ECLI:NL:RBSHE:2007:BB8677

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5034 en AWB 07/952
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht bij bijstandsverlening en intrekking van uitkering

In deze zaak hebben eisers, die sinds 1 januari 1997 een bijstandsuitkering ontvangen, bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. Het college heeft op 16 juni 2006 het recht op bijstand van eisers met ingang van 7 juni 2006 beëindigd en het recht op uitkering over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 ingetrokken, alsook het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen opgave te doen van verschillende inkomsten en vermogensbestanddelen. De rechtbank heeft overwogen dat eisers in bezwaar en beroep geen gronden hebben aangevoerd tegen het besluit tot terugvordering, waardoor dit onderdeel buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank heeft de besluiten van het college in stand gelaten, omdat eisers niet hebben voldaan aan de op hen rustende verplichtingen om relevante informatie te verstrekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schending van de inlichtingenverplichting een zelfstandige grond vormt voor de beëindiging en intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, waardoor de besluiten van het college ongewijzigd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 06/5034 en
AWB 07/952
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2007
inzake
[eiser], eiser en [eiseres], eiseres,
te [woonplaats],
gemachtigde mr. M.J. van de Laar,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
te Helmond,
verweerder,
gemachtigde mr. J.B.L. Krahmer.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2006 heeft verweerder het recht op bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) van eisers met ingang van 7 juni 2006 beëindigd. Voorts heeft verweerder bij dit besluit het recht op uitkering over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 ingetrokken en het teveel betaalde (in totaal € 72.794,89 bruto en € 6.393,73 netto) over die periode van eisers teruggevorderd. Eisers zijn bij dit besluit beiden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de gehele schuld.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 december 2006 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknummer 06/5034).
Op 11 juli 2006 hebben eisers opnieuw een bijstandsaanvraag ingediend. Verweerder heeft besloten deze aanvraag buiten behandeling te laten.
Eisers hebben ook tegen dit besluit van verweerder bezwaar gemaakt. Op 18 januari 2007 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen laatstbedoeld besluit beroep ingesteld (zaaknummer 07/952).
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 20 augustus 2007 waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers in bezwaar en in beroep geen gronden hebben aangevoerd tegen het besluit tot terugvordering. Derhalve valt dit onderdeel van het besluit van 7 december 2006 buiten de omvang van het geding. De beroepen van eisers zijn gericht tegen verweerders besluit tot beëindiging van het recht op bijstand met ingang van 7 juni 2006, het besluit tot intrekking van het recht op bijstand met terugwerkende kracht en het besluit de nieuwe bijstandsaanvraag buiten behandeling te laten.
2. Uit de gedingstukken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
3. Eisers ontvangen sedert 1 januari 1997 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Op 22 januari 2006 deed eiser aangifte van inbraak in de woning van eisers. Bij die inbraak werden, volgens eisers opgave, een geldbedrag van ongeveer € 40.000,00 in contanten en een auto met een waarde van naar schatting € 45.000,00 ontvreemd. Een paar dagen later werd aangifte gedaan van gijzeling van de vermoedelijke inbrekers door eiser. De Regiopolitie Brabant Zuid-Oost heeft hierop een onderzoek ingesteld. Op verzoek van de officier van justitie is tevens een onderzoek ingesteld naar mogelijke sociale zekerheidsfraude door eisers. Met toestemming van de officier van justitie werden tapverslagen van afgeluisterde telefoongesprekken, lijsten van inbeslagneming en de verslagen van politieverhoren aan de sociale recherche ter beschikking gesteld.
4. Naar aanleiding van de resultaten van het voormelde politie-onderzoek ontstond het vermoeden dat eisers de beschikking hadden over meer dan het ingevolge de WWB toegestane vermogen door onder meer het bezit van contant geld, een auto ter waarde van € 45.000,00, een dure alarminstallatie, draf- en renpaarden en een kantoorpand in Amstelveen en/of dat zij werkzaamheden verrichtten en inkomsten genoten in verband met de exploitatie van een autohandel, een kienzaal en betrokkenheid bij de kweek van hennep. Van dit alles is aan verweerder geen opgave gedaan. De sociale recherche heeft een onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek is eiser gehoord op 17 mei 2006. Het onderzoek van de sociale recherche is vervolgens afgerond en het daarvan opgemaakte proces-verbaal is gesloten op 15 juni 2006.
5. Verweerder concludeerde op basis van de resultaten van het onderzoek dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden doordat ze van verschillende, in het proces-verbaal genoemde, inkomsten en vermogensbestanddelen geen opgave hebben gedaan aan verweerder. Bij besluit van 7 juni 2006 heeft verweerder daarom het recht op bijstand van eisers met ingang van 7 juni 2006 opgeschort en de uitbetaling van de uitkering met ingang van 1 juni 2006 geblokkeerd. Eisers werden bij dit besluit in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door het verstrekken van gegevens middels het overleggen van verifieerbare bewijsstukken als nota’s, administratie, betalingsbewijzen, bankafschriften etcetera, welke betrekking hebben op:
• de herkomst en de eigendom van het contante geldbedrag;
• het bezit, de aankoop en het gebruik van de Mercedes Benz personenauto;
• de aankoop en het bezit van een kantoorpand of onroerend goed in Amstelveen of elders;
• de aanschaf van een alarminstallatie op of omstreeks 24 februari 2006;
• de aankoop, het bezit en inkomsten met betrekking tot draf- en renpaarden;
• de eigendom of eisers aandeel in de onderneming [eiser] Auto’s, de aard en de omvang van eisers werkzaamheden voor deze onderneming en/of de inkomsten hieruit vanaf 23 april 2001;
• de eigendom of eisers aandeel in de onderneming [bedrijf], de aard en de omvang van de werkzaamheden van eisers voor deze onderneming en/of hun inkomsten hieruit vanaf 1 juni 2005;
• de herkomst en/of de eigendom van de aangetroffen henneptoppen, de aard en omvang van de werkzaamheden en inkomsten met betrekking tot hennepkwekerijen vanaf december 2005.
