RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 2 januari 2008
Flora Partners BV,
te Nijmegen,
eiseres,
[eiser],
eiser,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren,
verweerder,
gemachtigde mr. G.M.H. Martens.
Procesverloop
Bij ontwerpbesluit van 22 augustus 2006 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt, de aanvraag van eiseres om aanlegvergunning voor het aanleggen van stelconplaten en van een verhard pad ten behoeve van containerteelt te weigeren. Tevens is daarbij het voornemen kenbaar gemaakt te weigeren medewerking te verlenen aan vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De aanvragen voor het aanbrengen van worteldoek en het plaatsen van de potten met daarin planten zijn niet in behandeling genomen omdat daarvoor op zichzelf geen vergunningplicht bestaat.
Bij besluit van 24 mei 2007 zijn de hiertegen door eisers ingediende zienswijzen schriftelijk weerlegd en is besloten de aanvraag te weigeren en geen medewerking te verlenen aan vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 25 mei 2007 beroep ingesteld.
Bij brief van eveneens 25 mei 2007 hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Na de mondelinge behandeling ter zitting van 19 juli 2007 heeft de rechtbank besloten de beroepen versneld te behandelen. Daarop hebben eisers de verzoeken ingetrokken.
De zaak is - gevoegd met de zaken AWB 07/1814, AWB 07/1859 en AWB 07/2106 - met toepassing van artikel 8:52 van de Awb versneld behandeld ter zitting van 26 oktober 2007, waar eiser mede namens eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde en door ing. W.A.M. van Mullem als deskundige. Verweerder is verschenen bij gemachtigde en ing. M.J. Volbeda.
Overwegingen
1. In dit geschil is aan de orde of verweerders beslissing om de vergunning voor het aanleggen van stelconplaten en de aanleg van een verhard pad ten behoeve van containerteelt te weigeren in rechte in stand kan blijven.
Feiten en omstandigheden
2. Bij besluit van 17 mei 2006 heeft verweerder eiseres gelast de aanlegwerkzaamheden, inclusief de daaruit direct voortvloeiende activiteiten, zoals het plaatsen en geplaatst houden van potten, op het perceel kadastraal bekend Haaren, sectie C nr. 1590, plaatselijk bekend Ruiting (ong.) te Haaren, met onmiddellijke ingang te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij heeft verweerder bepaald dat wanneer de werkzaamheden worden voortgezet een dwangsom wordt verbeurd van €1.000,- per keer dat zulks wordt geconstateerd (maximaal eens per dag) met een maximum van € 100.000,-. Het hiertegen ingestelde beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/1859.
3. Op 24 mei 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend om aanlegvergunning voor het aanleggen van uitneembare betonnen stelconplaten en de aanleg van een verhard pad ten behoeve van containerteelt. Het onderhavige beroep ziet op deze aanvraag.
4. Bij uitspraak van 26 mei 2006 (geregistreerd onder nummer AWB 06/2563) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening inzake het besluit van 17 mei 2006 afgewezen, en verweerder opgedragen binnen 3 weken na verzending van de uitspraak te beslissen op de ingediende aanvraag om aanlegvergunning.
5. Op 29 mei 2006 is een aanvraag ingediend om aanlegvergunning voor het aanbrengen van anti-worteldoek en het plaatsen van potjes. Deze aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat hiervoor op zichzelf bezien geen aanlegvergunning nodig is.
6. Bij uitspraak van 6 juli 2006 (geregistreerd onder nummer AWB 06/2837 en AWB 06/2864) heeft de voorzieningenrechter de verzoeken van eisers en verweerder toegewezen, de bij uitspraak van 26 mei 2006 getroffen voorlopige voorziening definitief opgeheven en de voorlopige voorziening getroffen dat verweerders besluit van 17 mei 2006 wordt geschorst, voor zover dat betrekking heeft op het plaatsen en geplaatst houden van potten.
7. Op 11 juli 2006 is door BRO adviseurs te Vught op verzoek van verweerder een adviesnota opgesteld. Deze nota behelst een beoordeling van de gevraagde activiteit (containerteelt) op het betreffende perceel aan de Ruiting. De aanvragen zijn getoetst aan het gemeentelijke-, provinciale- en rijksbeleid. Verweerder verwijst in het bestreden besluit onder meer naar deze adviesnota.
8. Op 17 juli 2007 hebben eisers een rapport van 13 juli 2007 van DLV Plant te Boxtel overgelegd. Dit rapport omschrijft de aanleg en het gebruik van de bestaande containervelden op het onderhavige perceel, en behelst een beoordeling aan de hand van het begrip agrarisch gebruik als bedoeld in het vigerende bestemmingsplan.
Wettelijk kader
9. Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied ‘96” en heeft daarin de bestemming “Agrarisch gebied met abiotische en natuurwaarden”.
