beschikking
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rekestnummer: 166248 / EX RK 07-262
Beschikking van 18 december 2007
de rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
verzoekster,
procureur mr. J.E. Lenglet,
advocaten mr. J. Pas en mr. J. Bootsma te 's-Gravenhage,
1. [verweerder sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
procureur mr. J.F.C. Schnitzler.
Partijen zullen hierna respectievelijk de Staat, [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] worden genoemd.
1.1. Het verzoekschrift van de Staat strekt tot het ontslag van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] als bestuurders van de Stichting Islamitische Scholen Helmond en Omgeving (hierna te noemen: de Stichting) op grond van artikel 2:298 lid 1 BW alsmede tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende het onderzoek bij de rechtbank, als bedoeld in het tweede lid van dat artikel.
1.2. Vooruitlopend op de beslissing op het verzoek tot ontslag zal de rechtbank thans in deze beschikking een beslissing geven op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.1. Het verzoekschrift van de Staat is door de rechtbank ontvangen op 23 oktober 2007. Dat verzoekschrift is door de Staat gewijzigd bij twee aanvullende verzoekschriften, ontvangen op respectievelijk 26 oktober 2007 en 4 december 2007.
2.2. Van de zijde van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] is op 29 november 2007 een verweerschrift ontvangen.
2.3. Vervolgens heeft op 5 december 2007 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de advocaten van de Staat het verzoek nader hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota en door de procureur van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] verweer is gevoerd.
2.4. Na afloop van het debat heeft de rechtbank de datum voor de beschikking inzake het verzoek om ontslag van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] bepaald op 30 januari 2008 en de datum voor de beslissing op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening – uiteindelijk – op 18 december 2007.
3.1. [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] zijn sinds 15 april 1996 bestuurders van de Stichting. Zij vervullen respectievelijk de functie van voorzitter van het bestuur en penningmeester.
3.2. De Stichting is belast met de instandhouding van de Islamitische Basisschool El Ayyoubi te Helmond en was dat tot 1 augustus 2007 ook voor de school voor Islamitisch Basisonderwijs Roermond, gevestigd te Roermond. De school in Roermond is met ingang van 1 augustus 2007 gesloten in verband met een onvoldoende aantal leerlingen.
3.3. De Staat bekostigt, respectievelijk bekostigde, de onderwijsactiviteiten van de scholen op grond van de Wet op het primair onderwijs.
3.4. Naar aanleiding van een brief d.d. 21 november 2006 van de Burgemeester van Roermond aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) waarin melding wordt gemaakt van signalen waaruit volgt dat mogelijk sprake zou zijn van strafbare feiten bij de school in Roermond, hebben de Auditdienst van OCW en de Inspectie van het Onderwijs in opdracht van de Directeur Primair Onderwijs een onderzoek uitgevoerd bij beide scholen.
3.5. Voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek is eerst een oriënterend onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verslag d.d. 28 februari 2007.
3.6. Bij brief van 24 april 2007 heeft de Staatssecretaris van OCW aan het bestuur van de Stichting gemeld voornemens te zijn de bekostiging gedeeltelijk op te schorten.
3.7. Naar aanleiding van de resultaten van het oriënterende onderzoek is een vervolgonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn te vinden in het Rapport van een incidenteel onderzoek van 28 juli 2007. In het rapport wordt melding gemaakt van een aantal geconstateerde onregelmatigheden bij de scholen in Helmond en Roermond.
3.8. Bij schrijven van 6 november 2007 heeft de staatssecretaris van OCW de Stichting laten weten voornemens te zijn om over te gaan tot inhouding van bekostiging en is de stichting in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op dat voornemen te geven, hetgeen zij ook heeft gedaan.
