ECLI:NL:RBSHE:2008:BC2963

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845411-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van politieambtenaren door verdachte met voertuig

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 29 januari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 juli 2007 in Schijndel met opzet heeft geprobeerd twee hoofdagenten van de politie van het leven te beroven door met een auto op hen in te rijden. De tenlastelegging omvatte ook de bedreiging van de agenten en de mishandeling van een inspecteur van politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de aangevers, die de gebeurtenissen hebben bevestigd. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de agenten en het proces-verbaal van de aanhouding geoordeeld dat de verdachte met opzet heeft geprobeerd de agenten te raken, wat wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte heeft ook een inspecteur van politie mishandeld door deze met kracht te duwen, wat eveneens bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de agenten die slachtoffer zijn geworden van de daden van de verdachte.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01/845411-07
Parketnummer vordering: 01/835179-06
Datum uitspraak: 29 januari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres] ,
thans gedetineerd het Huis van bewaring te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 oktober 2007 en 15 januari 2008.
Ter terechtzitting van 15 januari 2008 heeft de rechtbank op verzoek van de verdediging de splitsing bevolen van de ter terechtzitting van 22 oktober 2007 gevoegde zaken, omdat deze voeging naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van het onderzoek is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 september 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2007 te Schijndel ter uitvoering van het door hem
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beide
hoofdagent van politie) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurd
voertuig (personenauto) (met hoge, in elk geval aanmerkelijke snelheid) op die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (achteruit) is in- en/of afgereden, in elk geval dat
door hem bestuurde voertuig (personenauto) in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] heeft gestuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
[Sr art. 287 j° 45].
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2007 te Schijndel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
(beide hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, toen
daar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurd voertuig
(personenauto) (met hoge, in elk geval aanmerkelijke snelheid) (achteruit)
op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in- en/of afgereden, in elk geval heeft hij dat
door hem bestuurde voertuig (personenauto) in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] gestuurd;
[Sr art. 285].
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2007 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend
een persoon, te weten [slachtoffer 3] (inspecteur van politie), (met kracht)
heeft geduwd, waardoor deze letsel (een kneuzing en/of zwelling van de
rechtervoet en/of enkelgewricht) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
[Sr 300 j° 304].
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/835179-06 is aangebracht bij vordering van 3 augustus 2007. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 21 december 2006. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van feit 1.
I. De rechtbank acht op grond van:
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1]
- de verklaring van getuige [slachtoffer 1], afgelegd bij de rechter-commissaris
- de verklaring van aangever [slachtoffer 2]
- de verklaring van de getuige [slachtoffer 2], afgelegd op 22 oktober 2007
- de verklaring van getuige [agent 1], afgelegd op 22 oktober 2007
- het proces-verbaal van technisch onderzoek, nummer 07-203722,
- het proces-verbaal aanhouding van de terechtzitting van 22 oktober 2007, inhoudende – voor zover van belang voor de bewezenverklaring – de verklaring van de verdachte,
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 juli 2007 te Schijndel met opzet heeft getracht zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan hoofdagenten van politie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door met een door hem bestuurde personenauto met aanmerkelijke snelheid op die hoofdagenten (achteruit) af te rijden.
II. Vaststaande feiten.
Op 23 juli 2007 omstreeks 7.00 uur hebben de agenten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [agent 1] en [agent 2] zich begeven naar het perceel [adres 1] te Schijndel teneinde verdachte aan te houden. Laatstgenoemde twee agenten zijn naar de voordeur van voormeld perceel gelopen. De twee eerstgenoemde agenten zijn door een naast de woning gelegen brandgang naar de achterzijde van de woning gelopen en kwamen uit op een parkeerterrein. Aan dit parkeerterrein stond een aantal garageboxen. Tussen de geparkeerde auto’s stond een Renault Clio met [kenteken 1]
Terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op dit parkeerterrein bevonden, heeft verdachte de motor van voormelde Renault Clio gestart en is vanuit het parkeervak weggereden. Daarbij is hij tegen de muur van een van de garageboxen gereden, waardoor schade aan zijn auto ontstond.
[Zie: proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2007: verklaring van verdachte (p. 3), verklaring getuige [slachtoffer 2] (p. 4) en verklaring getuige [agent 1] (p. 5), alle afgelegd ter terechtzitting;
aangifte [slachtoffer 1], proces-verbaal p. 24, aangifte [slachtoffer 2], proces-verbaal p. 58, 59, proces-verbaal van bevindingen, p. 27-30).]
III. Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat:
- verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van verbalisanten ter plaatse
- verdachte met hoge snelheid op verbalisanten is afgereden of in hun richting heeft
gestuurd.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 1 van de tenlastelegging.
IV. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had om met zijn auto verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te raken en heeft aangevoerd dat verdachte snel achteruit is gereden en moet hebben geweten dat de verbalisanten ter plaatse waren omdat zijn rijgedrag anders niet is te verklaren.
V. Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert de bewezenverklaringen op de volgende bewijsmiddelen:
Aangifte [slachtoffer 1] d.d. (p. 24 e.v. proces-verbaal):
Op 23 juli 2007 omstreeks 06.50 uur was ik samen met collega’s [slachtoffer 2], [agent 1] en [agent 2] belast met de aanhouding van [verdachte] op het [adres 1] te Schijndel. [slachtoffer 2] en ik zelf hielden daarbij de achterzijde van de woning in de gaten. Aan de achterzijde van die woning was ook een zwarte Renault Clio, [kenteken 1] geparkeerd en ik wist dat dit voertuig in gebruik was bij verdachte.
Ik heb me omgedraaid, met mijn rug naar die Renault Clio. Ik heb mijn bevindingen omtrent de Renault doorgegeven aan [agent 1] en [agent 2]. Net nadat ik dit had gedaan hoorde ik een motor van een auto starten. Toen ik mij omdraaide zag ik dat de Renault Clio vol gas en met volle vaart links achteruit reed. Ik hoorde dat de motor van de auto hoge toeren maakte toen deze achteruit reed. Collega [slachtoffer 2] en ik konden net op tijd wegspringen anders werden wij aangereden door de bestuurder van de Renault Clio. Verdachte reed met volle vaart in onze richting, links achteruit en wij bevonden ons op dat moment 3 a 4 meter schuin achter het voertuig. Indien wij niet opzij gesprongen waren, waren wij zeker door het voertuig aangereden. Toen wij opzij sprongen zagen wij dat de auto met volle vaart en met zijn achterkant tegen een stenen muur van een garage aanreed. Ik zag dat de achterruit van de Renault barstte en dat de ruit kapot sprong. Ik ben vervolgens naar het bestuurdersportier gerend. Het portier was gesloten. Toen ik in het voertuig keek herkende ik de bestuurder van de Renault Clio als de mij ambtshalve bekende [verdachte]. Hij reed met hoge toeren weg.
Verklaring [slachtoffer 1] tegenover de rechter-commissaris:
(proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 29 november 2007):
Ik ben hoofdagent van politie. Op de parkeerplaats zag ik de Renault Clio, waarvan ik wist dat die van [verdachte] was. Ik gaf met mijn porto door dat de auto van [verdachte] er stond. Op dat moment hoorde ik de auto starten. Ik stond toen op 3 à 4 meter afstand van die auto. [verdachte] reed vol gas achteruit. Hij reed met een bocht precies achteruit richting de plek waar wij stonden. [slachtoffer 2] en ik sprongen opzij. Vanaf het moment dat [verdachte] begon te rijden tot hij bij ons was, duurde slechts één tot twee seconden. Zijn acceleratie was abnormaal hoog. Het was al licht buiten toen dit gebeurde.
Dat ik door de porto praatte, is zeker hoorbaar geweest voor [verdachte]. Toen de Renault Clio tegen de muur van de garage was gebotst, heb ik geprobeerd het portier open te krijgen. Daarna heb ik op het raam gebonsd. Ik was in uniform gekleed.
Gezien de richting waarin [verdachte] reed en de snelheid waarmee hij reed, ben ik er van overtuigd dat hij probeerde ons te raken. De Clio passeerde mij en [slachtoffer 2] op 40 of 50 cm. afstand.
Aangifte [slachtoffer 2] (p. 57 e.v. proces-verbaal ):
Ik ben hoofdagent van politie. Op 23 juli 2007 omstreeks 07:00 uur was ik te Schijndel met enkele collega’s belast met aanhouding van [verdachte], mogelijk verblijvende aan de [adres 1]. Met collega [slachtoffer 1] ben ik naar de achterzijde van de woning gelopen. Daar stond een Renault Clio, [kenteken 1] geparkeerd. Collega [slachtoffer 1] draaide zich weg van het voertuig en gaf via de portofoon aan andere collega’s door dat de Renault Clio op het parkeerterrein stond. Op ditzelfde moment zag ik dat de verlichting, waaronder de achteruitrijdlampen van de Renault Clio begonnen te branden. Vrijwel tegelijkertijd hoorde ik ook dat de motor van de Renault Clio werd gestart. Vervolgens hoorde ik dat door de bestuurder van de Renault Clio veel gas werd gegeven en dat de motor hoge toeren maakte. Ik zag dat de Renault Clio met volle vaart achteruit gereden kwam en de bestuurder zijn auto daarbij naar links stuurde. Ik stond precies in de lijn waarin de Renault Clio reed. Achter mij stond mijn collega [slachtoffer 1]. Wanneer de bestuurder recht naar achteren was gereden was hij naast de plaats waar wij ons op dat moment bevonden af gereden. Door dit onverwachte achteruit rijden en naar links sturen van de bestuurder moesten wij in allerijl zijwaarts wegspringen. Hadden wij dat niet gedaan dan waren we zeker door de auto aangereden. Nu passeerde de auto ons rakelings op zeer korte afstand.
De verdachte had via een andere route de parkeerplaats kunnen verlaten zonder het pad van mij en mijn collega te kruisen en ons in gevaar te brengen. Vervolgens zag ik dat de Renault Clio door zijn snelheid met volle vaart achteruit tegen een stenen muur van een garage botste en tot stilstand kwam. Ik zag en hoorde dat hierdoor de achterruit van de Renault Clio volledig kapot sprong en dat het glas op de grond viel. Ik zag dat achter het stuur als bestuurder de mij bekende [verdachte] zat. Vervolgens zag ik dat collega [slachtoffer 1] het portier van de Renault trachtte te openen en met zijn hand op het raam van het bestuurdersportier sloeg. Daarna reed de auto met piepende banden weg.
Verklaring [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 22 oktober 2007:
(proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2007):
Eerst stond de auto stil in het parkeervak. Ik stond links achter de Renault Clio, ongeveer vier meter van de auto vandaan toen de auto begon te rijden. Collega [slachtoffer 1] stond ongeveer één meter achter/naast mij. Ik stond tussen de auto en [slachtoffer 1] in. Hij stond dus verder van de auto vandaan. Collega [slachtoffer 1] gaf via de portofoon aan de andere collega’s door dat wij de auto van verdachte daar zagen staan. Ik hoorde dat de auto werd gestart en met hoge toeren en in volle vaart achteruit reed. Ik kon ternauwernood wegspringen. De auto reed hard en snel. Volle vaart is voor mij zo snel als mogelijk is. Ik ben naar links weggesprongen. Ik heb niet op de zijkant of het raam van de auto geslagen. Ik heb ook niet geprobeerd om een portier te openen. Collega [slachtoffer 1] heeft wel op het raam geslagen en geprobeerd het portier te openen. Ik stond toen schuin achter hem. Verdachte is niet meerdere keren achteruit gereden. Alles gebeurde in een doorgaande beweging. Verdachte is in één lijn achteruit tegen de muur aangereden. Ik had toen mijn uniform aan en daarover een jas die bij het uniform hoort. Toen [slachtoffer 1] het portier niet kon openen sloeg hij op het raam. Dat was op het moment dat de auto stilstond tegen de muur.
Verklaring van getuige [agent 1] getuige ter terechtzitting van 22 oktober 2007:
(proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2007):
Op 23 juli 2007 kregen wij de opdracht om verdachte aan te houden. Omstreeks 07.00 uur zijn wij naar de woning aan de [adres 1] te Schijndel gegaan. Ik ging samen met collega [agent 2] naar de voorzijde van de woning. De andere collega’s, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gingen naar een parkeerplaats aan de achterzijde van de woning. Toen wij voor de voordeur stonden hoorde ik via de portofoon van de andere collega’s dat zij de auto van verdachte op de parkeerplaats zagen staan. Meteen daarna hoorde ik roepen: “Hij gaat rijden, hij gaat rijden” en hoorde ik een auto met veel geluid wegrijden. Wij zijn door de brandgang gelopen. Ik zag nog net dat de auto met hoge snelheid achteruit tegen de hoek van een schutting of een muur aanreed. Ik hoorde een heel hard motorgeluid en vol gas geven. Ik hoorde glasgerinkel en zag de auto met vol geweld vooruit wegrijden. Ik hoorde geen stilte totdat de auto tegen de muur gereden was.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 oktober 2007:
(proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2007)
Op 23 juli 2007 was ik in Schijndel en wilde ‘s ochtends met mijn auto wegrijden uit het parkeervak. Ik heb de auto gestart en ik ben achteruit gereden. De zwarte Renault Clio met [kenteken 1] is van mij.
