ECLI:NL:RBSHE:2007:BB7024

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/853
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag bij Hendrix Meat Group C.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WW-uitkering aan eiser, die zijn dienstverband bij Hendrix Meat Group C.V. had verloren. Eiser was sinds 10 oktober 2000 in dienst als produktiemedewerker en had in de periode van 2 oktober 2006 tot 3 november 2006 tijdelijk gewerkt via uitzendbureau Olympia. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, stelde dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden door het niet naleven van gedragsregels, wat leidde tot ontslag op staande voet. Eiser betwistte deze claim en voerde aan dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst had ontbonden op basis van veranderde omstandigheden en niet op grond van een dringende reden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meerdere waarschuwingen had ontvangen voor te laat komen en het overtreden van hygiëneregels. Ondanks dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst had ontbonden, concludeerde de rechtbank dat de reden voor het ontslag, namelijk het gedrag van eiser, een dringende reden vormde zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden en dat de WW-uitkering terecht was geweigerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de beslissing van de verweerder om de WW-uitkering te weigeren werd bevestigd. Eiser had geen recht op de uitkering per 6 november 2006, omdat zijn werkloosheid voortvloeide uit verwijtbaar gedrag. De rechtbank benadrukte dat de ontslagreden bepalend is voor de beoordeling van verwijtbare werkloosheid, en dat de werkgever niet kon worden verweten dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/853
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2007
inzake
[eiser],
te Cuijk,
eiser,
gemachtigde mr. G.E. Hattink,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde G.A.T.G. Heijmans, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2006 heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 6 november 2006 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 25 januari 2007 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 oktober 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is met ingang van 10 oktober 2000 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Hendrix Meat Group C.V. (de werkgever) in de functie van produktiemedewerker op de locatie Druten.
3. Op 8 november 2005 heeft de werkgever eiser aangeschreven met een laatste officiële waarschuwing en hem medegedeeld dat hij bij de volgende gelegenheid dat hij zonder geldige reden te laat op het werk verschijnt op staande voet zal worden ontslagen. Daarbij is opgemerkt dat het te laat komen omdat eiser niet met een collega mee kan rijden of bezoek aan zijn advocaat anders dan met toestemming van zijn leidinggevende, niet als een geldige reden zal worden aangemerkt. Aanleiding tot deze brief was het feit dat eiser op 3 november 2005 twee uur en vijftien minuten te laat op het werk was verschenen omdat hij niet met een collega mee kon rijden en niet voor alternatief vervoer had gezorgd en met openbaar vervoer was gekomen. Daar eiser sinds zijn indiensttreding op 10 oktober 2000 reeds vijf keer eerder een officiële waarschuwing had gekregen in verband met onwettige afwezigheid en te laat komen, heeft de werkgever eiser op 8 november 2005 een laatste waarschuwing gegeven. De werkgever heeft deze waarschuwingsbrief van 8 november 2005 ook in een Engelse vertaling aan eiser gezonden.
Op 4 april 2006 heeft de werkgever eiser wederom schriftelijk een officiële waarschuwing gezonden vanwege het feit dat hij op 28 maart 2006 twee uur en dertig minuten te laat op het werk was verschenen omdat hij zich had verslapen. Omdat de productiemanager en de voorman van eiser, die van de laatste waarschuwing van 8 november 2005 op de hoogte waren, die dag niet aanwezig waren is de onwettige afwezigheid van eiser te laat aan de afdeling P&O doorgegeven en is ontslag op staande voet achterwege gebleven. Eiser is in de brief van 4 april 2006 uitdrukkelijk gewezen op de waarschuwing van 8 november 2005 en dat deze nog steeds van kracht is zodat indien hij zonder geldige reden te laat op het werk zou verschijnen ontslag op staande voet zal volgen.
Eiser was op 18 juli 2006 zonder zijn handen te wassen de productieruimte ingelopen en was om deze reden geschorst. Op 19 juli 2006 heeft de werkgever eiser wederom een officiële schriftelijke waarschuwing gezonden omdat eiser de hygiëneregels had overtreden. Op 19 juli 2006 heeft eiser het werk hervat. Omdat hij zijn haarnetje niet juist droeg en niet alle knopen van zijn overall dicht waren heeft eiser opnieuw een officiële waarschuwing gekregen en is hem schriftelijk in zowel Nederlands als Engels medegedeeld dat hij bij de eerstvolgende overtreding van welke aard dan ook, op staande voet zal worden ontslagen. Toen op maandag 21 augustus 2006 werd geconstateerd dat eiser zonder bedrijfskleding de produktieafdeling betrad is eiser in afwachting van een definitieve beslissing geschorst. Bij schrijven van 24 augustus 2006 is eiser medegedeeld dat hem met ingang van 24 augustus 2006 ontslag op staande voet wordt verleend.
4. Eiser heeft op 28 augustus 2006 het CWI gemeld dat hij werkloos is en een WW-uitkering wenst. Verweerder heeft eiser bij besluit van 13 september 2006 medegedeeld dat hem met ingang van 24 augustus 2006 geen WW-uitkering wordt toegekend omdat hij verwijtbaar werkloos is. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
5. De werkgever heeft bij brief van 27 september 2006 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2006 ingediend. De kantonrechter heeft bij beschikking van 29 september 2006 de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2006 ontbonden. In deze beschikking is het volgende overwogen:
“Aan de hand van zowel het verzoekschrift als het verweerschrift kan door de kantonrechter, ondanks het gevoerde verweer, niet anders worden geconcludeerd dan dat er met betrekking tot de onderhavige arbeidsovereenkomst sprake is van gewichtige redenen in de zin van veranderingen als bedoeld bij artikel 7:685, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking behoort te eindigen. Niet gebleken is dat van deze veranderingen in de omstandigheden aan de verwerende partij een verwijt kan worden gemaakt.
