdachte 1] op blz. 461)[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] ruimtes ter beschikking stelde voor het produktieproces, dat [verdachte] fysiek niets heeft gedaan, dat hij weleens heeft geholpen met het inladen van 200 kilo MDMA en dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] poeder in de kofferbak van een auto heeft gelegd. Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de opdrachten in het begin in Liessel door [medeverdachte 2] werden gegeven en dat later [verdachte] de opdrachten gaf. [verdachte] maakte ook duidelijk dat het afval weg moest. [verdachte] vond dat het verschrikkelijk stonk.
- Volgens een verklaring van [medeverdachte 3] (blz.. 539 )was [verdachte] ooit bij het produktieproces aanwezig en kwam hij soms kijken en gaf [verdachte] de cowboy (bedoeld wordt [verdachte], toev. rb) in Liessel opdrachten gaf aan [medevedachte 1] (blz. 538). Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat de cowboy heeft meegeholpen om tassen met poeder naar beneden te brengen en dat hij naar boven kwam en zei “nu kan het”( blz. 523).
- [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] met 1 of 2 tassen liep ( blz. 673) . Deze tassen kwamen uit de ruimte waar gekookt was. [verdachte] heeft tassen gepakt uit de ruimte waar de ketels stonden, dus hij moet die ketels wel hebben gezien, aldus de verklaring van [medeverdachte 4]
- Uit een proces-verbaal technisch onderzoek (blz. 230 – 234) en uit het deskundigen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2006.08.14.043 dat als bijlage 2.6 op blz. 242 – 244 is gevoegd bij delict 2, blijkt dat in een aantal monsters die zijn genomen van uit Liessel afkomstig materiaal MDMA is aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat in Liessel mede door verdachte [verdachte] opzettelijk MDMA is bereid.
De rechtbank deelt niet de opvatting van de raadsman dat aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] moet worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [medeverdachte 1] gedetailleerd en consistent en worden deze op hoofdlijnen ondersteund door de verklaringen van de twee Poolse medeverdachten en door de resultaten van het NFI-onderzoek.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het in de zaak met parketnummer 01/089047/06 onder 1 en 2 tenlastegelegde. Volgens de raadsman blijkt uit onderzoek van een monster van de verontreinigde bodem van de locatie in Best dat dit monster stoffen bevat die kenmerkend zijn voor afval dat vrijkomt bij de produktie van amfetamine en blijkt niet dat xtc-afval en/of aceton in de bodem is gebracht of dat [medeverdachte 1] getracht heeft dit te doen. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar het deskundigen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2006.06.29.002 (aanvraag 4) dat als bijlage 0.1.6 op blz. 220 – 224 is gevoegd bij delict 1.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat feit 1 en feit 2 niet kunnen worden bewezen, omdat er onvoldoende wettig bewijs is. Volgens de raadsman is er met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het dumpen van afval alleen de verklaring van [medeverdachte 1].
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
MDMA is niet de enige, maar wel de meest voorkomende grondstof voor de in het spraakgebruik als xtc aangeduide drug. Indien in de bodem afval wordt geloosd dat MDMA-resten bevat of stoffen die worden gebruikt bij of vrij komen bij de productie van MDMA is naar het oordeel van de rechtbank sprake van xtc-afval.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen in Liessel MDMA heeft geproduceerd.
Mede verdachte [medeverdachte 1] is op 30 mei 2006 op heterdaad betrapt bij het lozen van afvalstoffen op de locatie Eindhovense weg zuid (in het dossier aanvankelijk aangeduid als Kievitsbleekweg) te Best [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op deze locatie meerdere keren afval heeft gedumpt afkomstig van het laboratorium in Liessel.
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands forensisch instituut (NFI) met zaaksnummer 2006.06.29.002 (aanvraag 3) van 20 september 2006 dat als bijlage 0.1.6 op blz. 216 tot en met 219 is gevoegd bij delict 1, in samenhang met het proces-verbaal technisch onderzoek op blz. 212, blijkt dat de aard en samenstelling van een aantal monsters die genomen zijn van de stoffen die zijn aangetroffen op de locatie [adres 1] en de [adres 2] te (gemeente), de woning van [medeverdachte 1], kenmerkend zijn voor afval van destillatie na de omzetting van PMK in MDMA-base of voor afval van het kristallisatieproces. Verder wordt in dit NFI-rapport, evenals in het NFI-rapport van 29 december 2006 met zaaksnummer 2006.06.29.002, bijlage 0.1.6 op blz. 240 -246, vermeld dat in verschillende monsters die zijn genomen op de locatie [adres 1] te Best aceton en/of methanol is aangetoond. Aceton en methanol zijn afvalstoffen die vrijkomen bij de productie van MDMA. In de rapportage van het NFI van 29 december 2006 wordt geconcludeerd dat de aangetroffen hoeveelheden methanol en aceton lokaal tijdelijk negatieve effecten veroorzaken op de bodem en het grondwater.