Toen ik achteruit reed heb ik ergens aan de zijkant van de auto een man en een vrouw gezien. Toen ik achteruit reed heb ik ook achteruit gekeken.
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op ambtseed aangifte hebben gedaan. De getuige [agent 1] heeft ter terechtzitting als getuige een verklaring afgelegd die de verklaring van beide aangevers ondersteunt. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft als getuige ter terechtzitting haar bij aangifte gegeven verklaring herhaald en aangevuld. Haar verklaringen zijn consistent en sluiten op elkaar aan. Bij de rechter-commissaris heeft aangever [slachtoffer 1] een gedetailleerde verklaring afgelegd die eveneens aansluit bij zijn aangifte en deze aangifte ondersteunt. Voormelde verklaringen zijn ook consistent met het mede door voormelde drie agenten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (p. 27-30).
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de betrouwbaarheid van de verklaringen van de drie agenten, voor zover deze hierboven in de bewijsmiddelen zijn weergegeven, in twijfel te trekken. De rechtbank gaat derhalve uit van de door hen gegeven beschrijving van het rijgedrag van verdachte en van de plaats waar de agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden toen verdachte achteruit uit het parkeervak reed. Voor zover verdachte hierover anders heeft verklaard, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Daarbij doelt de rechtbank met name op de verklaring van verdachte ter zitting van 22 oktober 2007, dat hij op een normale wijze uit het parkeervak achteruit is gereden, is gestopt vóór de garagebox en dat hij, toen hij daarna wilde wegrijden, schrok van het tikken tegen zijn portierraam door een van de agenten, waardoor hij per abuis de achteruitversnelling ingeschakeld hield en achteruit rijdend tegen de garagemuur is gebotst.
De verklaring van verdachte dat hij de agenten niet heeft gezien toen hij vanuit het parkeervak achteruit reed, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig. Er was op dat tijdstip sprake van daglicht. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte zeker moet hebben gehoord dat hij door de portofoon praatte. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bij het achteruit rijden naar achteren heeft gekeken en dat hij een man en een vrouw zag.
Gelet op uit de bewijsmiddelen blijkende snelheid waarmee verdachte reed richting de agenten, acht de rechtbank het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte reed volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de richting van de agenten, vol gas gevend, met volle vaart en terwijl de motor hoge toeren maakte. [agent 1] hoorde de auto met veel geluid wegrijden en met hoge snelheid tegen de muur rijden. De gedragingen van verdachte waren dan ook naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geëigend tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op z’n minst welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedragingen aan die agenten zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht op grond van:
- de verklaring van aangever [slachtoffer 3]
- de medische verklaring
- de verklaring van verdachte
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 juli 2007 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 3] (inspecteur van politie) met kracht heeft geduwd waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
II. Vaststaande feiten.
Verdachte heeft op 23 juli 2007 te ’s-Hertogenbosch inspecteur van politie [slachtoffer 3] geduwd.
De huisarts heeft bij [slachtoffer 3] op 24 juli 2007 uitwendig letsel waargenomen: lichte zwelling achterzijde enkel boven het springgewricht (zie de medische verklaring, p. 66) .
[Zie: de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 22 oktober 2007 (proces-verbaal aanhouding d.d. 22 oktober 2007, p. 3), de verklaring van aangever (aangifte, p. 62 proces-verbaal), medische verklaring (p. 66 proces-verbaal).]
III. Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft verklaart dat hij politieambtenaar [slachtoffer 3] heeft geduwd, maar dat het letsel van [slachtoffer 3] pas later is ontstaan toen [slachtoffer 3] verdachte probeerde te schoppen en verdachte deze schopbeweging met zijn voet afweerde.
De raadsman van verdachte concludeert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
IV. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte politieambtenaar [slachtoffer 3] heeft geduwd en dat de stelling van verdachte dat [slachtoffer 3] pas nadien letsel heeft opgelopen, geen steun vindt in het dossier en wordt weerlegd door de aangifte.