6. Eisers dienden de gevraagde gegevens voor 15 juni 2006 bij verweerder te hebben ingeleverd. Op 14 juni 2006 hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. Daarbij zijn een aantal stukken overgelegd, waaronder een kopie van een overeenkomst van geldlening en een aantal bankafschriften op naam van eiseres. Verweerder oordeelde deze stukken onvoldoende. Bij besluit van 16 juni 2006 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers met ingang van de datum van opschorting, 7 juni 2006, beëindigd, het recht op uitkering over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 ingetrokken en het over die periode teveel betaalde van eisers teruggevorderd.
7. Bij het thans bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers de op hen rustende inlichtingenplicht, neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de WWB (voor wat betreft de periode vóór 26 maart 2004 neergelegd in artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw)) hebben geschonden. Eisers hebben dit verzuim, zo stelt verweerder, niet hersteld. De stelling van eisers dat zij met de zaken, die in verweerders brief zijn genoemd, niets van doen hebben, kan volgens verweerder niet volstaan.Verweerder heeft het recht op bijstand per 7 juni 2006 beëindigd onder toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. De bijstand is voorts onder toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en sub a, van de WWB over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 ingetrokken. Door schending van de inlichtingenplicht is, volgens stelling van verweerder, niet vast te stellen of eisers in de in het bestreden besluit genoemde periode bijstandsbehoeftig waren. Verweerder blijft bovendien bij zijn besluit tot terugvordering van de over de periode van 23 april 2001 tot 1 juni 2006 aan eisers verstrekte bijstand. Verweerder volgt daarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie, behalve op de punten waarop de bezwaarschriftencommissie afwijkt van het ambtelijk rapport van 6 oktober 2006, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen en dat deel uit maakt van dat besluit. Verweerder is, in tegenstelling tot de bezwaarschriftencommissie, van oordeel dat zorgvuldig onderzoek heeft aangetoond dat sprake is van bezit van een Mercedes Benz (met kentekennummer [...]), paarden, een kantoorpand en een hennepkwekerij.
8. Eisers hebben in beroep - samengevat weergegeven - de volgende gronden aangevoerd.
Zij bevinden zich in een onmogelijke bewijspositie. Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat eiser geen eigenaar is van de Mercedes Benz. Het kenteken staat niet op zijn naam geregistreerd. Eiser is evenmin eigenaar van een onroerende zaak te ’s-Gravenhage. Verweerder heeft geen kadastrale gegevens overgelegd waaruit zulks blijkt. Ook heeft verweerder geen enkel bewijs overgelegd dat eiser eigenaar zou zijn van paarden. Het geld in de woning van eiser is van zijn zoon [zoon], die een kantine exploiteert bij Voetbalclub [club]. Zijn zoon heeft dit bevestigd, aldus eiser.
Het garagebedrijf is een garagebedrijf of autohandel welke op naam staat van [zoon], eisers zoon. Eiser is zeer geïnteresseerd in de zaak van zijn zoon, maar dat betekent niet dat de zaak van hem is. Met betrekking tot de alarminstallatie heeft eiser aangegeven dat hij deze na de inbraak in zijn woning aan heeft laten brengen. Hij heeft daarvoor geld geleend. Daarvan is, zo stelt eiser, deugdelijk bewijs geleverd. Eiser ontkent de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Hij had een vijftal hennepplanten ten behoeve van zijn broers, die hennep gebruiken. Er was geen sprake van een professionele hennepkwekerij. Eiser genoot geen inkomsten uit voormelde planten.Volgens eiser heeft verweerder geen bewijs geleverd voor het door hem gestelde. Er is alleen maar sfeer gecreëerd. Eisers achten de handelwijze van verweerder in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag welk recht van toepassing is. Uit hetgeen de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 21 april 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AT4358, volgt dat verweerder vanaf 1 januari 2004 aan de artikelen 54 en 58 van de WWB zijn bevoegdheid ontleent om tot intrekking en terugvordering van bijstand over te gaan en dat de rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel dienen te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop die rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat de artikelen 69 en 78 tot en met 90 van de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 1 januari 2004 zijn vervallen, dat de artikelen 54, 58, en 59 van de WWB met ingang van eveneens 1 januari 2004 in werking zijn getreden en dat artikel 65 van de Abw is vervallen met ingang van het bij Koninklijk Besluit van 21 januari 2005 (Stb. 2005, 35) - nader - bepaalde tijdstip 1 februari 2005. In het geval dat een college van burgemeester en wethouders in 2004 gebruik heeft gemaakt van de hem in artikel 2 van de IWWB in verbinding met artikel 2 van het Inwerkingtredingsbesluit en artikel 2 van de Invoeringsregeling WWB (Stcrt. 2003, nr. 203) geboden mogelijkheid van nadere fasering van de invoering van de WWB (dat is: het op een door het college te bepalen eerder tijdstip dan 1 januari 2005 al uitvoering geven aan onderdelen van de WWB die, zoals artikel 17 van de WWB, van onmiddellijke inwerkingtreding op 1 januari 2004 zijn uitgezonderd), betekent dit onder meer dat artikel 65 van de Abw slechts van toepassing blijft tot dit eerdere tijdstip en dat al vanaf dit tijdstip in de desbetreffende gemeente artikel 17 van de WWB geldt.