10. Ingevolge de doeleindenomschrijving in artikel 5.1.1 van de planvoorschriften zijn de gronden, die op plankaart 1 zijn aangegeven als “Agrarisch gebied met abiotische en natuurwaarden”, bestemd voor
a. de duurzame uitoefening van het agrarisch bedrijf, met de daarbij behorende voorzieningen;
b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur(wetenschappelijke) waarden, nader gespecificeerd op plankaart 1 en in de hierna volgende voorschriften;
c. 1. in het algemeen:
behoud en herstel van abiotische waarden;
2. in het bijzonder:
- behoud van dalvormige laagten, voor zover op plankaart 1 de aanduiding “G” (geomorfologie) is aangegeven;
- bescherming verdrogingsgevoelige gronden, voor zover op de plankaart 1 de aanduiding “V” is gegeven (hydrologie);
d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden.
11. In artikel 5.5, onder 1, van de planvoorschriften is bepaald dat onder verboden gebruik als bedoeld in de Algemene gebruiksbepaling (artikel 25), afhankelijk van de op plankaart 1 aangegeven differentiatie, tevens wordt verstaan het doen of laten uitvoeren van werken en/of werkzaamheden, die in het “schema aanlegvergunningen” met een “x” zijn aangegeven, zonder of in afwijking van een door verweerder verleende aanlegvergunning.
12. In artikel 5.5, onder 2, aanhef en sub b, van de planvoorschriften is bepaald dat het onder 1 vervatte verbod niet geldt voor werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van de betrokken gronden en/of geschieden in het kader van de bestendige agrarische bedrijfsvoering.
13. In artikel 25 van de planvoorschriften is bepaald dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het in het plan bepaalde.
Standpunten van partijen
14. Verweerder heeft zijn weigeringsbesluit gegrond op de overweging dat sprake is van strijd met artikel 5.1.1 van de planvoorschriften.
15. Eiser is daarentegen van mening dat de aanleg ten behoeve van containerteelt niet in strijd is met de planvoorschriften.
Oordeel van de rechtbank
16. Ter zitting is komen vaststaan dat de bedrijfsuitoefening valt onder de in artikel 5.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften opgenomen bestemming “duurzame uitoefening van het agrarisch bedrijf, met de daarbij bedoelde voorzieningen”.
17. Volgens verweerder is niettemin sprake van strijdigheid met artikel 5.1.1 omdat aan de hierin onder a tot en met f opgenomen bestemmingen cumulatief dient te worden voldaan, terwijl zulks in de onderhavige zaak niet het geval is. Verweerder ziet zich in dit standpunt gesteund door het woord ‘de’ in artikel 5.5 onder 3, sub a ten 1e: “Werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder 1 zijn slechts toelaatbaar, indien deze verband houden met de ingevolge het eerste lid van dit artikel toegestane doeleinden.” Volgens verweerder dient voor ‘de’ te worden gelezen ‘alle’.
18. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit de in artikel 5.1.1 opgenomen bestemmingen valt af te leiden dat de opsomming niet cumulatief kan zijn bedoeld. Het gebruik van het woord ‘de’ betekent derhalve niet ‘alle’. Nu de onderneming valt onder artikel 5.1.1, aanhef en onder a, volgt hieruit dat de hier aan de orde zijnde containerteelt niet in strijd is met artikel 5.1.1 van de planvoorschriften. Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven en zal worden vernietigd.
19. De rechtbank zal gelet op hetgeen door partijen is aangevoerd vervolgens beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
20. Op grond van artikel 5.5 (Aanlegvergunning) onder 1, van de planvoorschriften is voor het aanleggen van stelconplaten en van een verhard pad ten behoeve van containerteelt een aanlegvergunning vereist, tenzij - voor zover hier van belang - artikel 5.5 onder 2, aanhef en sub b van toepassing is.
21. De bestaande bedrijfsvoering betreft het kweken van bomen waarbij gebruik wordt gemaakt van ondersteunende voorzieningen in de vorm van het gebruik van netten en folies. Ter zitting is gebleken dat in dit geval sprake is van werken en/ of werkzaamheden in het kader van de bestendige agrarische bedrijfsvoering van eisers, als bedoeld in artikel 5.5 onder 2, aanhef en sub b.
22. Het voorgaande voert de rechtbank tot de conclusie dat geen aanlegvergunning nodig is. Verweerder had de aanvraag niet-ontvankelijk dienen te verklaren nu deze niet benodigd is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
23. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.015,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en kosten van een door eisers meegebrachte deskundige:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting
• 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
• € 210,00 kosten meegebrachte deskundige.
24. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers het gestorte griffierecht van
€ 285,00 dient te vergoeden.
25. De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit en verklaart de aanvraag alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat dit oordeel in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.015,00;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het gestorte griffierecht van € 285,00 dient te vergoeden;
- wijst de gemeente Haaren aan als de rechtspersoon die de proceskosten en het griffierecht dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen als voorzitter en mrs J.H.G. van den Broek en M.T. van Vliet als leden, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.