V. Het oordeel van de rechtbank.
[slachtoffer 3] verklaart op ambtsbelofte (p. 62 aangifte):
Op 23 juli 2007 werd [verdachte] door mij te ’s-Hertogenbosch in verzekering gesteld. [verdachte] was weinig coöperatief en gedroeg zich recalcitrant. We stonden beiden in de verhoorruimte en ik gaf verdachte de gelegenheid om voor mij langs de gang te betreden. Ik voelde een harde duw, gegeven door verdachte, waardoor ik bijna viel. Ik verdraaide hierbij mijn rechtervoet en voelde direct een hevige pijn aan de bovenzijde van die voet. Mijn huisarts constateerde een zwelling en kneuzing van rechtervoet c.q. enkelgewricht.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 22 oktober 2007 en 15 januari 2008 erkend dat hij [slachtoffer 3] heeft geduwd.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 3] pas nadien letsel heeft opgelopen, vindt geen steun in de bewijsmiddelen en wordt weerlegd door de aangifte.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande de mishandeling van politieambtenaar [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1.
op 23 juli 2007 te Schijndel ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (beide hoofdagent van politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto) (met aanmerkelijke snelheid) op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (achteruit) is
afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 23 juli 2007 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3] (inspecteur van politie), (met kracht) heeft geduwd, waardoor deze letsel (een zwelling van het enkelgewricht) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 27, 36f, 45, 57, 300, 302, 304.
De strafoplegging.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 primair poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen. Naar zijn oordeel kan uit het rijgedrag van verdachte diens opzet op de dood van verbalisanten niet worden afgeleid. Hij vordert terzake feit 1 primair (poging tot zware mishandeling) en feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie is van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is omdat er sprake is van recidive en het tenlastegelegde is gepleegd in de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Daarnaast vordert hij de tenuitvoerlegging van drie maanden gevangenisstraf na voorwaardelijke veroordeling.
Voorts is de officier van justitie van oordeel dat de door de benadeelde partijen gevorderde schadevergoeding redelijk en passend is en vordert hij de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], telkens voor het gehele bedrag en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft terzake feit 1 primair en subsidiair vrijspraak bepleit en heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gelet daarop niet ontvankelijk te verklaren. Hij heeft zich ten aanzien van de strafoplegging ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk te verklaren omdat deze niet voldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde tenuitvoerlegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit zoals onder 1 primair bewezen verklaard. De rechtbank let op de ernst van dat feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts gelet op het strafblad van verdachte d.d. 11 december 2007 en constateert dat verdachte reeds vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten (in 2006 terzake belaging en vernieling, in 2004 terzake wederspannigheid en poging tot zware mishandeling) en de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Gelet op het strafblad en de ernst van het incident waarbij verdachte met zijn auto op twee politieambtenaren is afgereden, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Bovendien heeft verdachte nog een mishandeling jegens een politieambtenaar gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat ook de gevorderde tenuitvoerlegging van drie maanden gevangenisstraf voor toewijzing vatbaar is.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke veroordeling passend is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zelf het initiatief heeft genomen om opnieuw naar de reclassering te gaan om (nadat eerder aangevangen therapie was beëindigd) bij de Forensische Instelling Kairos te
’s-Hertogenbosch therapie te ondergaan met het doel inzicht te verkrijgen in zijn problematiek en een gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen. Verdachte verklaart bereid te zijn deze therapie vrijwillig te ondergaan.
Het advies van de reclassering (verwoord in het afloopbericht toezicht van Novadic & Kentron d.d. 15 oktober 2007) luidt ook verdachte verplicht reclasseringstoezicht op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte in therapie zal gaan bij genoemde instelling.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten drie maanden niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft.
De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 1 bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 250,-- terzake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze een bedrag van € 250,-- te boven gaat, aangezien deze vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan voor dit gedeelte de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 1 bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 250,-- terzake immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze een bedrag van € 250,-- te boven gaat, aangezien deze vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan voor dit gedeelte de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Met name acht de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen
of de gevolgen van het letsel van de benadeelde partij het gevolg hebben gehad dat de benadeelde partij daardoor in zijn normale bezigheden dusdanig is belemmerd dat ten gevolge daarvan immateriële schade als gevorderd is ontstaan.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/845411-07 feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen gepleegd.
T.a.v. 01/845411-07 feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. 01/845411-07 feit 1 primair, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van
het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren,
en bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/845411-07 feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering terzake immateriële schade voor zover deze een bedrag van € 250,-- te boven gaat niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. 01/845411-07 feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2008 (datum vonnis) tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering terzake immateriële schade voor
zover deze een bedrag van € 250,-- te boven gaat niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. 01/845411-07 feit 1 subsidiair:
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij
vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 21 december 2006, gewezen
onder parketnummer 01/835179/06, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr N.M. Spelt, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. Ch. Dunnewijk, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 29 januari 2008.