11. Met ingang van 26 maart 2004 zijn de betreffende verordeningen van de gemeente Helmond in werking getreden. Dit betekent dat met ingang van 26 maart 2004 artikel 65 van de Abw is vervallen en artikel 17 van de WWB dient te worden toegepast. Gedurende de periode waarop verweerders besluit betrekking heeft is de inlichtingenverplichting van zowel artikel 65 van de Abw als artikel 17 van de WWB van toepassing.
12. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw en artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht, het geldend maken daarvan, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
13. Krachtens artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college een besluit tot toekenning intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
14. De rechtbank stelt vast dat uit de gedingstukken blijkt dat de bijstandsuitkering van eisers eerder, in 1995, beëindigd is wegens bijstandsfraude. Nadien is aan eisers opnieuw een bijstandsuitkering toegekend.
15. Zaaknummer 06/5034
Het besluit tot beëindiging van de bijstand per 7 juni 2006
Ingevolge artikel 54, eerste lid van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
16. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in artikel 54, eerste lid van de WWB het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn, op basis van het vierde lid van artikel 54 van de WWB, het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
17. Gelet op het bepaalde in artikel 54, vierde lid van de WWB is naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend de vraag aan de orde of eisers binnen de daartoe door verweerder gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde bewijsstukken hebben verstrekt en of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid de uitkering te beëindigen.
18. De rechtbank stelt voorop dat aan het bestuursorgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd zelf de aard en omvang te bepalen van de inlichtingen welke het met het oog op een juiste wetstoepassing van de belanghebbende wenst te ontvangen, zulks uiteraard binnen de grenzen welke daaraan met inachtneming van de bewoordingen en de strekking van de relevante bepalingen redelijkerwijs zijn te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verweerder opgevraagde gegevens, gelet op het bij verweerder ten tijde van belang bekende, belastende materiaal, afkomstig uit het hierboven aangehaalde polite-onderzoek en het onderzoek van de sociale recherche, alle aan te merken als gegevens welke van belang zijn voor de vaststelling van de vermogens- en inkomenspositie van eisers en daarmee het recht op bijstand. Verweerder was gerechtigd ten behoeve van het uit te voeren onderzoek hierin inzage te verlangen.
19. Eisers hebben de door verweerder gevraagde inlichtingen niet verstrekt vóór het verstrijken van de hersteltermijn, te weten 15 juni 2006. De rechtbank is van oordeel dat dit eisers te verwijten valt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat eisers, kort gezegd, hebben volstaan met de mededeling dat zij met de betreffende zaken niets van doen hebben. Alleen met betrekking tot de aanschaf van de alarminstallatie is een overeenkomst van geldlening overgelegd. Gelet op de door verweerder verzamelde gegevens met betrekking tot de betrokkenheid van eiser bij [zoon] Auto’s, de bij eisers aangetroffen, grote, bedragen aan contant geld, het vermoedelijke bezit van de personenauto (Mercedes Benz met kenteken [....]), het bezit van een zeer dure alarminstallatie en een hoeveelheid henneptoppen, alsmede het gegronde vermoeden van betrokkenheid van eiser bij de handel in paarden, konden eisers met een “blote” ontkenning ten aanzien van met name deze feiten volgens oordeel van de rechtbank niet volstaan.
20. Aangezien eisers het verzuim, namelijk het nalaten de door verweerder verlangde inlichtingen te verstrekken, die onmiskenbaar van belang zijn voor de vaststelling van hun recht op bijstand, niet hebben hersteld, heeft verweerder - nadat de termijn voor het herstellen van het verzuim verstreken was – het recht op bijstand kunnen beëindigen met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand was opgeschort, te weten 7 juni 2006. De rechtbank is niet gebleken dat de wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, de rechterlijke toets in deze niet zou kunnen doorstaan.
21. Het besluit tot intrekking van de bijstand, die aan eisers is verstrekt over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep vormt het gegeven dat als gevolg van schending van de wettelijke inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet (meer) kan worden vastgesteld, zowel onder de Abw als onder de WWB een zelfstandige, dat wil zeggen afzonderlijke materiële grond voor weigering, beëindiging en intrekking van bijstand. Het is dan aan de betrokkene om feiten te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat hem, indien hij zijn verplichting tot het geven van inlichtingen wél zou zijn nagekomen, bijstand zou zijn verstrekt. Indien de betrokkene over zijn werkzaamheden en de inkomsten daaruit of omtrent de herkomst van in zijn bezit aangetroffen vermogensbestanddelen, geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt, dienen de gevolgen daarvan geheel in de risicosfeer van de betrokkene te vallen.
De rechtbank acht op grond van de gedingstukken voldoende aannemelijk dat eisers in de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 de wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden.
22. De rechtbank zal de schending van de inlichtingenverplichting hierna per besluitonderdeel bespreken.
23. [zoon] Auto’s
Verweerder stelt aanwijzingen te hebben dat eiser werkzaamheden verricht in het bedrijf [zoon] Auto’s. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eiser tijdens een op 24 januari 2006 afgeluisterd telefoongesprek tegen [naam] heeft gezegd: “Ik heb ook nog een autobedrijf” (p. 239). Op 12 februari 2006 wordt gehoord dat eiser tegen een onbekende man zegt: “Controleer maar op www.autospotprijs.nl” (p.243). Onder de gedingstukken bevinden zich prints van een aantal pagina’s van deze, door eiser genoemde, internetsite (p. 245 tot en met 248). Op de site wordt gemeld dat [zoon] Auto’s is gevestigd aan de [adres] te [plaats]. Uit de introductietekst valt op te maken dat sprake is van de in- en verkoop van auto’s, met en zonder schade en van elke leeftijd. [zoon] Auto’s zoekt ook auto’s voor de export en koopt tevens sloopauto’s op. Op de internetsite wordt, naast een ander nummer, eisers mobiele telefoonnummer vermeld als het telefoonnummer van het bedrijf (p. 245, p. 421, verklaring eiseres). De rechtbank leidt hieruit af dat eiser werkzaamheden verricht in het bedrijf. Zij passeert de door eiser ter zitting ingenomen stelling dat zijn opmerkingen over zijn betrokkenheid bij de autohandel slechts op grootspraak berustten.
24. Eiser heeft gesteld dat het bedrijf [zoon] Auto’s op naam staat van zijn zoon, [zoon]. Dit blijkt inderdaad uit de gedingstukken (p. 253, 259, inschrijving bij de kamer van Koophandel op naam van [zoon], geboren [...] 1982, sedert 23 april 2001). De inschrijving in de registers van de Kamer van Koophandel noteert echter, na een buitendienst onderzoek in december 2002 (p. 263), als telefoonnummer van het bedrijf, het nummer van de vaste telefoonaansluiting van eiser op zijn adres aan de [adres] ([telefoonnummer]), dit terwijl eisers zoon naar eigen zeggen op dat moment niet op dat adres woonde en ook het bedrijf niet op eisers woonadres gevestigd was. De rechtbank kan hieruit, en uit de vermelding van eisers mobiele telefoonnummer op de internetsite van het bedrijf, niet anders concluderen dan dat eiser ofwel de werkelijke eigenaar is van het bedrijf, ofwel het bedrijf samen met zijn zoon exploiteert, of in ieder geval (een van) de beschikbare perso(o)n(en) is voor de externe contacten van het bedrijf en dus werkzaamheden verricht.
25. De rechtbank hecht in dit verband tevens doorslaggevende betekenis aan de verklaring die [getuige] heeft afgelegd op 25 januari 2006 (p. 347). [getuige] verklaart als volgt: “Toen ik de deur openmaakte, zag ik dat de mij bekende [zoon] voor de deur stond. [zoon] is de zoon van [eiser] (eiser; toevoeging rechtbank). [zoon] zei tegen mij dat zijn vader me nodig had. [zoon] vertelde me niet waarom … . Ik ging er zelf van uit dat ik weer eens keer een auto moest op gaan halen. Ik werk wel vaker voor [eiser] en dan betreft dit eigenlijk altijd het ophalen van auto’s ergens in het land”. De rechtbank verwijst tot slot naar de telefoongesprekken, die in het dossier zijn opgenomen op p. 240 tot en met 242, in welke gesprekken eiser spreekt over de koop en de levering van auto’s aan hem.
26. Uit de voormelde gegevens, in onderlinge samenhang bezien, en met name uit het feit dat eisers telefoonnummer op de site van het bedrijf is vermeld, alsmede uit de niet mis te verstane verklaring van [getuige], leidt de rechtbank af dat aannemelijk is dat eiser werkzaamheden verricht in de autohandel. Op grond van al het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat sprake is van in het economisch verkeer op geld waardeerbare werkzaamheden. Eiser heeft deze werkzaamheden nimmer aan verweerder gemeld, noch heeft eiser desgevraagd in juni 2006 door de overlegging van een bedrijfsadministratie of boekhouding of andere stukken aangetoond sinds wanneer hij deze werkzaamheden verricht en welke daaruit zijn inkomsten zijn. Eiser heeft daarmee de op hem rustende inlichtenverplichting geschonden.
27. De rechtbank noteert als feit van algemene bekendheid dat aannemelijk is dat met het exploiteren van een handel in tweedehands auto’s veel geld kan worden verdiend. Om deze reden mogen, volgens oordeel van de rechtbank, hoge eisen gesteld worden aan het inzichtelijk maken van de bedrijfsvoering en inkomsten uit de in- en verkoop.
