ECLI:NL:RBSHE:2007:BB8761

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845247-05
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige doodslag met gekwalificeerde omstandigheden en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meervoudige doodslag en diefstal met geweld. De verdachte werd ervan beschuldigd op of omstreeks 6 juli 2005, samen met een mededader, de [slachtoffer 1] van het leven te hebben beroofd in diens woning te 's-Hertogenbosch. De tenlastelegging omvatte onder andere het binnendringen in de woning van het slachtoffer, het toebrengen van geweld, het vastbinden van het slachtoffer en het bedekken van zijn mond, wat leidde tot verstikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer in een hulpeloze toestand hebben achtergelaten, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer door verstikking. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van een bankpas en het pinnen van geld van de rekening van het slachtoffer. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van schending van de rechten van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire aanklachten van doodslag en diefstal met geweld. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van zestien jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845247-05
Datum uitspraak: 27 november 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van onder meer 25 mei 2007, 22 augustus 2007 en 13 november 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 september 2005.
Aan verdachte is, na wijziging ter terechtzitting van 8 februari 2007, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of binnengegaan en/of
- (een) plastic handschoen(en) aangedaan en/of
- [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en/of
- [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd, in elk geval geweld uitgeoefend tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en/of waardoor bloedingen en/of
zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en/of
- de linkerarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en/of
- de rechterarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en/of
- met (met kracht en/of strak) tape om het hoofd en/of tussen de lippen van [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en/of (aldus) de mond van [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of
- over die tape meerdere doeken om het hoofd van [slachtoffer 1] gewikkeld en/of
de mond van [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of
- [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten
, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "moord")
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005, te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1]
van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet
- de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of binnengegaan en/of
- (een) plastic handschoen(en) aangedaan en/of
- [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en/of
- [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd, in elk geval geweld uitgeoefend tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en/of waardoor bloedingen en/of
zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en/of
- de linkerarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en/of
- de rechterarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en/of
- met (met kracht en/of strak) tape om het hoofd en/of tussen de lippen van [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en/of (aldus) de mond van [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of
- over die tape meerdere doeken om het hoofd van [slachtoffer 1] gewikkeld en/of de mond van [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of
- [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten
, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden,
welke vorenomschreven doodslag op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch, werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit, te weten het tezamen en invereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen uit de woning van die [slachtoffer 1] een bankpas en/of een briefje met de bijbehorende pincode, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 288 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "gekwalificeerde doodslag")
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
A
hij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben/is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet
- de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of binnengegaan en/of
- (een) plastic handschoen(en) aangedaan en/of
- [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en/of
- [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd, in elk geval geweld uitgeoefend tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en/of waardoor bloedingen en/of
zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en/of
- de linkerarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en/of
- de rechterarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en/of
- met (met kracht en/of strak) tape om het hoofd en/of tussen de lippen van [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en/of (aldus) de mond van [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of
- over die tape meerdere doeken om het hoofd van [slachtoffer 1] gewikkeld en/of
de mond van [slachtoffer 1] bedekt en/of afgebonden en/of
- [slachtoffer 1] zonder (medische) hulp achtergelaten
, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 287 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "doodslag")
en/of
B
hij op of omstreeks 6 juli 2005, in elk geval in de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005, te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft/hebben weggenomen uit de woning van [slachtoffer 1] een bankpas en/of een briefje met de bijbehorende pincode, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 7 juli 2005 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een pinautomaat heeft weggenomen (telkens) een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode, terwijl verdachte en/of zijn
mededader(s) tot het gebruik van die bankpas en/of die pincode (telkens) niet gerechtigd was/waren en/of geen toestemming had(den) gekregen ;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 03 juli 2005 te 's-Hertogenbosch, op/aan de Boschveldweg en/of de Maaslandstraat, in elk geval op/aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met inhoud,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt;
(artikel 312 lid 2 onder 1 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Ter terechtzitting heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdediging in zijn belangen is geschaad wegens grove onzorgvuldigheden tijdens het technisch sporenonderzoek en het vals opmaken van een aantal processen-verbaal van verhoor [medeverdachte]
Voor de overwegingen en motivering ten aanzien van het technisch sporenonderzoek verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna onder “overwegingen ten aanzien van het bewijs” is opgenomen. De rechtbank is op grond van die overwegingen van oordeel dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad en verwerpt het ontvankelijkheidsverweer van de raadsman.
