ECLI:NL:RBSHE:2007:BC0426

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825257-07 (nw)
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wegens mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 april 2007 in Eindhoven een personenauto heeft beschadigd en twee personen heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in de P.I. Amsterdam, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een auto, alsook van mishandeling van twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zitting is gebleken dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor de mishandeling van het tweede slachtoffer, waardoor hij voor dat feit werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de vernieling van de auto en de mishandeling van het eerste slachtoffer wel bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na zeven maanden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €651,08 toegewezen aan het eerste slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van behandeling van zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825257-07
Datum uitspraak: 19 december 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen [verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] [adres]
thans gedetineerd in de P.I. Amsterdam, HvB Demersluis te Amsterdam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2007. De rechtbank heeft daarbij in acht genomen het arrest van het gerechtshof alhier van 8 november 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 juni 2007.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 28 april 2007 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto ([merk]), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 28 april 2007 te Eindhoven
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), (met kracht)
bij zijn keel heeft vastgepakt en/of (met kracht) op de stoep/grond gegooid
en/of geduwd en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
3. hij op of omstreeks 28 april 2007 te Eindhoven
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen,
althans éénmaal heeft geslagen en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs met betrekking tot de aan verdachte verweten opzet op de vernieling en/of beschadiging en/of het onbruikbaar maken van de auto van [slachtoffer 1] zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Dit gezien de hierover afgelegde – in zijn ogen tegenstrijdige – verklaringen waardoor de feitelijke toedracht onvoldoende zou zijn komen vast te staan.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de stukken van het geding en op grond van het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte een steen van de grond heeft gepakt en deze op zeer korte afstand met kracht tegen/in de richting van de bedoelde auto van [slachtoffer 1] aan heeft gegooid waardoor deze is beschadigd.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich welbewust aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat voornoemde schade zou ontstaan en dit gevolg ook aanvaard. Het is immers van algemene bekendheid dat een dergelijk handelen schade teweeg kan brengen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 28 april 2007 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto [merk], toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft beschadigd;
3. op 28 april 2007 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], meermalen heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht dat er sprake was van psychische overmacht omdat verdachte onder invloed van een emotionele explosie heeft gehandeld en voorts dat het ten laste gelegde verdachte niet kan worden toegerekend omdat ten tijde daarvan diens verslavingsproblematiek een grote rol speelde en culpa in causa niet aangenomen dient te worden.
Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hetgeen de raadsman daarover naar voren heeft gebracht vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het pro justitia psychologisch rapport van 25 september 2007 en het pro justitia psychiatrisch rapport van 26 september 2007, die over betrokkene zijn opgemaakt. In deze rapporten is de conclusie getrokken dat betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde slechts licht verminderd toerekeningsvatbaar was. Verder is ook overigens niet gebleken van omstandigheden die de mate van verwijtbaarheid van verdachtes handelen verminderen dan wel uitsluiten.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 36f, 38m, 38n, 38s, 57, 300, 350 Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2: vrijspraak.
Ten aanzien van feiten 1 en 3:
Oplegging ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar. Ook tussentijdse toetsing bij voorkeur 7 maanden na de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het materiële gedeelte, te weten € 651, 08, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel tot voornoemd bedrag subsidiair 13 dagen hechtenis, waarbij het overige (immateriële gedeelte) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De op te leggen maatregel.
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte dien te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Motivering van de ISD-maatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de door hem bewezengeachte feiten de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal worden opgelegd voor de duur van maximaal 2 jaren. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat 7 maanden na plaatsing een tussentijdse beoordeling over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat in casu is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de maatregel tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van Novadic Kentron, netwerk voor verslavingszorg d.d. 25 mei 2007, waaruit blijkt dat niet kan worden voldaan aan het verzoek tot een voorlichtingsrapportage omtrent verdachte omdat hij agressief gedrag vertoont en dat door de directeur van de Penitentiaire Inrichting “Nieuw Vosseveld” alwaar verdachte verbleef het advies werd afgegeven verdachte in het kader van de voorlichtingsrapportage niet te bezoeken. De reden daarvoor was dat verdachte onvoorspelbaar gedrag vertoonde. Ook zou hij zich onlangs hebben misdragen tijdens het bezoek van de psychiater/psycholoog.
Uit een op 1 mei 2007 door (een medewerker) van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost opgemaakt rapport inzake veelplegers blijkt onder meer het navolgende:
Betrokkene [verdachte] voldoet aan de landelijk vastgestelde definitie van “zeer actieve veelpleger”. Voorts voldoet hij aan de criteria gesteld voor de “stelselmatige dader”.