28. Uit het feit dat er vanaf 23 april 2001 onafgebroken een inschrijving heeft bestaan in de registers van de Kamer van Koophandel heeft verweerder, volgens oordeel van de rechtbank, af mogen leiden dat aannemelijk is dat vanaf die datum onafgebroken handelsactiviteiten zijn verricht. Eerst tijdens de behandeling ter zitting heeft eiser gesteld dat in het bedrijf tot 2005 in het geheel geen activiteiten zijn geweest. De rechtbank passeert deze stelling van eiser als onaannemelijk, omdat ze laat is ingenomen en omdat ze op geen enkele wijze met bewijsstukken is onderbouwd. De rechtbank wijst in dit verband tevens op het feit dat uit de overgelegde stukken zonneklaar blijkt dat het bedrijfsterrein aan de [adres] in [woonplaats] al sinds 20 april 2004 aan eiser wordt verhuurd (p. 386 tot en met 389). De verhuurder, [verhuurder], heeft verklaard dat op het terrein een autohandel is gevestigd. Het huurcontract is ondertekend door eiser, die het terrein naar zijn zeggen huurde voor zijn zoon. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eisers om aan te tonen dat zij, indien zij hun inlichtingenverplichting wel naar behoren zouden zijn nagekomen, over de door verweerder genoemde periode vanaf 23 april 2001 recht zouden hebben op (aanvullende) bijstand naar de voor hen geldende norm. De rechtbank acht het hieromtrent door eisers gestelde onvoldoende aannemelijk.
29. Contant geld
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eiser op 22 januari 2006 bij de politie aangifte heeft gedaan van een inbraak in zijn woning. Bij die inbraak zou, volgens vermelding in een bijlage bij de aangifte (p. 433), een contant geldbedrag zijn weggenomen van naar schatting € 40.000,00. Bij het doen van de aangifte vertelde eiser dat dit geld “van derden” was. Omdat tegelijkertijd tegen eiser aangifte werd gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving, vond op 25 januari 2006 onder leiding van de officier van justitie een onderzoek plaats in de woning van eisers. Bij gelegenheid van dat onderzoek werd, op verschillende plaatsen in de woning, contant geld aangetroffen tot een totaalbedrag van € 16.830,00 (p. 134 tot en met 141). Eiser werd aangehouden als verdachte. Bij zijn fouillering werd in zijn portefeuille nog eens € 1.660,00 aangetroffen (p. 142 en 143). Tijdens het verhoor op 17 mei 2006 (p. 462) verklaarde eiser dat het bedrag van € 40.000,00 dat bij de inbraak uit zijn woning werd gestolen “van andere mensen” was. Het geld zou aan eiser in bewaring zijn gegeven door een man die van zijn vrouw af ging en met een vriendin naar Parijs vertrok. Eiser stelde dat hij de kans liep vermoord te worden, als hij het geld niet terug zou kunnen geven en hij gaf aan niet te kunnen zeggen wie de eigenaar was van het geld.
30. In reactie op verweerders brief van 7 juni 2006 gaf eiser in het op 14 juni 2006 ingediende bezwaarschrift aan dat het geldbedrag bij hem in bewaring was gegeven door zijn zoon en diens compagnon. Tijdens de behandeling ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat het geld toebehoorde aan ene [naam], die het bij hem in bewaring had gegeven, omdat hij bij zijn vrouw weg wilde. Eiser heeft met dit alles ten aanzien van het in zijn woning aanwezige geldbedrag van – blijkens vermelding in de aangifte – aanvankelijk € 40.000,00 – dat is méér dan de voor eisers geldende vermogensgrens -, van welk bedrag een gedeelte, groot ongeveer € 16.000,00 – nog altijd boven de vermogensgrens - door de inbrekers teruggegeven werd en bij de zoeking in eisers woning werd gevonden, tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Eiser heeft bovendien geen bewijs overgelegd van zijn stellingen over [naam]. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat een zo groot geldbedrag door een vage kennis of een vriend bij eiser in bewaring zou zijn gegeven. Ook in het gegeven dat eisers op 24 februari 2006 een alarminstallatie hebben laten plaatsen ziet de rechtbank ondersteuning voor de veronderstelling dat het hier niet ging om een eenmalig, kortstondig ondergebracht, geldbedrag. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat de gedingstukken voldoende aanknopingspunten bieden voor het standpunt van verweerder dat eisers in ieder geval in de periode van 22 – de dag van de inbraak - tot 25 januari 2006 – de dag waarop hun woning werd doorzocht – beschikten over een vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens en dat eisers, in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting, daarvan aan verweerder geen mededeling hebben gedaan.
31. Personenauto Mercedes Benz E 320 CDI Sedan (bouwjaar 2002) met het kenteken [...], ter waarde van € 45.000,00
Op 22 januari 2006 deed eiser tevens aangifte van de diefstal van een personenauto, merk Mercedes Benz, kleur grijs, met het kenteken [...] en met een geschatte waarde van € 45.000,00. Ook ten aanzien van deze personenauto gaf eiser aan dat die niet van hem was. De auto zou toebehoren aan [eigenaar]. In het op 14 juni 2006 bij verweerder ingediende bezwaarschrift gaf eiser aan dat de Mercedes toebehoorde aan de heer en mevrouw [eigenaar], die beiden werkzaam zijn in het supporterscafé van eisers zoon, [zoon], en diens compagnon. De heer en mevrouw [eigenaar], zo stelt eiser, parkeren de auto vaak bij eisers voor de deur, vlakbij het café. Soms laten ze de auto daar staan als ze klaar zijn met werken.
32. Uit de gedingstukken blijkt dat uit navraag bij de RDW is gebleken dat de auto vanuit Duitsland is ingevoerd. Sinds 15 juli 2004 staat het kenteken op naam van [eigenaar], wonende [adres] te [woonplaats]. Uit onderzoek is verder gebleken dat de premies voor de WA-verzekering en de motorrijtuigenbelasting voor de auto werden voldaan via een bankrekening op naam van [eigenaar] voornoemd. Op naam van eisers zijn geen auto’s geregistreerd.
33. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het vorenstaande, op grond van de door verweerder overgelegde gedingstukken, voldoende vaststaat dat de Mercedes met het kenteken [...] in feite sinds 15 juli 2004 aan eiser toebehoorde. De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar een verklaring die eiser op 25 januari 2006 heeft afgelegd ten overstaan van agenten van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Eiser verklaart: “In de nacht van zaterdag op zondag is er bij me ingebroken. Er werden toen geld, een Breitling-horloge, twee gsm’s en mijn auto gestolen”(p. 438). In een afgeluisterd telefoongesprek dat eiser op 25 januari 2006 voerde met [voornaam eigenaar] ([eigenaar]; toevoeging rechtbank) zegt [voornaam eigenaar]: “[eiser], de politie heeft mij gebeld … die zeiden dat jouw auto 16 december APK gekeurd had moeten zijn … Hij zei wij doen er niks mee, maar ge kunt geknipt worden … Je moet het zo vlug mogelijk laten doen”, waarop eiser zegt: “O, dat wist ik niet” en [eigenaar]: “Nee, ik heb daar ook geen bericht van gehad”, en eiser weer: ”Nee, want dan krijg ik het van jou”, [eigenaar]: “Ja”(p. 160).
34. Onder de door verweerder overgelegde stukken bevinden zich verder drie processen-verbaal van bevindingen, op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door agenten van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost (p. 161 tot en met 163). De verbalen beschrijven voorvallen, die door de verbalisanten zijn waargenomen op 27 augustus 2005, 25 januari 2006 en 7 maart 2006. In alle drie de gevallen is er sprake van dat ofwel eiser, in een onderhoud met politie-agenten, aan de grijze Mercedes met het kenteken [...] refereert als zijnde zijn auto of dat eiser door verbalisanten gezien wordt als chauffeur en enige inzittende van de auto.
35. Bij het CJIB staan, in de periode van 27 juli 2004 tot en met 15 augustus 2005, in totaal zes verkeersovertredingen geregistreerd op naam van eiser als bestuurder van de genoemde Mercedes Benz (p. 168 tot en met 170). [getuige 2] heeft op 1 februari 2006 verklaard dat hij met eiser, die zeer regelmatig komt eten in zijn restaurant, vaak over auto’s sprak. Eiser vertelde hem dat zijn grijze Mercedes ongeveer € 60.000,00 had gekost (p. 305). [getuige 3] heeft op 18 maart 2006 verklaard dat eiser normaal rijdt in een personenauto merk Mercedes, kleur grijs, mogelijk type 200 (p. 404). Tot slot liggen in het door verweerder overgelegde dossier vier verklaringen van voormalige buren van [eigenaar], die kennelijk vanaf begin 1999 tot juni 2005 aan de [adres buren] hebben gewoond. Alle buren verklaren dat [voornamen eigenaar] een bedrijfsbusje hadden en een zilvergrijze BMW personenauto. De buren zagen bij de familie [eigenaar] nooit een Mercedes personenauto (p. 358 tot en met 363). Alle buren geven aan goed het verschil te zien tussen een Mercedes en een BMW.
36. Uit alle voormelde gegevens, in onderling verband en samenhang bezien, heeft verweerder terecht de conclusie getrokken dat eisers vanaf 15 juli 2004 in het bezit waren van een personenauto, met een waarde - ver - boven de voor eisers geldende vermogensgrens. Eisers hebben de eigendom van deze auto nooit aan verweerder gemeld.
37. Alarminstallatie
Vaststaat dat eisers op 24 februari 2006 een alarminstallatie hebben gekocht ter waarde van € 3.999,99. De aanschaf werd contant betaald. Eisers stellen het bedrag te hebben gefinancierd. Bij het bezwaarschrift van 14 juni 2006 is een schiftelijke overeenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat de lening met bedragen van € 50,00 per maand zal worden afgelost aan [geldschieter], die het geld aan eisers ter beschikking heeft gesteld. Eisers gaan er dus meer dan zes jaar over doen om het geleende geld terug te betalen. Verweerder stelt dat door de aanschaf en het bezit van de alarminstallatie, in combinatie met de hiervoor al genoemde vermogensbestanddelen - contant geld, personenauto -, het voor eisers geldende vrij te laten bescheiden vermogen ingevolge de WWB overschreden wordt. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. De alarminstallatie is immers volledig betaald door eisers en is hun eigendom. De waarde van de alarminstallatie is door eisers niet betwist.
38. Paarden
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat eiser inkomsten uit weddenschappen op paardenraces of uit de handel in paarden heeft genoten. De rechtbank wijst allereerst op de verklaring die eisers dochter, [dochter], heeft afgelegd op 25 januari 2006 (p. 397). Op de vraag of haar vader nog werk heeft, antwoordt zij: “Dat weet ik niet. Ik weet alleen dat mijn vader paarden houdt samen met zijn neven [neef] van het kamp. Mijn vader laat die paarden samen met zijn neven [neef] trainen door iemand anders en vervolgens doen die paarden mee aan paardenrennen.”