Ten aanzien van het verweer dat een aantal van de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte] vals zouden zijn opgemaakt overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verbalisanten met opzet of door grove veronachtzaming de processen-verbaal van verhoren van [medeverdachte] niet juist hebben opgemaakt. Van een groot aantal verdachtenverhoren is een bandopname gemaakt. Deze bandopnamen zijn gebruikt als hulpmiddel bij het opmaken van de processen-verbaal van verhoor. In het dossier is nergens vermeld dat het in deze processen-verbaal gaat om woordelijk uitgewerkte verhoren. Bovendien zijn alle opnames van de verhoren door het Openbaar Ministerie bij het dossier gevoegd, zodat de verdediging die heeft kunnen afluisteren. Daardoor is er geen sprake geweest van misleiding van verdachten en/of de rechtbank. Evenmin is gebleken van het op ongeoorloofde wijze onder druk zetten van verdachte en [medeverdachte]. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
T.a.v. feit 1, subsidiair1:
* Het technisch onderzoek op de plaats delict.
Ter terechtzitting heeft de raadsman – kort gezegd - aangevoerd dat het sporenonderzoek op de plaats delict en dan met name het veiligstellen van de tape en de plastic handschoen door [technisch rechercheur] op zeer onzorgvuldige wijze, te weten met een niet steriele roestvrij stalen pincet die mogelijk gecontamineerd was, is gebeurd zodat deze sporen uitgesloten dienen te worden voor het bewijs dan wel geen bewijswaarde hebben.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
[technisch rechercheur] is driemaal gehoord bij de rechter-commissaris als getuige (op 14 september 2006, op 16 november 2006 en op 29 juni 2007). Uit de eerste twee verhoren blijkt dat [technisch rechercheur] het stuk tape heeft veiliggesteld ten behoeve van dactyloscopisch onderzoek en niet ten behoeve van DNA-onderzoek. Naar aanleiding van hetgeen tijdens de zitting van 25 mei 2007 na het requisitoir van de officier van justitie van is gebeurd (zie proces-verbaal aanhouding d.d. 25 mei 2007), is getuige [technisch rechereur] op 29 juni 2007 nogmaals gehoord in verband met mogelijke contaminatie van DNA-sporen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van deze laatste verklaring van [technisch rechereur] geloofwaardig is, in deze verklaring heeft hij expliciet verklaard dat:
a) hij in elk geval de handschoen die bij de stoelpoot waar het slachtoffer op zat werd aangetroffen met een plastic DNA-pincet heeft veiliggesteld en;
b) dat hij DNA-sporen altijd met een DNA-pincet veiligstelt. Deze verklaring is niet strijdig met zijn eerder afgelegde verklaringen, die beide betrekking hebben op het veiligstellen van het dactyloscopisch spoor op de tape. De gang van zaken tijdens de zitting van 25 mei 2007 was derhalve niet gericht op een bewuste versluiering van de wijze waarop de sporen zijn veiliggesteld, maar was bedoeld een mogelijk misverstand op dat punt weg te nemen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door [technisch rechereur] veiliggestelde DNA-sporen betrouwbaar zijn en uitsluiting daarvan voor het bewijs niet aan de orde is.