De rechtbank is op grond van de rapportages van het NFI van oordeel dat door [medeverdachte 1] xtc-afval en aceton is geloosd en dat het hier stoffen betreft die de bodem kunnen verontreinigen.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is voor het medeplegen van feit 1 en feit 2. [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris over 30 mei 2006 verklaard dat hij die dag een gesprek had met verdachte en dat "in onderling overleg is gezegd dat de rommel boven weg moest en is afgesproken om die te dumpen." Over de meer algemene gang van zaken bij het dumpen van afval van de productie in Liessel heeft hij verklaard dat het niet op zijn eigen initiatief gebeurde, maar dat "verdachte hem meestal duidelijk maakte dat het spul weg moest. Het afval stonk nogal". Tot bewijs van feit 1 en feit 2 strekt niet alleen de verklaring van [medeverdachte 1] maar ook de omstandigheid dat bewezen is verklaard dat in Liessel op het bedrijf van verdachte MDMA is geproduceerd en dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij een keer 's nachts cans moest laden en dat verdachte daarbij aanwezig was. Medeverdachten hebben verklaard dat het afval van de MDMA-productie werd verwijderd in jerrycans.
In de zaak met parketnummer 01/885063/06 heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] tevoren geen kennis had genomen van de inhoud van de bescheiden die hij op verzoek van [filiaalhouder] van de firma Geld & Woning die voor hem de hypotheekaanvraag heeft verzorgd, heeft ondertekend. Derhalve kan volgens de raadsman niet bewezen worden dat [verdachte] opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze bescheiden.
Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
[filiaalhouder] heeft op blz. 3109 in het dossier (delict 8) verklaard dat hij van [verdachte] en [echtgenote van verdachte] (de echtgenote van [verdachte], toev rb) een ingevulde werkgeversverklaring en de
salarisspecificatie heeft (terug)ontvangen en dat hij deze bescheiden bij de hypotheekofferte heeft ingediend. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte de
schriftelijke bescheiden heeft ondertekend zonder tevoren kennis te nemen van de inhoud van die bescheiden. Derhalve verwerpt de rechtbank dit verweer.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
v.w.b de zaak met parketnummer 01/089047/06:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 december 2005 tot en met 30 mei 2006, in de gemeente Best en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens xtc-afval en/of een hoeveelheid aceton, op of in de bodem heeft gebracht, zijnde xtc-afval en
aceton, een stof waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders telkens redelijkerwijs hadden kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de bodem te saneren en de directe
gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 december 2005 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Best en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, terwijl hij en zijn mededaders telkens handelingen met betrekking tot afvalstoffen verrichtten,
bestaande uit het op of in de bodem brengen en/of opslaan en/of bewaren van xtc-afval en/of aceton, en terwijl hij en zijn mededaders telkens redelijkerwijs hadden kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan - al dan niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten, die
redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken;
3.
in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 mei 2006 te Liessel
(gemeente Deurne), tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bereid, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 26 juli 2006 te Liessel, gemeente Deurne wapens van categorie III, te weten een pistool, merk Browning en een (alarm)revolver, kaliber 8 mm en een geweer, merk Mauser, model 98 en munitie van categorie III, te weten 58, patronen, voorhanden heeft gehad.