Met betrokkene is op 22 maart 2007 een gesprek gehouden in het huis van bewaring in de Leuvense Poort waarin hem zijn status als veelpleger bekend is gemaakt. Hierbij is door hem geweigerd een verklaring te ondertekenen ten bewijze waarvan hij toestemming gaf tot
het uitwisselen van zijn voor het casusoverleg benodigde gegevens. [verdachte] ging tijdens het veelplegersgesprek geheel over de rooie.
De [verdachte] is een 27-jarige [allochtone] man die in Nederland aan de rand van de maatschappij leeft en chronisch alcohol en qat gebruikt. De psychiatrische problematiek is onduidelijk (wel zelfverwaarlozing, ontbreken van daginvulling, schulden, slechte huisvesting). Ambulante behandeling (ook bij de GGzE) komt niet van de grond vooral omdat patiënt zijn afspraken niet nakomt. De indicatie-commissie van Novadic-Kentron, netwerk voor verslavingszorg, indiceert zorgprogramma 2 en is het ermee eens dat ambulante behandeling te weinig vat op patiënt krijgt om de negatieve spiralen te doorbreken. Zij indiceren opname op een klinische afdeling binnen Novadic-Kentron, afdeling DVM, een afdeling waar cliënt 3 maanden kan worden behandeld en gediagnosticeerd. Er dient eerst een detox plaats te vinden en daarna een herbeoordeling van behandelingsmogelijkheden.
Gelet op het bepaalde in artikel 38m, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht zijn er enkele rapporten opgemaakt betrekking hebbende op het gedrag van verdachte. De rechtbank kan zich geheel vinden in de daarin verwoorde conclusies en adviezen, welke hierna zakelijk zullen worden weergegeven:
Drs. W.J.M. van Bergen (Gz-psycholoog) d.d. 17 juli 2007.
(De rechtbank stelt vast dat de deskundige weliswaar heeft gerapporteerd, maar concludeert dat een adequaat psychologisch onderzoek niet mogelijk is onder de huidige detentie-omstandigheden. De opdracht wordt geretourneerd. De gestelde vragen kunnen dan ook niet beantwoord worden.)
Rapport D.M.L. Versteijnen (psycholoog/psychotherapeut) d.d. 25 september 2007.
In het psychologisch rapport is het volgende – zakelijk weergegeven – overwogen:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis, in de zin van een verslaving aan alcohol en misbruik van qat. Daarnaast is er sprake van acculturatieproblematiek. Er is mogelijk sprake van persoonlijkheidsproblematiek, maar dat laat zich op basis van dit onderzoek niet eenduidig vaststellen of uitsluiten.
Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde.
De geconstateerde problematiek beïnvloedde de gedragskeuzen c.q. gedragingen van betrokkene.
Betrokkene verkeert na zijn komst in Nederland in een kansarme situatie. Hij is de Nederlandse taal onvoldoende machtig, heeft geen adequate opleiding afgerond en heeft een aantal baantjes onder zijn niveau gehad. Om zijn tijd door te brengen en zijn isolement te doorbreken, gaat hij toenemend naar qat-sessies binnen de Somalische gemeenschap. Naast overmatig qatgebruik gaat hij ook alcohol gebruiken om “rust” te vinden.
Door dit alcoholgebruik en zijn lage sociale status (op basis van zijn clan) raakt hij ook binnen de Somalische gemeenschap toenemend geïsoleerd. Het middelengebruik neemt toe, waardoor betrokkene in een negatieve spiraal raakt, niet meer in staat is om te werken, geen onderdak heeft, op straat leeft en steelt voor zijn levensonderhoud.
Aan deze onderkant van de samenleving laat hij een antisociale levensstijl zien, waarin een lage drempel ontstaat voor agressie en fysiek geweld bij onderlinge onenigheid.
Betrokkene gebruikt chronisch alcohol en qat. Ten tijde van de delicten had hij deze middelen ook gebruikt, maar hij geeft zelf aan dat dit geen rol gespeeld zou hebben in de delicten.
Er kan gesproken worden van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Wanneer de problematiek van betrokkene onbehandeld blijft, is een recidief in soortgelijke delicten te verwachten.
Betrokkene heeft laten zien een negatieve attitude te hebben ten opzichte van behandeling.
Er is geen overeenstemming te bereiken over voorwaarden, dat wil zeggen dat de inschatting is dat betrokkene er mogelijk wel mee in zal stemmen maar er zich niet aan zal houden. De materiële indicatoren (wonen, werk, opleiding, financiën) zijn ongunstig. Betrokkene heeft geen dagbesteding en heeft geen adequate sociale steun.
Op basis van deze gestructureerde risicotaxatie kan geconcludeerd worden dat de kans op delictrecidive erg hoog is.
