Ahold Vastgoed heeft, voor zover van direct belang, nog het volgende aangevoerd.
De stelling van [gedaagde] dat het kwalitatieve beding een mededingingsbeperkende strekking heeft omdat het een non-concurrentiebeding betreft, is niet juist. Een non-concurrentiebeding heeft niet zonder meer een mededingingsbeperkende strekking, maar kan wel tot gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt. Echter, ook indien de kwalitatieve verplichting tot doel zou hebben de mededinging te beperken, zoals [gedaagde] stelt, valt deze niet onder het kartelverbod, indien vaststaat dat deze overeenkomst geen merkbaar mededingingsbeperkend effect heeft op de relevante markt. Mocht sprake zijn van een beding dat tot strekking heeft de mededinging te beperken, dan geldt ook nog dat dit beding dient te worden beschouwd als nevenrestrictie die aan de werking van artikel 6 van de Mededingingswet ontsnapt. Immers, de verkoop van het pand door Ahold Vastgoed aan [gedaagde] zou niet zijn voltrokken zonder dat daaraan de kwalitatieve verplichting was verbonden.
Het beding heeft overigens geen merkbaar effect op de mededinging. De in casu relevante productmarkt is de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten. Als maatstaf voor de afbakening van de relevante geografische markt neemt de NMa het gebied dat binnen 15 minuten reisafstand met de auto gelegen is van de betreffende locatie. Alle supermarktlocaties in de gemeente [plaats] zijn gelegen binnen 15 autominuten vanaf de onderhavige locatie. De relevante markt omvat ruim 70 supermarkten. Het onderhavige beding ziet slechts op één locatie, te weten het pand aan [adres] te [plaats] . Daarmee is de locatie waarop de bepaling betrekking heeft van een zodanig beperkte omvang ten opzichte van de totale omvang van de relevante markt dat van een merkbare beperking geen sprake is. Het beding heeft er in het verleden niet aan in de weg gestaan dat een groot aantal supermarkten zich binnen de relevante geografische markt hebben gevestigd, waardoor volop concurrentie plaatsvindt.
Het door [gedaagde] gedane beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW dient te worden verworpen, nu niet valt in te zien waarom handhaving van het onderhavige beding onder de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar zou zijn. [gedaagde] wordt door het beding niet beperkt in zijn mogelijkheden tot verhuur of andere exploitatie van het pand. Het beding sluit alleen het gebruik voor levensmiddelendetailhandel uit. Het pand kent nog vele andere gebruiksmogelijkheden.
Nu er volop supermarkten zijn gevestigd in [plaats] wordt het algemeen belang niet geschaad door handhaving van het kwalitatief beding. Ahold Vastgoed heeft ook nog steeds een redelijk belang bij handhaving van het kwalitatief beding. Ook het beroep van [gedaagde] op artikel 6:259 lid 1 onder a en b faalt derhalve. Overigens heeft [gedaagde] geen belang bij buitenwerkingstelling van het ten behoeve van Ahold Vastgoed gevestigde kwalitatief beding nu hij, ook indien dit beding wordt ontbonden, nog gebonden is aan het ten behoeve van de gemeente [plaats] gevestigde kwalitatieve beding.