verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845518-07
Datum uitspraak: 18 januari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] [adres]
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 januari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 november 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 september 2007 te Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) honkbalknuppel voornoemde [slachtoffer] tegen diens hoofd en/of diens arm(en) en/of diens bovenlichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2007 te Oss aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hoofdwond en/of een gezwollen linkeroog en/of breuken in de aangezichtsbotten) heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) honkbalknuppel te slaan tegen diens hoofd en/of diens arm(en) en/of diens bovenlichaam;
(artikel 302 Wetboek van Strafecht)
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2007 te Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een metalen honkbalknuppel voornoemde [slachtoffer] tegen diens hoofd en/of diens arm(en) en/of diens bovenlichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Rechtmatigheid aanhouding.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zonder enige betrokkenheid van een officier van justitie buiten heterdaad is aangehouden, terwijl uit niets blijkt dat niet op het optreden c.q. de toestemming van een officier van justitie kon worden gewacht
De rechtbank constateert dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Doch, aangezien de officier van justitie in het onderhavige geval zonder twijfel toestemming zou hebben verleend tot aanhouding buiten heterdaad, acht de rechtbank geen grond aanwezig voor enige consequentie als
bedoeld in genoemd wetsartikel en zoals door de raadsvrouwe is bepleit (strafvermindering). De rechtbank zal ter compensatie van deze schending volstaan met de constatering dat daarvan sprake is geweest.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het onderhavige incident plaatsvond, niet bewezen dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de feitelijke toedracht in onvoldoende mate worden afgeleid dat verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zijn handelswijze tot dodelijk letsel kon leiden.
Bewijsoverweging.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel
heeft toegebracht. In het formulier medische informatie (blz. 46) staat vermeld dat er sprake is van ‘ernstig kneusletsel aangezicht met fracturen aan aangezichtsskelet en schedeldak, waarvoor opname en consultatie neuroloog, oogarts en kaakchirurg.’ Dergelijke breuken in de aangezichtsbotten zijn naar het oordeel van de rechtbank reeds naar gewoon spraak-gebruik aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artt. 302 jo 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
(subsidiair)
op 28 september 2007 te Oss aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hoofdwond en een gezwollen linkeroog en breuken in de aangezichtsbotten) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met een metalen honkbalknuppel te slaan tegen diens hoofd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De raadsvrouwe heeft op gronden als verwoord in haar pleitnota aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake zou zijn van noodweer dan wel noodweerexces althans van putatief noodweer.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank acht uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat slachtoffer [slachtoffer] ten tijde van het onderhavige incident een mes bij zich had en dat er sprake was van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] jegens verdachte. De rechtbank stelt zich
op het standpunt dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen. Hierbij merkt de rechtbank ook nog op dat de enkele vrees voor een aanranding evenmin een verdedigings-actie rechtvaardigt. Onder al deze omstandigheden faalt aldus het beroep op noodweer en derhalve ook het beroep op noodweerexces.
De rechtbank oordeelt voorts dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan verdachte zich op het moment dat hij ervoor heeft gekozen om eerdergenoemde [slachtoffer] te slaan, in een situatie bevond waarin hij verschoonbaar mocht menen dat hij door aangever zou worden aangevallen. De rechtbank acht evenmin aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld op grond van een bij hem bestaande dwaling ten aanzien van de feiten, doch is van oordeel dat verdachte welbewust een inschatting heeft gemaakt van de situatie waarin hij zich bevond en vervolgens doelgericht, op een door hem gekozen wijze, ervoor heeft gekozen om daarop te reageren door [slachtoffer] preventief - en al dan niet uit voorzorg
om een eventuele aanval door aangever te voorkomen - te slaan. Hierbij staat naar het oordeel van de rechtbank ook overigens nog genoegzaam vast dat verdachte, zo hij al verschoonbaar mocht menen dat er een aanranding dreigde, de mogelijkheid had om zich op eenvoudige wijze aan de situatie te onttrekken. Bijgevolg wordt het beroep op putatief noodweer verworpen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat vaststaat dat verdachte, nadat hij een telefoontje had ontvangen met onder meer de mededeling dat [slachtoffer] met hem wilde vechten, een honkbalknuppel uit de schuur heeft gepakt en daarmee bewust een - mogelijk gewelddadige - confrontatie met die [slachtoffer] heeft opgezocht.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 27 en 302.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
t.a.v. feit 1 primair:
een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook indien dit inhoudt de deelname aan de cursus Cognitieve Vaardigheden.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het zeer gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat
verdachte er niet voor is teruggeschrokken om dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemens te gebruiken alsmede dat verdachte zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd;
- de mate van het leed dat aan het slachtoffer is aangedaan, te weten een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit;
- uit een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 november 2007 blijkt dat verdachte eerder vanwege geweldsdelicten is veroordeeld, te weten op 19 januari 2004 en 28 september 2004. Daarnaast blijkt uit dit uittreksel dat verdachte in 2002 (2x) en 2006 vanwege geweldgerelateerde delicten heeft getransigeerd.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank heeft bij dit alles mede acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 20 november 2007 omtrent de persoon van verdachte.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt
Verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
(subsidiair)
zware mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
t.a.v. primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
t.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
en met als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt de deelname binnen de proeftijd aan de cursus Cognitieve Vaardigheden (CoVa).
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. van Laanen, voorzitter,
mr. G.A.F.M. Wouters en mr. I.M. Nusselder, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 18 januari 2008.