39. In het beroepschrift is namens eiser aangevoerd dat [neef] een vermogend man is die in [woonplaats] woont en met wie eiser wel eens naar paardenraces gaat. Onder de gedingstukken bevindt zich een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 29 maart 2006, opgemaakt door de sociaal-rechercheurs [...], met samenvattingen van tapverslagen over de periode van 24 januari 2006 tot en met 12 maart 2006. Hieruit blijkt overduidelijk dat eiser zich bezighoudt met paarden, paardenkoersen en paardenveilingen. Bovendien blijkt hieruit een regelmatig contact tussen eiser en [neef] beheer B.V.. Op 24 februari 2006 wordt eiser gebeld door ene [naam] of eiser nog interesse heeft in een twee-jarig paard. [eiser] (eiser; toevoeging rechtbank) heeft geen interesse want die leveren niets op. Op 24 februari 2006 ontvangt eiser een SMS-bericht van VOF [VOF]. Paard is betaald aan [voornaam]. [eiser] (eiser; toevoeging rechtbank) moet even bellen. Op 5 maart 2006 belt eiser uit naar een man met de vraag of de man trainer wil worden. [eiser] (eiser; toevoeging rechtbank) sponsort dan Op 6 maart 2006 wordt eiser gebeld door een man die hem zegt dat hij in de catalogus moet kijken 15 en 13. Veiling is morgen. Op 6 maart 2006 belt een man naar eiser. Eiser wil een jaarling hebben (p. 190 en volgende).
40. Meer in het bijzonder wijst de rechtbank op een tapverslag van 23 februari 2006, 21.55 uur (p. 198): “NN man Kees belt in naar [eiser]. Hij vraagt of hij [artiest] kan regelen voor 19 september. [eiser] (eiser; toevoeging rechtbank) zegt dat hij dat niet weet dat hij dan even [naam] moet bellen. Het gesprek gaat over paarden. De man vraagt op een gegeven moment aan [eiser] of hij nog paarden heeft. [eiser] zegt dat hij nog wel paarden heeft.”
41. Handel in paarden betreft onmiskenbaar in het economisch verkeer op geld waardeerbare werkzaamheden. Bovendien is een feit van algemene bekendheid dat met weddenschappen op paardenkoersen veel geld verdiend kan worden. Eiser heeft deze werkzaamheden niet aan verweerder gemeld en evenmin heeft eiser aangetoond welke inkomsten hij met deze werkzaamheden heeft verdiend.
42. Kantoorpand
Ten aanzien van verweerders stelling dat eiser in Amstelveen onroerend goed zou bezitten – in de vorm van een kantoorpand – vindt de rechtbank onvoldoende aanwijzing in het dossier. Eiser ontkent het bezit. Hier ligt slechts één aanwijzing in het dossier, in de vorm van een tapverslag (p. 224). De rechtbank oordeelt dit onvoldoende.
43. Teelt van hennep
Eiser ontkent iedere betrokkenheid bij de teelt van hennep. In de door verweerder overgelegde stukken komt naar voren dat op 17 maart 2006 bij [verdachte] aan de [adres] in [plaats] een hennepkwekerij is aangetroffen. Naar oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk dat deze kwekerij, zoals verweerder stelt, van eiser was, of dat eiser daarin werkzaamheden verrichtte. In het dossier ligt enkel een belastende verklaring van [verdachte] voornoemd. Deze heeft zijn verklaring echter op 20 maart 2006 ingetrokken (p. 403 tot en met 409). De rechtbank vindt in de, ingetrokken, verklaring van [verdachte] onvoldoende onderbouwing voor verweerders stelling. In de overgelegde stukken heeft de rechtbank geen enkel ander bewijs aangetroffen voor eisers betrokkenheid bij deze hennepkwekerij. Wel zijn bij de huiszoeking in eisers woning op 25 januari 2006 1.470 gram henneptoppen aangetroffen. Weliswaar blijkt nergens van een verband tussen deze henneptoppen en de kwekerij in [plaats]. De gedingstukken vermelden ook niet de tegenwaarde in geld van de bij eisers aangetroffen hoeveelheid hennep. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke hoeveelheid henneptoppen een flinke waarde vertegenwoordigt. Eisers hebben het bezit van henneptoppen ten onrechte niet aan verweerder gemeld.
44. Kienzaal
De rechtbank heeft in het overgelegde dossier onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te kunnen concluderen tot betrokkenheid van eisers bij de exploitatie van de kienzaal van hun zoon, [zoon].
45. Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat eisers over de periode van 23 april 2001 tot 7 juni 2006 de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden hebben. Gelet op de zeer aanmerkelijke waarde van de bij eisers aangetroffen vermogensbestanddelen – contant geld, personenauto, hennep en alarminstallatie – en gelet op de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de in- en verkoop en de export van (gebruikte) auto’s en de handel in paarden veel geld kan worden verdiend, mogen, volgens oordeel van de rechtbank, hoge eisen worden gesteld aan het inzichtelijk maken van de herkomst van dit vermogen en de bedrijfsvoering van [zoon] Auto’s of eisers inkomsten uit dat bedrijf en de handel in paarden. Dit geldt te meer nu de uitkering van eisers reeds eerder wegens fraude is beëindigd. Eisers hebben volstaan met de stelling dat zij niet werken in het bedrijf van hun zoon, dat de auto en het geld niet van hen zijn, dat zij geen paarden bezitten, dat zij wel drie hennepplanten in hun tuin hebben gehad maar dat ze verder met de teelt of het bezit van hennep niets te maken hebben en dat de alarminstallatie is gefinancierd. Gelet op de onderzoeksbevindingen, die door verweerder aan de rechtbank zijn overgelegd en die hiervoor uitgebreid zijn besproken, konden eisers ten aanzien van de zojuist genoemde besluitonderdelen met hun – niet onderbouwde en soms zelfs tegenstrijdige – stellingen niet volstaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot intrekking van het recht op bijstand over de in het besluit genoemde periode.
