RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2007
[eiseres] Intertransporten B.V.,
te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. G.J.A. van Dijk,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde M.J.H. Maas, werkzaam op het rayonkantoor te Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2006 heeft verweerder de heer [werknemer], werknemer van eiseres (hierna: de werknemer), meegedeeld dat zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) op basis van een verkorte wachttijd niet in behandeling wordt genomen.
Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 6 februari 2007 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De werknemer is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om als partij deel te nemen aan het beroep, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 augustus 2007, waar eiseres is verschenen bij (een kantoorgenoot van haar) gemachtigde, mr. A.C.M. Peperkamp. Tevens is mevrouw [directeur eiseres], directeur van eiseres, verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag van de werknemer om een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd terecht en op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld. Aangezien de gemachtigde van eiseres ter zitting haar grief, dat ten onrechte geen hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden, heeft ingetrokken, zal de rechtbank dit punt verder niet bespreken.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden. De werknemer was als internationaal chauffeur werkzaam bij eiseres. Op 4 juli 2005 is hij uitgevallen. Vervolgens heeft hij op 20 oktober 2006 een aanvraag om een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd bij verweerder ingediend. Op 2 november 2006 heeft verweerder aan de werknemer schriftelijk gevraagd voor 16 november 2006 de medische informatie op te sturen, die nodig is bij een aanvraag van een WIA-uitkering op basis van een verkorte wachttijd. Op 23 november 2006 heeft mevrouw [directeur eiseres] telefonisch contact opgenomen met verweerder. Zij heeft tijdens dit gesprek toegezegd contact op te nemen met de bedrijfsarts. Op 24 november 2006 heeft mevrouw [directeur eiseres] verweerder telefonisch laten weten dat de bedrijfsarts medische informatie bij de behandelend specialist heeft opgevraagd, maar dat deze nog niet is ontvangen. Mevrouw [directeur eiseres] heeft met verweerder afgesproken dat de bedrijfsarts alvast een brief zou opsturen. Verweerder heeft op 28 november 2006 een brief van bedrijfsarts A.L.L.C. van Daele van 27 november 2006 ontvangen. Diezelfde dag hebben verweerder en mevrouw [directeur eiseres] telefonisch afgesproken dat de behandelend specialist binnen twee weken telefonisch contact met de verzekeringsarts zou opnemen. Dat is niet gebeurd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de WIA-aanvraag op basis van een verkorte wachttijd niet is vergezeld van een verklaring van de bedrijfsarts waaruit de medische situatie alsmede de vooruitzichten van de werknemer blijken. Volgens verweerder is de door de bedrijfsarts opgestelde brief van 27 november 2006 niet gebaseerd op gegevens inzake de medische specialistische onderzoeken of behandelingen die de werknemer heeft ondergaan. Daarom heeft verweerder de aanvraag van de werknemer niet in behandeling genomen.
4. Eiseres meent dat de WIA-aanvraag was vergezeld van een medische verklaring van de bedrijfsarts, zodat de aanvraag voldeed aan de voorwaarden van de artikelen 23 en 66 van de Wet WIA. De aanvraag had daarom in behandeling moeten worden genomen. Verder stelt eiseres dat verweerder de aanvraag in behandeling heeft genomen, nu deze aanvraag nader is onderzocht, zodat de aanvraag volledig onderzocht had moeten worden. Eiseres bepleit tot slot dat het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het niet in behandeling nemen in de weg staat.
5. De rechtbank overweeg als volgt.
6. In artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vaststelt indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 66 in acht is genomen.
7. Artikel 66 van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1 Een aanvraag voor een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, wordt tevens aangemerkt als aanvraag bedoeld in artikel 64, eerste lid.
2 (…).
3 Op verzoek van de werknemer verstrekt de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet, een verklaring waaruit de medische situatie alsmede de vooruitzichten van de werknemer blijken. De verklaring wordt mede opgesteld op basis van gegevens inzake de medische specialistische onderzoeken of behandelingen die de aanvrager heeft ondergaan, tenzij in redelijkheid niet van de bedrijfsarts kan worden gevergd dat hij deze gegevens aan zijn verklaring ten grondslag legt.
4 Een aanvraag voor een verkorte wachttijd gaat vergezeld van de verklaring, bedoeld in het derde lid.
5 Indien de aanvraag voor een verkorte wachttijd niet vergezeld gaat van een verklaring als bedoeld in het derde lid, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
(…).
8. De brief van de bedrijfsarts van 27 november 2006 voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de vereisten van artikel 66 van de Wet WIA. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “Dhr. [werknemer] is in de ziektewet sinds 04-07-2005. In het kader van een carcinogene aandoening onderging betrokkene na het stellen van de diagnose verschillende intensieve en ingrijpende behandelingen. Recent heeft de specialist helaas moeten bevestigen dat behandeling niet heeft aangeslagen en de prognose aldus ongunstig is. Dhr. [werknemer] heeft ten gevolge van zijn aandoening en behandeling ernstige en blijvende beperkingen in fysieke en emotionele belastbaarheid. Reëel dat betrokkene niet in het arbeidsproces kan terugkeren. Er zijn geen duurzaam benutbare mogelijkheden wat dat betreft.” Uit deze verklaring van de bedrijfsarts blijkt de medische situatie en de vooruitzichten van de werknemer onvoldoende. Zo wordt niet aangegeven welke medische specialistische onderzoeken of behandelingen de werknemer heeft ondergaan en wat zijn vooruitzicht is. Evenmin wordt onderbouwd dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Zo is de rechtbank bijvoorbeeld niet duidelijk welke diagnose de behandelend specialist heeft gesteld, welke medische specialistische onderzoeken en behandelingen de werknemer heeft ondergaan en welke levensverwachting de werknemer heeft. Dat eiseres op de zitting alsnog medische informatie van de behandelend interniste-hematologe van de werknemer heeft overgelegd, maakt de beoordeling niet anders, aangezien het vijfde lid van artikel 66 vereist dat de aanvraag voor een verkorte wachttijd vergezeld gaat van een medische verklaring.
9. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder de aanvraag in behandeling heeft genomen, nu deze aanvraag nader is onderzocht, snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout. Verweerder heeft slechts bekeken of aan de voorwaarden voor een verkorting van de wachttijd, dus aan de voorwaarden van artikel 66 van de Wet WIA, is voldaan. Een inhoudelijke medische en een arbeidskundige beoordeling hebben niet plaatsgevonden. In artikel 66, derde lid, van de Wet WIA is bepaald welke gegevens bij de aanvraag voor een verkorte wachttijd overlegd moeten worden, nu de vereiste gegevens ontbraken was er geen aanleiding voor verweerder om de aanvraag verdergaand en volledig te onderzoeken.
10. Ten aanzien van de laatste beroepsgrond van eiseres, dat artikel 4:5, vierde lid, van de Awb aan een buiten behandelingstelling in de weg staat, overweegt de rechtbank het volgende. Nu verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen door middel van een lex specialis, te weten artikel 66, vijfde lid, van de Wet WIA, is artikel 4:5, vierde lid, van de Awb niet van toepassing.
11. Verweerder heeft de aanvraag om een verkorte wachttijd terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
13. De door eiseres verzochte schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb wordt afgewezen nu daar geen grondslag voor bestaat.
14. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, mr. B.A.J. Zijlstra en mr. G.H. de Heer-Schotman als rechters in tegenwoordigheid van mr. M. le Fèbre als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2007.