3.9. Inmiddels is het bestuur van de Stichting uitgebreid met twee nieuwe leden, te weten [lid 1] en [lid 2].
4. Het verzoek en het verweer
4.1. De Staat verzoekt bij wege van voorlopige voorziening
Primair:
hangende het onderzoek en in afwachting van de einduitspraak, [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] te schorsen als bestuurders van de Stichting, met benoeming van twee (interim-)bestuurders in hun plaats en deze te bekleden met zodanige bevoegdheden dat zij in staat zijn met of zonder andere bestuurders besluiten te nemen, voor zover nodig met beperking van de bevoegdheden van laatstgenoemden op zodanige wijze dat de door de rechtbank te benoemen bestuurders, gezamenlijk handelende, als enigen de Stichting kunnen vertegenwoordigen indien zij dat geraden achten;
althans zodanig andere voorzieningen te treffen, met hetzelfde gevolg, zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Daarbij geeft de Staat de rechtbank in overweging de nieuwe bestuursleden te benoemen op voordracht van de besturenorganisatie voor het Islamitisch Onderwijs (ISBO) in samenwerking met de besturenorganisatie voor bijzondere scholen voor onderwijs op algemene grondslag (VBS);
Subsidiair:
voor zover de rechtbank niet tot schorsing van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] zou willen overgaan, naar analogie met artikel 2:22 BW een bewindvoerder aan te stellen met de bepaling dat de bestuurders van de Stichting zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de bewindvoerder geen bestuurshandelingen kunnen uitoefenen totdat de rechtbank heeft beslist omtrent het verzoek van de Staat tot ontslag van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] als bestuurders van de Stichting;
hangende het onderzoek het (voorgenomen) besluit van het bestuur tot inrichting van een Raad van Toezicht en College van Bestuur per 1 januari 2008 te schorsen.
Met veroordeling van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] in de proceskosten.
4.2. De Staat legt daaraan het volgende ten grondslag.
[verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] hebben als bestuurders onrechtmatig gehandeld.
Zij hebben gehandeld in strijd met de wet, in strijd met de statuten en zich schuldig gemaakt aan wanbeheer.
De Stichting heeft er belang bij te voorkomen dat herhaling of voortduring van dit handelen van het bestuur plaatsvindt ter vermijding van verdere bekostigingssancties die de financiële positie van de school benadelen.
De Staat heeft als financier van de onderwijsactiviteiten een eigen belang bij de gevraagde voorzieningen, te weten het voorkomen van onrechtmatige besteding van de door haar ter beschikking gestelde middelen.
4.3. [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] hebben daartegen het volgende verweer gevoerd.
De Staat is niet ontvankelijk in haar verzoek, nu zij geen belanghebbende is.
De Staat heeft bovendien op geen enkele wijze aangetoond dat sprake is van een spoedeisend belang om de gevraagde voorlopige maatregelen te treffen.
De noodzaak tot het treffen van voorlopige voorzieningen ontbreekt.
5.1. Hoewel de definitieve beslissing daaromtrent wordt aangehouden, heeft de rechtbank op dit moment onvoldoende grond om aan de ontvankelijkheid van de Staat in het onderhavige verzoek te twijfelen, zodat het eerste verweer [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] thans niet kan baten.
5.2. Thans staat uitsluitend ter beoordeling het verzoek van de Staat tot het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in het tweede lid van artikel 2:298 BW en meer in het bijzonder de schorsing van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] als bestuurders van de Stichting. Naar het oordeel van de rechtbank dient dat verzoek te worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.3. Aanleiding voor het verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] als bestuurders is de uitkomst van het onderzoek door de Auditdienst van OCW en de Inspectie van het Onderwijs. De resultaten van dat onderzoek zijn reeds bij de Staat bekend sinds 28 juli 2007 (datum rapport). Bovendien wordt reeds in het verslag van het oriënterend onderzoek d.d. 28 februari 2007 melding gemaakt van onrechtmatige bestedingen door de Stichting van door de Staat ten behoeve van onderwijsactiviteiten ter beschikking gestelde gelden. De Staat heeft echter pas eind oktober 2007, derhalve drie maanden nadat het rapport is verschenen en zelfs acht maanden na het verschijnen van het verslag, het verzoek tot ontslag van [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2] bij de rechtbank ingediend.
5.4. Mede gelet op dat tijdsverloop heeft de Staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond waarom de beslissing van de rechtbank op het ontslag, welke beslissing hoogstwaarschijnlijk over anderhalve maand (op 30 januari 2008) zal worden gegeven, niet zou kunnen worden afgewacht, maar dat de bestuurlijke situatie binnen de Stichting noopt tot een onmiddellijk rechterlijk ingrijpen vooruitlopend op die beslissing.
5.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen zal worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
5.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
wijst het verzoek ex artikel 2:298 lid 2 BW tot het treffen van voorlopige voorzieningen af;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, mr. J.F.M. Strijbos en mr. F.E. Roll en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2007.