* Onbekende persoon op de plaats delict.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat uit de video-opname van de plaats delict blijkt dat er een onbekend gebleven persoon van de politie in onbeschermde kleding aanwezig was die mogelijk de aangetroffen DNA-sporen heeft gecontamineerd, zodat getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de aangetroffen DNA-sporen en deze sporen uitgesloten dienen te worden voor het bewijs dan wel geen bewijswaarde hebben.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Het op de plaats delict aanwezig zijn van een onbekend gebleven persoon in onbeschermde kleding kan onder omstandigheden ernstige consequenties hebben voor het veiligstellen van de aangetroffen sporen en de resultaten van onderzoek daarvan. De rechtbank is echter van oordeel dat in casu niet is gebleken van dergelijke omstandigheden tijdens het veiligstellen van de sporen. Getuige [technisch rechereur] heeft bij de rechter-commissaris op 29 juni 2007 verklaard dat de onbekend gebleven persoon van de politie in de slaapkamer was tijdens het veiligstellen van de DNA-sporen in de woonkamer (plaats delict in engere zin) waar het slachtoffer en de sporen zijn gevonden. Ook uit de video-opname blijkt niet dat die persoon in de woonkamer is geweest. Behalve een DNA-mengprofiel op sporen [BPA715]#2, [BPA716]#1 en [BPA717]#1 zijn er in de hoeveelheid genomen monsters (zowel dactyloscopisch als DNA) geen sporen aangetroffen die mogelijk afkomstig zijn van anderen dan het slachtoffer en de beide verdachten. Over het mengprofiel [BPA715]#2, afkomstig van een spoor genomen aan de binnenzijde van de plastic handschoen bij de stoelpoot van de stoel waar het slachtoffer in zat (rapport NFI d.d. 8 november 2005, nr. 2005.07.12.017, p. 4), heeft getuige/deskundige Van der Geest ter terechtzitting van 25 mei 2007 verklaard dat dit hoogstwaarschijnlijk bestaat uit kenmerken van drie personen. Het gaat daarbij om een partieel DNA-hoofdprofiel afkomstig van het slachtoffer, terwijl de DNA-kenmerken van beide verdachten passen in het mengprofiel. De onbekende marker die in dit spoor eveneens is aangetroffen betreft mogelijk een artefact in het computersysteem, een voorpiek of een oud DNA-spoor.
De sporen [BPA716]#1 en [BPA717]#1 zijn afkomstig van de uiteinden van het telefoonsnoer. Ook hier gaat het om een mengprofiel. Daarbinnen vallen wel de kenmerken van het slachtoffer, maar niet die van beide verdachten. Uit het enkele feit dat bij dit spoor mogelijk sprake kan zijn van de kenmerken van een persoon niet zijnde het slachtoffer of (een van) beide verdachten valt naar de mening van de rechtbank in redelijkheid niet af te leiden dat er sprake zou zijn van contaminatie bij de overige sporen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de veiliggestelde DNA-sporen en de resultaten van het DNA-onderzoek betrouwbaar zijn en dat uitsluiting voor het bewijs derhalve niet aan de orde is. Hierna zal de rechtbank in het onderdeel “betrokkenheid verdachte/opzet/alternatieve scenario” nader ingaan op de bewijswaarde van dit spoor.
* De opgemaakte processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte].
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat een aantal van de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte] uitgesloten dienen te worden van het bewijs, omdat deze vals zijn opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat bewijsuitsluiting niet aan de orde is op dezelfde gronden als reeds onder “de ontvankelijkheid van de officier van justitie” is opgenomen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Bovendien worden de door de verdediging aangehaalde passages niet gebezigd als bewijsmiddel.
* Tijdstip overlijden [slachtoffer 1].