Dit brengt mede dat er voldoende feitelijke grondslag is om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te willigen.”
6. Eiser heeft in de periode van 2 oktober 2006 tot en met 3 november 2006 gewerkt via uitzendbureau Olympia te Cuijk en vervolgens een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de WW met ingang van 6 november 2006.
7. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser zijn dienstverband bij uitzendbureau Olympia niet verwijtbaar heeft verloren. Omdat het dienstverband bij Olympia geen 26 weken heeft geduurd en eiser geen nieuw WW-recht heeft opgebouwd dient te worden beoordeeld of het ontslag bij Hendrix Meat Group C.V. verwijtbaar is. Het frequent niet naleven door eiser van de gedragsregels van de werkgever was een dringende reden voor de werkgever om het dienstverband niet langer in stand te houden. Verweerder acht eiser verwijtbaar werkloos geworden uit het dienstverband bij Hendrix Meat Group C.V. De gevraagde WW-uitkering wordt om die reden geweigerd.
8. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat sprake is van verwijtbare werkloosheid omdat er een dringende reden ex artikel 7:678 van het Burgerlijke Wetboek (BW) aan het ontslag ten grondslag zou liggen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op grond van verandering van de omstandigheden en niet op grond van een dringende reden. Er was verschil in inzicht tussen partijen met betrekking tot de werkwijze van eiser en de werkgever heeft erkend dat aan eiser daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Om die reden heeft verweerder het ontslag op staande voet ingetrokken en een verzoekschrift ex artikel 7:685 van het BW ingediend. De reden van ontbinding van de arbeidsovereenkomst is een verstoorde arbeidsverhouding waarvan eiser geen verwijt kan worden gemaakt. Dat is door de werkgever en de kantonrechter ook bevestigd. Eiser heeft ook verweer gevoerd tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en daarmee is duidelijk dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat een dringende reden aan het ontslag ten grondslag heeft gelegen. Ter zitting heeft de gemachtigde de handelwijze van eiser en de omstandigheden ten tijde van zijn dienstverband met Hendrix Meat Group C.V. uitgebreid toegelicht.
9. De rechtbank overweegt het volgende.
10. Eiser heeft met ingang van 6 november 2006 de litigieuze WW-uitkering aangevraagd. Met ingang van 1 oktober 2006 zijn de bepalingen in de WW gewijzigd, zodat de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavig geschil hiervan zal uitgaan.
11. In het onderhavige geding is de vraag aan de orde of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van verwijtbare werkloosheid zodat eiser de WW-uitkering met ingang van 6 november 2006 is geweigerd.
12. Niet in geschil is dat werkloosheid die op 6 november 2006 is ingetreden eiser niet te verwijten valt. Partijen zijn echter verdeeld omtrent de vraag of eiser verwijtbaar werkloos is geworden door de beëindiging van eisers dienstverband met Hendrix Meat Group C.V. met ingang van 1 november 2006.
13. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting door eiser naar voren is gebracht heeft Hendrix Meat Group C.V. het ontslag op staande voet niet meer gehandhaafd en is gekozen voor een pro forma ontbinding bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft op het verzoekschrift van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en het verweerschrift van eiser, beide processtukken gedateerd 27 september 2006, op 29 september 2006 beslist.
14. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet de ontslagroute maar de ontslagreden bepalend is voor de beoordeling van verwijtbare werkloosheid. Verweerder heeft bij de beoordeling van het al dan niet verwijtbare karakter van de werkloosheid dan ook een eigen onderzoeksplicht.
15. Genoegzaam is komen vast te staan dat, ondanks diverse eerdere officiële waarschuwingen vanwege onwettige afwezigheid en te laat op het werk verschijnen, eiser op 4 april 2006 in het Nederlands schriftelijk en officieel is gewaarschuwd omdat hij op 28 maart 2006 twee uur en dertig minuten te laat op het werk is verschenen en op 19 juli 2006 een schriftelijke officiële waarschuwing in zowel het Nederlands en Engels heeft gekregen omdat hij op 18 juli 2006 de hygiëneregels heeft overtreden. Toen eiser op 21 augustus 2006 wederom de hygiëneregels overtrad is hem op 24 augustus 2006 ontslag op staande voet aangezegd. Later heeft de werkgever het ontslag op staande voet ingetrokken en is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden. Onder de geschetste omstandigheden kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat aan de werkloosheid van eiser een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW ten grondslag ligt. Het gedrag van eiser sinds zijn indiensttreding bij de werkgever en meer in het bijzonder de gedragingen van eiser in de periode van 28 maart 2006 tot en met 21 augustus 2006 is van dien aard dat van de werkgever redelijkerwijze niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat geldt des te meer nu eiser op 19 juli 2006 door de werkgever nadrukkelijk de consequentie van ontslag op staande voet is voorgehouden bij de eerstvolgende overtreding van welke aard dan ook.
16. De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten om te oordelen dat eiser geen verwijt van het ontslag kan worden gemaakt, dan wel dat het te laat komen en het overtreden van de hygiëneregels hem niet in overwegende mate te verwijten zou zijn. De grief van eiser dat van dringende redenen geen sprake kan zijn nu de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter is ontbonden op grond van veranderde omstandigheden waarvan eiser geen verwijt kan worden gemaakt treft gelet op het hiervoor overwogene geen doel.
17. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bepalingen van artikel 24 en 27 van de WW nopen tot blijvende gehele weigering van uitkering per 6 november 2006. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan
wel verweerder op te dragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.
19. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als rechter in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: