ECLI:NL:RBSHE:2008:BC3123

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/885011/07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 januari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de productie en invoer van MDMA en amfetamine. De verdachte, geboren in 1973 en woonachtig in Polen, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs en deelname aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 in Nederland en België handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van een feit gepleegd in België verworpen, omdat de strafvervolging niet was overgenomen conform de wet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging en dat de druk op de verdachte om deel te nemen aan de criminele activiteiten niet zo groot was dat hij niet in redelijkheid kon weigeren.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/885011/07
Datum uitspraak: 31 januari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] [[geboorteland] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats] [land]), [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzittingen van 4 september 2007, 14 januari 2008 en 17 januari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 juli 2007. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 14 januari 2008 twee maal gewijzigd. Van deze vorderingen zijn kopieën aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is met inachtneming van voormelde wijzigingen tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 21 juli 2005 te Waalre en/of Eindhoven en/of Valkenswaard, in ieder geval in Nederland, en/of Hechtel-Eksel, en/of op een of meer (andere) plaats(en) in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder A (en/of B en C) van de Opiumwet, delict 4)
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 21 juli 2005 te Hechtel-Eksel, in ieder geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder B, C en D) van de Opiumwet, delict 4)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2005 tot en met 30 mei 2006 te Liessel
(gemeente Deurne) en/of Alkmaar en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder B/C en D van de Opiumwet, delict 2 en 3)
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 te Alkmaar en/of Liessel, in elk geval in Nederland, en/of te Hechtel-Eksel en/of elders in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medevedachte 4] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
overtreding van artikel 2 onder A, B, C en D van de Opiumwet en/of artikel 13 van de Wet Bodembescherming en/of artikel 10 van de Wet Milieubeheer
(artikel 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht, delict 5)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Verdachte heeft de Poolse nationaliteit en is ook woonachtig in Polen.
Nu in de feiten 1, 2 en 4 telkens is tenlastegelegd dat de feitelijke handelingen (mede) in België hebben plaatsgevonden, dient de rechtbank per feit te toetsen of de Nederlandse strafwet voor dit feit toepasselijk is en er derhalve rechtsmacht bestaat.
Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde feit (-kort gezegd- het op plaatsen in Nederland en/of te België opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of amfetamine) is de rechtbank van oordeel dat rechtsmacht bestaat, ook voor zover dit feit in België zou zijn gepleegd. Artikel 13 lid 2 sub b (oud) van de Opiumwet bepaalt
immers dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op een ieder die buiten Nederland deelneemt aan het strafbare feit van artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet (oud) ( het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs).
Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit (-kort gezegd- het in Hechtel-Eksel te België bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen, in elk geval aanwezig hebben van MDMA en/of amfetamine) is de rechtbank van oordeel dat rechtsmacht ontbreekt. Het hiervoor aangehaalde artikel 13 van de Opiumwet is beperkt tot artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, en leidt niet tot rechtsmacht.
De artikelen 2 tot en met 7 van het Wetboek van Strafrecht leiden evenmin tot Nederlandse rechtsmacht. Uit het dossier blijkt niet dat de (Nederlandse) officier van justitie heeft verzocht de vervolging van verdachte over te nemen.
Nu het onder 2 tenlastegelegde feit is gepleegd te België door een niet-Nederlander, de strafvervolging niet is overgenomen conform het bepaalde in artikel 4a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 van de Opiumwet ook niet toepasselijk is, bestaat er geen rechtsmacht ten aanzien van dit feit, hetgeen betekent dat de officier van justitie voor dit feit niet-ontvankelijk is om tot strafvervolging over te gaan. De rechtbank zal het openbaar
ministerie voor dit feit daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Voorzover in feit 4 is tenlastegelegd dat verdachte in “Belgie”, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, is de rechtbank van oordeel dat rechtsmacht bestaat ook voor zover dit feit in België is gepleegd.
Nederland heeft rechtmacht op basis van artikel 2 Wetboek van Strafrecht indien de
organisatie is gericht op het in Nederland verwezenlijken van het oogmerk van de
organisatie.
Uit het dossier blijkt dat de organisatie werd geleid door Nederlanders, de meeste
deelnemers aan de organisatie de Nederlandse nationaliteit hebben, de (half)fabrikaten
werden vervoer naar Nederland en de andere laboratoria in Nederland waren gevestigd. Hieruit volgt dat Nederland rechtsmacht heeft met betrekking tot de vervolging van
verdachte voor deze criminele organisatie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn verder geen omstandigheden gebleken, die aan de
ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging
gebleken.