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] ter terechtzitting van 25 mei 2007 hebben verklaard dat de [slachtoffer 1] op 6 juli 2005 gezond en in leven was toen zij op 6 juli 2005 diens woning verlieten. [getuige 1] heeft verklaard dat hij de [slachtoffer 1] op 6 juli 2005 tussen 18:00 u en 21:00 uur nog heeft gezien en zowel [getuige 2] als [getuige 3] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de [slachtoffer 1] na 6 juli 2005 nog in leven hebben gezien. Bovendien heeft [medeverdachte] de [slachtoffer 1] herkend op foto’s 2 en 4 van het NS-station d.d. 8 juli 2005 behorend bij het proces-verbaal van de politie van 12 januari 2007.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is er na woensdag 6 juli 2005, omstreeks 21:00 uur geen teken van leven geweest van het slachtoffer de [slachtoffer 1]. In de woning van het slachtoffer zijn door de technische recherche de volgende stille getuigen (p. 677) aangetroffen die er op duiden dat er na 6 juli 2005 geen levensteken meer is geweest. Aan de muur werd een kalender aangetroffen (foto 27, p. 554) die was afgevinkt tot en met 6 juli 2005. De televisiegids die dubbelgevouwen was lag opengeslagen op 6 juli 2005. In het aangetroffen weekdoosje (p. 613 en p. 624, foto 9) met medicijnen zijn de vakjes van maandag en dinsdag leeg en de vakjes vanaf woensdag gevuld met medicijnen. Uit de telefoonanalyse (p. 334) en de verklaring van de huisarts (p. 340) blijkt dat de [slachtoffer 1] op 6 juli 2005 op 15:55 uur voor de laatste keer heeft gebeld, te weten naar de praktijk van zijn huisarts en er daarna geen telefoonverkeer meer is geweest waarbij een verbinding tot stand is gekomen. Op 7 juli 2005 omstreeks 12:00 uur komt [medewerkster 1] van de Thuiszorg langs die normaal een vaste regelmatige afspraak had op maandag rond 12:00 uur met de [slachtoffer 1] had om toe te zien op het juiste medicijngebruik van de [slachtoffer 1] en zijn weekdoosje met medicijnen te vullen (p. 291 e.v.). [medewerkster 1] verklaarde dat ook op 4 juli 2005 gedaan te hebben. In verband met de aankomende vakantie van de huisartspraktijk is zij op donderdag 7 juli 2005 langs geweest bij de [slachtoffer 1] om te kijken welke medicijnen hij nog te kort kwam. [medewerkster 1] verklaarde dat zij twee maal heeft aangebeld en een tijdje heeft gewacht, maar dat er niet werd opengedaan. Een collega van de Thuiszorg [medewerker 2] is op vrijdag 8 juli 2005 rond het middaguur bij [slachtoffer 1] langs geweest en deelde [medewerkster] later mede dat ht[slachtoffer 1] niet thuis was. Toen [medewerkster] op maandag 11 juli 2005 rond 12:00 uur weer naar [slachtoffer 1] ging heeft zij weer twee maal aangebeld en naar de huistelefoon van [slachtoffer 1] gebeld. Er werd niet opengedaan en de telefoon werd niet opgenomen. Op de plaats delict is het telefoonsnoer gebruikt om het slachtoffer vast te binden en is de hoorn verdwenen. Tevens bleek tijdens het onderzoek in de woning van [slachtoffer 1] dat de deurbel kennelijk met kracht was verwijderd (p. 486).
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 3] bij de rechter-commissaris van 20 september 2006 dat hij twee personen, een man en een vrouw, die eruit zagen als junks op donderdag 7 juli of vrijdag 8 juli 2005 naar binnen heeft zien gaan bij de doodgebleven man en dat woensdag 6 juli 2005 afvalt omdat hij toen later thuis was omdat zijn auto naar de garage had gebracht, niet kloppend met de verklaring van de [getuige 4]. [getuige 4] (p. 167) heeft verklaard dat hij de factuur van de reparatie op 27 juli 2005 heeft opgemaakt en de auto toen is opgehaald door de klant en hij de auto nooit langer dan 10 dagen heeft gehad. Als de klant verklaart dat hij de auto in de week van 7 juli 2005 omstreeks 17:30 uur heeft gebracht dan klopt dit volgens hem niet, aangezien hij door de weeks nooit voor 20:00 uur bij zijn garage is. Bovendien heeft [getuige 3] later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij sterk twijfelt en niet meer zeker weet dat hij die junks niet op 6 juli 2005 heeft gezien.
