ECLI:NL:RBSHE:2007:BB5419

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4724
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van overgangsrecht in het kader van de Werkloosheidswet en de gevolgen voor de uitkeringsduur

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 september 2007, staat de toepassing van overgangsrecht in het kader van de Werkloosheidswet centraal. Eiser, die op 1 oktober 2006 werkloos werd, betwistte de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij maximaal 36 maanden recht had op een WW-uitkering. Eiser had eerder een arbeidsovereenkomst die op 1 september 2006 was ontbonden, en hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de wetswijzigingen die per 1 oktober 2006 in werking traden. Hij voerde aan dat de oude regeling voor hem van toepassing zou moeten zijn, gezien de timing van de wetswijzigingen en de beëindiging van zijn dienstverband.

De rechtbank overwoog dat de wijziging van artikel 42 van de WW, zoals neergelegd in de Wet wijziging WW-stelsel, van toepassing is op personen wiens eerste werkloosheidsdag na 1 oktober 2006 ligt. Aangezien eisers eerste werkloosheidsdag op 2 oktober 2006 viel, was de rechtbank van oordeel dat de nieuwe regeling van toepassing was. De rechtbank benadrukte dat het overgangsrecht enkel betrekking heeft op de datum van de eerste werkloosheidsdag en niet op de kennis van de werknemer over de wetswijzigingen ten tijde van de beëindiging van het dienstverband.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had besloten dat eiser recht had op een WW-uitkering voor maximaal 36 maanden, en dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Eiser had geen schade geleden door de eerdere foutieve beslissing van het Uwv, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. P.A.M. Laro, en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/4724
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2007
inzake
[Eiser],
te Eindhoven,
eiser,
tegen
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
UWV-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder besloten eiser met ingang van 2 oktober 2006 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Deze uitkering is toegekend tot uiterlijk 1 oktober 2009.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 november 2006 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, zodat uitspraak zal worden gedaan op grond van de gedingstukken. De rechtbank heeft het onderzoek op 5 september 2007 gesloten.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten dat eiser maximaal 36 maanden (tot en met 1 oktober 2009) in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser is op 1 april 1980 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Atos Origin Nederland B.V. Bij beschikking van 30 juni 2006 heeft de kantonrechter te
’s-Hertogenbosch de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever met ingang van 1 september 2006 ontbonden onder toekenning van een schadevergoeding ten bedrage van € 385.000. Eiser heeft vervolgens een WW-aanvraag ingediend.
4. Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft verweerder in verband met de fictieve opzegtermijn geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering tot en met 30 september 2006.
5. Bij besluit van 5 september 2006 heeft verweerder eiser een WW-uitkering toegekend met ingang van maandag 2 oktober 2006. Daarbij heeft verweerder tevens bepaald dat eiser deze uitkering tot uiterlijk 1 oktober 2010 kan ontvangen.
6. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 15 september 2006 eiser laten weten dat het besluit van 5 september 2006 niet juist is omdat daarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de wetswijzigingen per 1 oktober 2006 inzake de hoogte en de duur van de WW-uitkering. Eiser is toegezegd dat hij zo spoedig mogelijk een nieuw besluit ontvangt.
Hierop heeft verweerder het primaire besluit van 4 oktober 2006 genomen.
7. Eiser stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de nieuwe regeling voor hem nog niet bekend kon zijn ten tijde van de beëindiging van zijn dienstverband. Op basis van de datum van de uitspraak van de rechter en zijn werkloosheidsdatum wil eiser een beroep doen op de oude regeling of een overgangsregeling, zoals dat gebruikelijk is bij de invoering van nieuwe wetgeving. Eiser geeft hierbij aan dat minister Donner de nota van toelichting pas op 29 juni 2006 (één dag voor de uitspraak van de kantonrechter) heeft vrijgegeven, waardoor het effect van deze nota niet meer kon worden meegenomen in het proces dat heeft geleid tot het beëindigen van zijn dienstverband. Voorts stelt eiser dat verweerder hem bij besluit van 5 september 2006 heeft medegedeeld dat de oude regeling van toepassing was en dat verweerder dat besluit kort daarna heeft herroepen omdat er een nieuwe wet van kracht
was.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Met de inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel (Wet van 28 juni 2006, Stb. 2006, 303) op 1 oktober 2006 is artikel 42 van de WW gewijzigd en luidt dit artikel vanaf dat moment, voor zover hier van belang, als volgt.
1. De uitkeringsduur is drie maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2. Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar loon te hebben ontvangen; of
b. (..)
wordt de uitkeringsduur verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt, met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal 38 maanden bedraagt.
10. Blijkens het overgangsrecht, zoals dat is neergelegd in artikel 130o, eerste lid, van de Wet wijziging WW-stelsel, is voornoemde wijziging van artikel 42 van de WW van toepassing op personen van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen na 1 oktober 2006.
11. De rechtbank stelt voorop dat eisers eerste werkloosheidsdag is gelegen op 2 oktober 2006. Hieruit volgt dat artikel 42 van de WW van toepassing is, zoals dat luidt met ingang van 1 oktober 2006 en verweerder de maximale uitkeringsduur derhalve terecht heeft vastgesteld op 36 maanden.
12. Met betrekking tot hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd overweegt de rechtbank dat uit artikel 130o van de Wet wijziging WW-stelsel onmiskenbaar blijkt dat bij de vraag welk recht van toepassing is, enkel van belang is de eerste werkloosheidsdag. Niet van belang is derhalve of eiser ten tijde van de ontbindingsprocedure wetenschap had van de hier bedoelde wetswijziging. Voor zover de grieven van eiser zich rechtstreeks tegen de wet zelf richten overweegt de rechtbank dat het overgangsrecht van artikel 130o van de Wet wijziging WW-stelsel het resultaat is van de door de wet- en regelgever gemaakte keuzes, waaraan ook de rechtbank niet voorbij kan gaan. In dat verband wijst de rechtbank er nog op dat artikel 120 van de Grondwet een verbod inhoudt voor de rechtbank om een wet in formele zin te toetsen.
13. Vervolgens overweegt de rechtbank dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep een bestuursorgaan een gemaakte fout kan herstellen, tenzij het daarmee in strijd komt met regels van geschreven of ongeschreven recht. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
14. Verweerder heeft eiser op korte termijn ervan in kennis gesteld dat er een fout was gemaakt en heeft op eveneens korte termijn het foutieve besluit van 5 september 2006 ingetrokken. Van de zijde van eiser is niet aangegeven dat hij op basis van dit besluit verplichtingen is aangegaan of anderszins schade heeft geleden. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder met het thans bestreden besluit in strijd is gekomen met enig rechtsbeginsel.
15. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het onderhavige beroep zal ongegrond worden verklaard. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat de proceskosten of het griffierecht moeten worden vergoed.
16. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.G.P.A. Burghoorn als rechter en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier op 11 september 2007.