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring.
De raadsman heeft vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit, omdat –kort gezegd- niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen de in Hechtel-Eksel in België geproduceerde MDMA en/of amfetamine binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Volgens de raadsman heeft verdachte enkel in België poeder voor synthetische drugs ingepakt. Verdachte wist niet waar dit poeder naar toe werd gebracht. De opzet van verdachte is derhalve niet gericht op de invoer. Uit het dossier blijkt volgens de raadsman overigens ook niet dat dit poeder voor synthetische drugs later naar Nederland werd gebracht.
De rechtbank overweegt het volgende.
Door de verdediging wordt niet betwist dat verdachte samen met medeverdachten in Hechtel-Eksel in België MDMA en amfetamine heeft bereid.
Op blz. 1566 (delict 4) verklaart verdachte dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 3] de tassen (bigshoppers) met daarin het verpakte MDMA poeder wegbracht. Er zaten 2 á 3 pakken MDMA-poeder in de tas. Ook verklaart verdachte op die pagina dat hij verschillende keren heeft gezien dat [medeverdachte 3] meerdere tassen per keer wegbracht. Verder verklaart verdachte dat hij een keer dozen met poeder in de auto van [medeverdachte 2] moest leggen. Dit was een donkerkleurige Audi Station. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren met deze auto naar België gekomen.
Op blz. 1643 (delict 4) verklaart [medeverdachte 5] dat zij het poeder in Hechtel-Eksel in zogenaamde gripzaken deden. De gripzakken werden in tassen of dozen gedaan en dan door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] opgehaald. [medeverdachte 5] verklaart verder dat zij het poeder ook zelf hebben moeten vervoeren. Zij hebben het vaker moeten vervoeren dan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het kwamen ophalen. Zij moesten het de grens over brengen. Zij deden dit met eigen auto’s. De auto van [medeverdachte 3] en zijn auto werden daarvoor gebruikt. Er werd gewisseld van bestuurder. Ook de twee Polen hebben in zijn auto gereden. Als zij het over de grens hadden gebracht moesten zij het overladen in een andere auto. Dat was onder andere in de Golf van [medeverdachte 1] en in de Audi waarin [medeverdachte 2] reed.
Op blz.1643 verklaart [medeverdachte 5] dat hij zich herinnert dat hij een keer een zending poeder weg moest brengen onder begeleiding van [medeverdachte 1]. Hij is toen vanuit België in de richting van Valkenswaard gereden. Voor Valkenswaard is hij een industrieterrein opgereden. Daar kreeg hij bij een parkeerterrein van [medeverdachte 1] de opdracht om de tassen met poeder over te laden in een auto die daar reeds stond. [medeverdachte 5] is daarna weer naar België teruggereden.
Op blz. 1667 verklaart [medeverdachte] verder dat [medeverdachte 2] af en toe bij de woning in België kwam om het MDMA poeder op te halen. Hij kwam altijd met de zwarte Audi.
Het kwam ook voor dat [medeverdachte 5] [medeverdachte 3] of de Polen het poeder vervoerden.
Tot slot verklaart [medeverdachte 5] op blz. 1728 dat hij een aantal malen MDMA-poeder heeft overgedragen aan [medeverdachte 2] in de omgeving van de Nederlands/Belgische grens. Ook heeft [medeverdachte 2] partijen MDMA-poeder opgehaald in België. Ook door anderen, zoals [medeverdachte 3] en [vedachte], zijn hoeveelheden MDMA-poeder weggebracht en overgedragen. [medeverdachte 5] kan zich ook herinneren dat als [verdachte] en [medeverdachte 4] naar Polen gingen met de auto zij dan MDMA-poeder meenamen en deze moesten afleveren. Door [medeverdachte 1] werd dan met hen afgesproken om elkaar te ontmoeten bij de afslag Grote Heide in België richting Nederland.
Ook verdachte (medeverdachte 6) heeft verklaard dat “de Polen” het produkt over de grens reden (blz. 1739)
Gelet op voormelde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk samen met anderen meermalen hoeveelheden MDMA-poeder en/of amfetamine binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 juli 2005 in Nederland en/of te België tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA of amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 30 mei 2006 te Liessel
(gemeente Deurne) en/of Alkmaar, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 te Alkmaar en Liessel, en te Hechtel-Eksel, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medevedachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet en artikel 13 van de Wet Bodembescherming en artikel 10 van de Wet Milieubeheer.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op psychische overmacht.