46. Zaaknummer 07/952
Het besluit tot buiten behandeling stelling van de nieuwe aanvraag om bijstand d.d. 11 juli 2006
Op 11 juli 2006 hebben eisers bij verweerder een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Bij schrijven van 9 augustus 2006 is eisers opnieuw gevraagd gegevens te verstrekken onder overlegging van verifieerbare bewijsstukken als nota’s, administratie, betalingsbewijzen, bankafschriften etc., betrekking hebbende op de hiervoor genoemde werkzaamheden en vermogensbestanddelen. De gevraagde gegevens dienden vóór 17 augustus 2006 in het bezit van verweerder te zijn.
47. Op 17 augustus 2006 heeft eiseres verweerder gebeld met de mededeling dat ze de genoemde stukken persoonlijk wilde afgeven. Eiseres is er toen op gewezen dat zij reeds één dag te laat was met het verstrekken van de gevraagde informatie. Eiseres heeft vervolgens de volgende stukken overgelegd:
• een kopie van de aangetekende brief van verweerder van 9 augustus 2006;
• een brief van eiser, gedateerd en ondertekend op 16 augustus 2006;
• een kopie van het bezwaarschrift van 14 juni 2006;
• een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Oost-Brabant, gedateerd op 27 oktober 2003;
• een kopie uit het proces-verbaal van Regiopolitie Zuid-Oost Brabant, dossiernummer PL2233/06-000632;
• een kopie van een onderhandse geldlening d.d. 20 januari 2006;
• een kopie van de akte van de vennootschap onder firma Vof [bedrijf];
• kopieën Fortisbank van rekeningnummer [...], volgnummers 11 tot en met 16.
48. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering de aanvraag in behandeling te nemen gehandhaafd. Als reden voor het niet behandelen van de aanvraag heeft verweerder aangegeven dat eisers pas op 17 augustus 2006 hebben gereageerd op de brief van 9 augustus 2006. Derhalve zijn zij één dag te laat en is de aangeboden aanvultermijn ongebruikt verstreken.
49. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. In hun beroepschrift geven zij aan dat zij wel de nodige inlichtingen en bescheiden hebben verstrekt. Zij hebben de vragen, die ook al in de procedure inzake de intrekking en terugvordering waren gesteld, naar vermogen beantwoord. Eisers blijven bij hun standpunt dat zij met de betreffende zaken als een personenauto, paarden, autohandel, horecaonderneming niets van doen hebben en derhalve ook geen inlichtingen kunnen verstrekken. Desondanks hebben zij nog uitstel aangevraagd en verkregen voor het verstrekken van de nadere informatie en bespreking met hun raadsman. In dat kader heeft een behandelend ambtenaar gezegd dat het niet op een dag aankwam.
50. De rechtbank stelt voorop dat aan het bestuursorgaan niet de bevoegdheid kan worden ontzegd zelf de aard en omvang te bepalen van de inlichtingen welke het met het oog op een juiste wetstoepassing van de belanghebbende wenst te ontvangen, zulks uiteraard binnen de grenzen welke daaraan met inachtneming van de bewoordingen en de strekking van de relevante bepalingen redelijkerwijs zijn te stellen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor, onder zaaknummer 06/5034 is overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verweerder opgevraagde bescheiden, voor zover die betrekking hebben op de herkomst en de eigendom van de verschillende, bij eisers aangetroffen, bedragen aan contant geld, op het bezit, de aankoop en het gebruik van de Mercedes Benz personenauto vanaf 15 juli 2004, op de bij eisers geïnstalleerde alarminstallatie en op eisers aandeel in of werkzaamheden voor de onderneming [zoon] Auto’s, alsmede met betrekking tot de (handel in) paarden en het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid henneptoppen, alle aan te merken als gegevens welke van belang zijn voor de vaststelling van de vermogens- en inkomenspositie van eisers en daarmee het recht op bijstand. Verweerder was gerechtigd ten behoeve van het uit te voeren onderzoek hierin inzage te verlangen en een - onderbouwde - toelichting van eisers te vragen. De rechtbank stelt vast dat eisers de in de brief van 9 augustus 2006 gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn hebben verstrekt. Niet valt in te zien waarom eisers niet in staat zouden zijn geweest de gevraagde gegevens vóór 17 augustus 2006 bij verweerder in te leveren. Dit verzuim valt aan eisers toe te rekenen. Verweerder was dan ook gerechtigd de aanvraag, onder toepassing van het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, buiten behandeling te laten. De stelling van eisers dat door een medewerker van verweerder zou zijn toegezegd dat de stukken bij de beoordeling zouden worden meegenomen, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank passeert deze stelling, nu eisers hun stelling niet hebben bewezen. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat aan eiseres op 17 augustus 2006 telefonisch is meegedeeld dat zij één dag te laat was.
51. Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepen van eisers niet slagen. Beide beroepen zullen ongegrond worden verklaard. In verband hiermee bestaat geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
52. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. G.H. de Heer-Schotman en
mr. J.H.L.M. Snijders als leden in tegenwoordigheid van mr. H.C. Dollekamp als griffier
en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: