ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1371

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2639
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 12 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar ziekengeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een schrijven van 11 januari 2007, waarin haar werd meegedeeld dat zij per die datum geen recht meer had op ziekengeld omdat zij weer arbeidsgeschikt was. Dit schrijven volgde op een primair besluit van 8 januari 2007, waarin de verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat eiseres vanaf 11 januari 2007 weer in staat was om te werken.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres tegen het schrijven van 11 januari 2007 niet-ontvankelijk was, omdat dit schrijven geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank stelde vast dat het primaire besluit van 8 januari 2007 onherroepelijk was en dat het schrijven van 11 januari 2007 geen nieuwe rechtsgevolgen teweegbracht. Hierdoor had verweerder het bezwaar tegen het schrijven van 11 januari 2007 niet-ontvankelijk moeten verklaren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het besluit op bezwaar van 10 juli 2007 en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,00, en moest het Uwv het door eiseres gestorte griffierecht van € 39,00 vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E.H.B.M. Potters, in tegenwoordigheid van mr. P.D.H. Selhorst als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 december 2007. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2639
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2007
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.E.F. Bredo,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.H.C. de Bruijn, werkzaam bij het kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2007 heeft de verzekeringsarts van het Uwv namens verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 11 januari 2007 weer arbeidsgeschikt is en dat zij vanaf deze datum geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Bij schrijven van 11 januari 2007 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar ZW-uitkering met ingang van 11 januari 2007 wordt beëindigd, omdat bij verweerder bekend is dat zij sinds deze datum weer beter is.
Het tegen dit schrijven van 11 januari 2007 door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 juli 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit op bezwaar beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 december 2007, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit op bezwaar, dat strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres tegen verweerders schrijven van 11 januari 2007, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder eiseres terecht in haar bezwaar heeft ontvangen en overweegt dienaangaande als volgt.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat namens verweerder reeds op 8 januari 2007 een primair besluit is gegeven inzake het recht van eiseres op ziekengeld met ingang van 11 januari 2007. Hoewel bij dit primaire besluit van 8 januari 2007 conform artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vermeld dat eiseres hiertegen binnen twee weken na de datum van ondertekening schriftelijk bezwaar kan maken bij verweerder, is namens eiseres nimmer een rechtsmiddel aangewend tegen dit primaire besluit. Derhalve moet worden geconstateerd dat reeds bij het primaire besluit van 8 januari 2007 onherroepelijk is beslist inzake het recht van eiseres op ziekengeld per datum in geding. Nu dit primaire besluit ook nimmer is ingetrokken, staat het primaire besluit van 8 januari 2007 in rechte vast.
4. Bij verweerders schrijven van 11 januari 2007 is opnieuw onveranderd aan eiseres medegedeeld dat zij per 11 januari 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij sinds die datum weer beter is. Derhalve roept dit schrijven geen rechtsgevolgen in het leven die niet reeds door het eerder primaire besluit van 8 januari 2007 teweeg waren gebracht. Mitsdien moet krachtens vaste jurisprudentie worden geoordeeld dat verweerders schrijven van 11 januari 2007 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
5. Nu er blijkens artikel 7:1 van de Awb enkel bezwaar openstaat tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, had verweerder het bezwaarschrift tegen het schrijven van 11 januari 2007 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Verweerder heeft dit in het thans in beroep voorliggende besluit op bezwaar miskend, zodat dit besluit op bezwaar in aanmerking komt voor vernietiging.
6. Dat verweerder eiseres wel in haar bezwaar heeft ontvangen maakt het vorenstaande niet anders. Immers, de artikelen 1:3 en 7:1 van de Awb zijn van openbare orde en dienen door de rechtbank ambtshalve te worden getoetst.
7. Aangezien het vorenstaande reeds leidt tot gegrondverklaring van het beroep, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van hetgeen namens eiseres is aangevoerd.
8. Omdat verweerder met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit mag nemen dan het bij hem gemaakte bezwaar tegen het schrijven van 11 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaren, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op de hierna vermelde wijze zelf in de zaak te voorzien.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om overeenkomstig de suggestie van verweerder in het verweerschrift het bezwaar toe te dichten aan het primaire besluit van 8 januari 2007, nu dit bezwaar immers expliciet is gericht tegen het schrijven van 11 januari 2007 en verweerder daarop bovendien expliciet als zodanig heeft beslist. Wel staat het eiseres vrij om desgewenst alsnog bij verweerder bezwaar te maken tegen het primaire besluit van 8 januari 2007. In dat kader dient verweerder zich te beraden op de vraag of de overschrijding van de uit artikel 75k van de ZW voortvloeiende bezwaartermijn van twee weken verschoonbaar kan worden geacht.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
11. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed.
12. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar van 10 juli 2007;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van
mr. P.D.H. Selhorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002,
3500 DA Utrecht.