De raadsman heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte slechts door
verschillende bedreigingen en de angst die dit heeft veroorzaakt met zijn werkzaamheden is doorgegaan nadat hij begreep dat hij betrokken was bij de produktie van synthetische drugs. Volgens de raadsman is verdachte door medeverdachten meerdere malen bedreigd dat hem of zijn gezin iets zou worden aangedaan wanneer hij niet zou terugkeren uit Polen om zijn werk te hervatten. Enkele medeverdachten waren op de hoogte van het adres van verdachte in Polen. Volgens de raadsman is de psychische druk bij verdachte dermate hoog geweest dat redelijkerwijs niet van hem verwacht kon worden dat hij hieraan weerstand bood.
Volgens de raadsman dient verdachte op grond van psychische overmacht te worden
ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende
Van psychische overmacht wordt gesproken in de gevallen van psychische dwang
waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk is doch redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
In casu zijn verdachte en zijn Poolse medeverdachte op verzoek van Nederlandse
medeverdachten in Hechtel-Eksel vrijwillig begonnen met werkzaamheden voor de medeverdachten. Nadat zij vernamen dat zij synthetische drugs dienden te vervaardigen, hebben zij dit gedaan. Later hebben ze ook synthetische drugs bereid in Hechtel-Eksel, Alkmaar en Liessel. Tijdens die periode zijn beide verdachten meermalen teruggegaan naar Polen.
Beide verdachten zijn echter telkens teruggekeerd uit Polen om hun werkzaamheden te
hervatten. Er is weliswaar druk uitgeoefend op verdachte en zijn Poolse medeverdachte om terug te komen en verder te gaan met de produktie van synthetische drugs, doch ook financiële motieven speelden een rol om terug te keren naar Nederland. Men wilde namelijk inkomsten genereren en alsnog het geld incasseren waarop men recht had. Op een gegeven moment zijn verdachte en zijn Poolse medeverdachte naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan, omdat ze nog geld tegoed hadden.
Verder heeft [medeverdachte 4] op blz. 1597 verklaard dat ze na Liessel in februari 2006 gevlucht zijn en voorgoed terug gegaan zijn naar Polen, ondanks de geuite dreigementen
De rechtbank acht het op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat binnen de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte door de leidinggevende figuren veelvuldig door dreigementen druk werd uitgeoefend op de leden van de organisatie. Het verweer op psychische overmacht wordt echter verworpen, omdat mede
gelet op bovengenoemde gedragingen van verdachte, de rechtbank van oordeel is dat de druk die op verdachte is uitgeoefend niet zo groot was dat van verdachte in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij weigerde deel te nemen aan de productie van synthetische drugs.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 10 oud,14a, 14a oud,14b, 14b oud, 14c, 27, 47, 57, 91, 140
Opiumwet art. 1, 2, 2 oud, 10, 10 oud, 13, 13 oud, 14.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
ten aanzien van het onder 1, 3 en onder 4 tenlastegelegde:
een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht waarvan 12 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in het recht tot strafvervolging.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in nauwe samenwerking met anderen en heeft daarbij willens en wetens zijn rol vervuld;
- verdachte is gedurende een langere periode bij het plegen van die strafbare feiten betrokken geweest;
- de nadelige gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van het bereiden van MDMA en amfetamine;
strafmatigend
- verdachte is in Nederland niet eerder veroordeeld;
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten tijdens het tegen hem ingestelde onderzoek toegegeven en tevens zijn volledige medewerking aan dat onderzoek verleend, waaruit mede blijkt dat hij de laakbaarheid van zijn gedrag inziet;
- verdachte had een beperkte, afhankelijke en ondergeschikte rol in de organisatie;
- verdachte heeft niet meegedeeld in de opbrengst van de verkoop van MDMA en amfetamine.
Gelet op bovenstaande strafmatigende omstandigheden zal de rechtbank een lagere straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dit deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in het recht tot strafvervolging.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
ten aanzien van het onder 1, 3 en onder 4 bewezen verklaarde
* Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
* Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het recht tot strafvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.J. Evers en mr. R.M.L. Heemskerk - Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2008,
zijnde mr. Evers buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.