Uit het vorenstaande volgt dat de heer [slachtoffer 1] in de loop van 6 juli 2005 in een zodanige hulpeloze toestand is geraakt dat hij niet zijn normale leven heeft kunnen leiden zodat met zekerheid vaststaat dat de [slachtoffer 1] niet op 7 of 8 juli 2005 buiten zijn woning of op het NS-station gezien kán zijn en de verklaring van [medeverdachte] en [getuige 2] daarover niet kunnen kloppen. De rechtbank merkt daarbij op dat de verklaring van getuige [getuige 1] (p. 171-173) niet strijdig is met hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen aangezien hij heeft verklaard dat hij de[slachtoffer 1] op 6 juli 2005 heeft gezien en dat hij denkt dat het tussen 18:00 uur en 19:00 uur was, aangezien hij [slachtoffer 1] nooit ’s-avonds buiten zag en dat in de gaten hield omdat hij de muziek harder kon zetten als [slachtoffer 1] niet thuis was. Bovendien heeft [verdachte] zowel als verdachte als getuige ter terechtzitting van 25 mei 2007 verklaard dat hij en [medeverdachte] rond 18:30/19:00 uur bij de [slachtoffer 1] waren. De rechtbank stelt verder vast dat het tijdstip van het betalen van (hotel) door [medeverdachte] onduidelijk is. De verklaring van [getuige 5] dat [medeverdachte] omstreeks 19:00 uur betaald heeft is een de-auditu verklaring die niet spoort met de verklaring van [medeverdachte] dat zij toen in de woning bij de [slachtoffer 1] was of (de eerste maal) aan het pinnen was. Bovendien heeft [medeverdachte] ter terechtzitting van 25 mei 2007 verklaard dat zij niet meer weet of zij het hotel voor of na het pinnen heeft betaald.
* Doodsoorzaak slachtoffer.
De raadsman van [verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen anatomische doodsoorzaak is gevonden. Volgens de raadsman blijkt nergens uit het sectierapport dat de patholoog heeft vastgesteld dat het neustrauma tot bloedingen heeft geleid en dat enige relatie tussen de mogelijke geweldsuitoefening en de doodsoorzaak speculatief is. De raadsman van [medeverdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt met welk voorwerp het letsel aan de neus van het slachtoffer is toegebracht. Aangezien er geen voorwerpen zijn aangetroffen die in aanmerking zouden kunnen komen voor het toebrengen van dergelijk letsel blijven alleen mogelijke redeneringen gebaseerd op gissingen over.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het sectierapport van de patholoog d.d.12 juli 2005 (p. 146) blijkt dat er geen anatomische doodsoorzaak is gevonden. Tevens blijkt uit het sectierapport dat er sprake was van postmortale veranderingen passend bij een postmortale periode van tenminste enkele dagen. Gezien de wijze van aantreffen is de meest waarschijnlijke doodsoorzaak gelegen in verstikking door afsluiting van de ademweg, waarbij het uitgeoefende geweld op het gelaat, met name de letsels van de neus, hieraan zal hebben bijgedragen. Door het geweld op de neus zal bloeding en zwelling van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden, waardoor de nog aanwezige ademweg (een gedeelte van de neusgaten) verder zal zijn afgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie uit het sectierapport als de juridische doodsoorzaak dient te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen de strak vastgebonden tape en doeken over de mond en de aangetroffen letsels aan de neus enerzijds en de uiteindelijke verstikking van het slachtoffer anderzijds. Het is daarbij niet van belang met welk voorwerp de letsels aan de neus zijn veroorzaakt. Bovendien is geen andere doodsoorzaak gebleken. De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadslieden
* Betrokkenheid verdachte/opzet/alternatieve scenario.
De raadsman heeft ter terechtzitting verklaard dat de gevonden DNA-sporen en vingerafdrukken van verdachte op de plaats delict niets zeggen over de betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor reeds heeft overwogen ten aan zien van het aangetroffen DNA-mengprofiel waarin DNA van [slachtoffer 1], [verdachte] en [medeverdachte] is aangetroffen in/op de handschoen bij de stoelpoot.