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/885063/06:
in de periode van 16 januari 2004 t/m 24 februari 2004 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, en Heerlen en te Peer opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
- een werkgeversverklaring van (bedrijf) betreffende de werknemer [verdachte] de dato 16 januari 2004 met een daarbij behorende c.q. een daarop betrekking hebbende salarisspecificatie van [verdachte] voornoemd over de maand januari 2004 en
- een werkgeversverklaring van (bedrijf) betreffende de [werknemer 1] de dato 16 januari 2004 met een daarbij behorende c.q. een daarop betrekking hebbende
salarisspecificatie op naam van [werknemer 1] voornoemd over de maand januari 2004,
zijnde die werkgeversverklaringen en die salarisspecificatie(s) (elk) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat –kort samengevat en zakelijk weergegeven- die werkgeversverklaring(en) en die salarisspecificatie(s) als bewijs van kredietwaardigheid (via tussenpersoon Geld & Woning) werden ingediend bij Obvion NV ten behoeve van de aanvraag voor het verkrijgen van een hypothecaire inschrijving van 723.000 euro voor aankoop van het object [adres 1] te (gemeente)
en bestaande die valsheid hierin dat –kort samengevat en zakelijk weergeven- de in die werkgeversverklaring(en) en/of die salarisspecificatie(s) genoemde [verdachte] en [werknemer 1] nimmer als werknemer(s) bij het bedrijf (bedrijf) hebben gewerkt en/of in loondienst werkzaam zijn geweest en/of loon en/of andere inkomsten hebben ontvangen.
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/837353/06:
1.
op 26 juli 2006 te Liessel, gemeente Deurne, opzettelijk heeft geteeld (in een ruimte (hondenhok) behorende bij het perceel [adres 1]) een hoeveelheid van ongeveer 117 hennepplanten,, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 01 januari 2006 tot en met 25 juli 2006 te Liessel, gemeente Deurne, opzettelijk heeft geteeld (in een pand, althans een ruimte, behorende bij het perceel [adres 1]) een hoeveelheid (in de vorm van hennepplanten) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 10(oud), 27, 33a, 33b, 36b, 36c, 47, 57, 91, 225,
Opiumwet art. 2, 2(oud), 3, 10, 10(oud), 11, 13, 13 (oud), 14
Wet op de economische delicten art. 1a, 2, 6, 87,
Wet bodembescherming art. 13
Wet milieubeheer art. 10.1
Wet wapens en munitie art. 1, 2, 26, 55, 56, 57,
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 01/089047/06 onder 1, 2, 3 en 4, het in de dagvaarding met parketnummer 01/885063/06 en het in de dagvaarding met parketnummer 01/837353/06 onder 1 en 2 tenlastegelegde:
een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Teruggave aan veroordeelde van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 9, 15, 21, 23, 28, 32, 33, 34 en 35.
Onttrekking aan het verkeer van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 4, 5, 6, 7, en 8.
Verbeurdverklaring van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 31.
De op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel.
Bij de beslissing over de straf, bijkomende straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere
strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in nauwe samenwerking met anderen en heeft daarbij willens en wetens zijn rol vervuld;
- verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag;
- verdachte heeft welbewust meegewerkt aan de produktie van hard drugs terwijl van
algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan;
- de veiligheidsrisico’s die verbonden zijn aan de produktie van MDMA.;
- de ernstige gevolgen voor het milieu van het illegaal dumpen van xtc-afval.
strafmatigend
- verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld;
- verdachte heeft weliswaar een vergoeding ontvangen voor de verhuur van de produktieruimtes, maar uit het onderzoek blijkt niet dat hij heeft gedeeld in de opbrengst van de verkoop van MDMA.
Gelet op bovenstaande strafmatigende omstandigheid, zal de rechtbank een lagere straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Motivering van de beslissing over de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen
inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het
belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Voor wat betreft het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van EUR. 6.250,- is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden aangetoond dat er verband bestaat tussen dit bij verdachte aangetroffen geldbedrag en de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen hadden kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid of die tot het begaan van de feiten zijn vervaardigd of bestemd, en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01/089047/06 onder 1, 2, 3 en 4, het in de dagvaarding met parketnummer 01/885063/06 en het in de dagvaarding met parketnummer 01/837353/06 onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01/089047/06 onder 1, 2, 3 en 4, in de dagvaarding met parketnummer 01/885063/06 en in de dagvaarding met parketnummer 01/837353/06 onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/089047/06:
t.a.v. feit 1:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
t.a.v. feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
t.a.v. feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/885063/06:
Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
v.w.b. de zaak met parketnummer 01/837353/06:
t.a.v. feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
t.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Teruggave aan veroordeelde van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3, 9, 15, 21, 23, 28, 32, 33, 34 en 35.
Onttrekking aan het verkeer van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 4, 5, 6, 7, en 8.
Verbeurdverklaring van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen
voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 31.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.J. Evers, en mr. R.M.L. Heemskerk – Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2008,
zijnde mr. Evers buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.