De verslaving geeft het grootste risico op een recidief. Om de kans op recidief te verminderen, is het van belang om deze gedegen te behandelen. Daarbij staat de verslaving vanzelfsprekend niet op zichzelf. De factoren die bijdragen aan de verslaving (acculturatieproblematiek, resulterend in gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, gebrekkige opleiding, verminderde arbeidskansen, dakloosheid, sociaal isolement) dienen ook aangepakt te worden. Dit alles vraagt om een langer durend project.
Uit behandelingen uit het verleden blijkt dat dit op vrijwillige basis niet mogelijk is, omdat betrokkene steeds snel afhaakt en dan terugvalt in zijn verslavingsgedrag. Er wordt daarom geadviseerd te zoeken naar een behandeling binnen een gedwongen kader.
Gedacht kan worden aan een maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD), waarbij binnen een daartoe aangewezen instelling gewerkt kan worden aan de verslaving en preventie van terugval.
Dr. A.J.W.M. Trompenaars (psychiater) d.d. 26 september 2007.
In het psychiatrisch rapport is het volgende – zakelijk weergegeven – overwogen:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Deze zijn in diagnostische zin te omschrijven als een verslaving aan alcohol en qat. Voorts is er sprake van antisociale gedragingen en van zeer moeizame sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Hiervan was sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
Geadviseerd wordt om betrokkene voor het tenlastegelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Omtrent het juridische kader waarbinnen geadviseerd wordt de behandeling te doen plaats vinden overweegt de rapporteur het volgende. Gezien het reeds lange bestaan van de verslaving aan alcohol en het overmatig gebruik van qat, de tot nu mislukte behandelingsvoorgeschiedenis en de als reëel ingeschatte kans op recidive van delictgedrag, kan in algemene zin gesteld worden dat deze behandeling bij voorkeur dient plaats te vinden binnen een gedwongen kader en in een (liefst sterk) gestructureerde omgeving met –indien noodzakelijk- mogelijkheden tot beveiliging (dit is in wezen de omgeving waarin betrokkene thans verblijft op de LABG en waarin hij redelijk functioneert). Rapporteur komt tot dit standpunt vanuit de inschatting dat een behandeling op vrijwillige basis, hoewel betrokkene zelf aangeeft dit wel te willen, niet tot de mogelijkheden behoort: de (bij herhaling) mislukte behandelingsvoorgeschiedenis geeft aan dat een vrijwillig kader onvoldoende mogelijkheden tot daadwerkelijke deelname biedt.
Omdat het bij betrokkene primair gaat om verslavingsproblematiek (in combinatie met
reeds eerder geschetste antisociale gedragingen en –vooral sociaal-maatschappelijke- problemen) acht rapporteur het juridisch kader van een ISD-maatregel het meest passen bij de problematiek waarvan bij betrokkene sprake is.
De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Verdachte is de vijf jaar voorafgaand de door hem begane feiten veelvuldig (tenminste driemaal) ter zake (een) misdrijf (misdrijven) onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en verdachte heeft deze straffen reeds ondergaan.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders derhalve van groot belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf, nu de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van een verdachte. De omstandigheid dat verdachte zich niet op vrijwillige basis wil laten behandelen doet hieraan niet af. De rechtbank is evenmin gebleken van andere redenen waarom deze maatregel niet zou kunnen worden opgelegd. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal - gelet op het feit dat verdachte inmiddels ruim 7 maanden in voorarrest zit - beslissen dat niet na 9 maanden maar na 7 maanden na de plaatsing in een inrichting voor
stelselmatige daders een tussentijdse beoordeling over de noodzaak van de
voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden.
ten aanzien van feit 1:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade tot een bedrag van € 651,08.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige van de vordering, te weten immateriële schade ten bedrag van € 200,- , niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
t.a.v. feit 3:
Mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
t.a.v. feit 2:
vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
t.a.v. feit 1, feit 3:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Beslist tot een tussentijdse beoordeling over de noodzaak van de voortzetting
van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie de rechtbank uiterlijk zeven maanden na
aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel op de voet van artikel 38s
lid 1, laatste zin, van het Wetboek van Strafrecht, aan de rechtbank bericht
over de noodzaak van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging.
t.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 651,08 subsidiair 13 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 651,08 (zegge:
zeshonderdeenenvijftig euro en acht eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal
te vervangen door 13 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 28 april 2007 tot de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe voor wat betreft het materiële
gedeelte en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde
partij [slachtoffer 1]] van een bedrag van EUR 651,08 (zegge: zeshonderdeenenvijftig
euro en acht eurocent ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2007 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering ter zake de immateriële schade
niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.B.M. Bruens, voorzitter,
mr. A.F. van Hoorn en mr. I.M. Nusselder, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2007.