Op de doeken en de tape die over de mond van het slachtoffer zaten zijn DNA-sporen aangetroffen met DNA van [slachtoffer 1] en [medeverdachte]. Op de envelop met de pincode zijn zowel vingerafdrukken van [verdachte] als van [medeverdachte] gevonden. Op de tape die bij de stoelpoot en de handschoen is gevonden is eveneens een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. De rechtbank stelt daarbij vast dat, na vergelijking van de door de officier van justitie overgelegde methadonpotjes ter terechtzitting van 6 oktober 2006, er op de foto waar de methadonpotjes op staan geen resten te zien zijn van tape, maar dat een potje met een deksel met een lipje te zien is. Uit al deze DNA-sporen en vingerafdrukken blijkt (met de enkele uitzondering van een zeer beperkt spoor op de uiteinden van het telefoonsnoer) nergens van de mogelijke betrokkenheid van derden bij de doodslag op het slachtoffer. De rechtbank acht het, naast de hoeveelheid sporen die met (zeer) grote mate van zekerheid duiden op de betrokkenheid van verdachten [verdachte] en [medeverdachte], vrijwel geheel ontbreken van sporen die zou kunnen duiden op de betrokkenheid van anderen, een veelzeggend gegegeven in relatie tot de overtuigingskracht van het bewijs. Bovendien hebben beide verdachten ter terechtzitting van 25 mei 2007 verklaard dat zij op 6 juli 2005 (in het proces-verbaal ter terechtzitting is abusievelijk 6 juli 2007 vermeld, maar de rechtbank leest 6 juli 2005) samen naar de woning van de [slachtoffer 1] zijn gegaan en zij de woning later samen weer hebben verlaten. Tussendoor is [medeverdachte] naar de Rabobank aan het Burgemeester Loeffplein gegaan en heeft zij om 19:16 uur geprobeerd te pinnen met het bankpasje van de [slachtoffer 1]. Om 21:19 uur heeft [medeverdachte] samen met [verdachte] gepind heeft bij de Rabobank. Verdachten hebben aldus de woning van de [slachtoffer 1] verlaten op een tijdstip gelegen tussen 19:16 uur en uiterlijk 21:19 uur.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat
a) na 6 juli 2005 geen teken van leven van de heer [slacht[slachtoffer 1] meer is vernomen;
b) de aanwezige stille getuigen op de plaats delict;
c) de hiervoor besproken aangetroffen DNA-sporen met DNA van verdachten op en rondom het slachtoffer;
d) en de aangetroffen vingerafdrukken van verdachten op de envelop met de pincode
acht de rechtbank bewezen dat het niet anders kan dan dat de [slachtoffer 1] op het moment dat verdachten uit zijn woning zijn vertrokken al in hulpeloze toestand is achtergelaten en het geweld gepleegd tegen hem door verdachten is gepleegd. Wie van de verdachten precies wat heeft gedaan doet daarbij niet terzake. Tevens hebben beide verdachten ter terechtzitting van 25 mei 2007 erkend dat [medeverdachte] de bankpas van de [slachtoffer 1] had gestolen en dat zij samen twee maal geld van zijn rekening hebben afgehaald door te pinnen. Op geen enkele wijze is volgens de rechtbank gebleken dat het slachtoffer vrijwillig heeft meegewerkt aan het afgeven van zijn bankpasje en pincode. Uit onderzoek van de Rabobank (p. 378-399) blijkt dat het slachtoffer slechts één maal per maand, aan het einde van de maand, pinde. Dit maakt de verklaring van [medeverdachte] dat het slachtoffer haar vroeg een klein bedrag te pinnen ongeloofwaardig. Bovendien is niet gebleken van een dergelijke pintransactie.
De door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario’s/verklaringen voor de aanwezige DNA-sporen en vingerafdrukken van verdachte en het overlijden van de [slachtoffer 1] acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en overwegingen. Gelet op de DNA-sporen van verdachten op de doek, de tape op de mond en de handschoen die op of rondom het slachtoffer zijn aangetroffen, de vingerafdruk van [verdachte] op de tape die bij de handschoen is gevonden en de envelop met de pincode waarop de vingerafdrukken van verdachten zaten, het gebruikte geweld en het achterlaten van het slachtoffer in hulpeloze toestand, terwijl hij vastgebonden was, is de rechtbank van oordeel dat verdachten door aldus te handelen ten minste bewust de aanmerkelijk kans op het overlijden van de [slachtoffer 1] hebben aanvaard.
T.a.v. feit 2:
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat dit feit een voortgezette handeling betreft van de diefstal van de pinpas en er sprake is van één ongeoorloofd wilsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een voortgezette handeling, aangezien het (gefaseerd) leeghalen van de bankrekening van de [slachtoffer 1] telkens een nieuw wilsbesluit is. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
T.a.v. feit 3:
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen fotoselectieherkenning had mogen plaatsvinden met een foto van verdachte en aangeefster en getuige, aangezien dat in strijd met artikel 8 EVRM is nu er nog geen concrete verdenking tegen verdachte was.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen concrete verdenking nodig om een foto van verdachte aan aangeefster en een getuige te laten zien. Evenmin is er sprake van schending van artikel 8 EVRM.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaring van [medeverdachte] (p. 916) en de positieve herkenning van verdachte tijdens de fotoselectieherkenning met (getuige 6) (p. 892-899). De verklaring van [medeverdachte] is neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarbij er geen enkele reden of aanwijzing is om aan te nemen dat dit proces-verbaal niet klopt. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 6 juli 2005 tot en met 11 juli 2005, te 's-Hertogenbosch tezamen en in
vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of haar mededader met dat opzet
- (een) plastic handschoen(en) aangedaan en
- [slachtoffer 1] (met geweld) in een stoel gezet en/of geduwd en/of [slachtoffer 1] gedwongen in een stoel plaats te nemen en
- [slachtoffer 1] geslagen op en/of tegen het hoofd waardoor bloedingen en zwellingen van de slijmvliezen van de neus zijn opgetreden en
- de linkerarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de linker voorpoot van die stoel en
- de rechterarm van [slachtoffer 1] vastgebonden aan de rechterachterpoot van die stoel en
- met (strak) tape om het hoofd en tussen de lippen van [slachtoffer 1] (door) gewikkeld en (aldus) de mond van [slachtoffer 1] bedekt en afgebonden en
- over die tape meerdere doeken om het hoofd van [slachtoffer 1] gewikkeld en
- (vervolgens) [slachtoffer 1] zonder hulp achtergelaten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] door verstikking is overleden, welke vorenomschreven doodslag op 6 juli 2005, te 's-Hertogenbosch, werd gevolgd en/of vergezeld van enig strafbaar feit, te weten het tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen uit de woning van [slachtoffer 1] een bankpas toebehorende aan [slachtoffer 1], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken;
2.
op tijdstippen in de periode van 6 juli 2005 tot en met 7 juli 2005 te ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen (telkens) een hoeveelheid geld, toebehorende aan
[slachtoffer 1], waarbij verdachte en haar mededader (telkens) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode, terwijl verdachte en/of haar mededader tot het gebruik van die bankpas en die pincode niet gerechtigd waren;
3.
hij op 03 juli 2005 te 's-Hertogenbosch, op de Boschveldweg en/of de Maaslandstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (hand)tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2] welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [Slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen, tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 47, 57, 287, 288, 310, 311, 312.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
* Vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde;
* Bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde:
* Gevangenisstraf van 18 jaar met aftrek van voorarrest;
* Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 444,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit, namelijk een levensdelict en dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om samen met een ander dergelijk zwaar geweld tegen een oude man van 78 jaar te gebruiken in diens eigen woning;
- de mate van het leed dat aan het slachtoffer is aangedaan, te weten de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer is overleden, alsmede dat verdachte zich om het lot en het leven van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd;
- verdachte heeft gehandeld uit puur winstbejag;
- verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar leed aangedaan;
- verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten kort na elkaar en in de tijd dat hij niet was teruggekeerd van verlof uit detentie (half open inrichting) gepleegd, welke langdurige vrijheidsstraf aan hem was opgelegd voor eerdere forse diefstallen met geweld en afpersingen (art. 312/317 Sr.). Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat vergelding en beveiliging van de maatschappij als strafdoelen voorop staan.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachotffer 2]
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een totaalbedrag van € 500,-, waaronder het gehele gestolen geldbedrag van € 190,- , plus wettelijke rente vanaf 3 juli 2005.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van haar vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel plus wettelijke rente vanaf 3 juli 2005 opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
medeplegen van doodslag, gevolgd en/of vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
T.a.v. feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1 primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 3:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 500,- (zegge: vijfhonderd euro) plus wettelijke rente vanaf 3 juli 2005, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 500,- (zegge: vijfhonderd euro), plus wettelijke rente vanaf 3 juli 2005.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 27 november 2007,
zijnde mr. M.J. Smit buiten staat dit verkort vonnis mede te ondertekenen.
17
Parketnummer: 01/845247-05
[verdachte]